ECLI:NL:RBAMS:2019:2798

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
13/751661-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Poolse verdachte in verband met strafrechtelijke vervolging

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools overleveringsverzoek. De rechtbank behandelde een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 14 mei 2018 door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1996, werd verdacht van het rijden onder invloed van alcohol en het ontvoeren van een vrouw. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het onderzoek in verschillende zittingen behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft in eerdere zittingen, waaronder op 6 en 19 maart 2019, de voortgang van de zaak besproken en de nodige vragen aan de Poolse autoriteiten gesteld over de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de rechtsstaat in Polen, maar heeft geconcludeerd dat er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden waren.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751661-18
RK nummer: 18/5953
Datum uitspraak: 16 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2018 door de
Sąd Okręgowy w Gliwicach (the Regional Court in Gliwice),Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
laatst opgegeven verblijfadres: [verblijfadres] , [verblijfplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 oktober 2018
Met de behandeling van de vordering is een aanvang gemaakt op de openbare zitting van
16 oktober 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Zeist, zijn niet verschenen. De raadsman heeft voor de zitting een schriftelijk aanhoudingsverzoek ingediend en de officier van justitie heeft op voorhand ingestemd met de inwilliging van dat verzoek. Het onderzoek is geschorst tot 6 november 2018 om 10.00 uur.
Zitting 6 november 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 6 november 2018.
Met instemming van partijen is het onderzoek voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich ten tijde van de schorsing bevond. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte overlevering toelaatbaar is.
Tussenuitspraak 13 november 2018
Op 13 november 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:8416) heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarbij zij het onderzoek heeft heropend en tegelijkertijd voor onbepaalde tijd heeft geschorst teneinde de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te kunnen zetten tijdens één van de daaraan gewijde themazittingen op 6 en 7 december 2018.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 6 december 2018
De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 6 december 2018 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de raadsman van de opgeëiste persoon, die verklaard heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens hem het woord te doen.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarbij zij aan de officier van justitie heeft verzocht nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Na de uitspraak van 4 januari 2019 is de rechtbank gebleken dat de formulering van de vraagstelling in de schriftelijke tussenuitspraak deels niet juist is weergegeven. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om een ambtshalve hersteluitspraak te wijzen. Zij heeft hiertoe op 29 januari 2019 het onderzoek heropend en vervolgens gesloten en de vraagstelling in de herstelde tussenuitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2019:2391) opgenomen.
Zitting 1 maart 2019
Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon, die verklaard heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens hem het woord te doen. De rechtbank heeft het onderzoek tot de zitting van 19 maart 2019 geschorst omdat de opgeëiste persoon niet correct was opgeroepen.
Zitting 19 maart 2019
De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 19 maart 2019 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon, die verklaard heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens hem het woord te doen.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft op 19 maart 2018 de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken van 13 november 2018 en 4 januari 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraken van 13 november 2018 en 4 januari 2019 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten heeft vastgesteld, alsmede het beroep op een gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en door deze beantwoord op 26 oktober 2018.
Op 20 februari 2019 zijn de aanvullende vragen beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
  • sinds de inwerkingtreding van de aangepaste wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken, beschikt de Minister van Justitie over veel macht om het functioneren van gerechten te beïnvloeden. Zo kunnen (vice)presidenten van gerechten door de Minister van Justitie worden benoemd en ontslagen, zonder dat hieromtrent het standpunt van
  • indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en vervolgd voor het feit waarvan hij
  • sinds inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken zijn op 9 november 2017 zowel de president en twee
  • de reden voor het ontslag is de uitvaardigende justitiële autoriteit niet bekend omdat de ontslagbeslissingen niet de reden(en) bevatten voor het ontslag;
  • bij de hiervoor genoemde gerechten is één rechter gepensioneerd als gevolg van de aangepaste pensioenleeftijd;
  • in de
  • in het arrondissement van de
  • strafzaken worden door middel van een IT-systeem, dat door de Minister van Justitie wordt beheerd, aan rechters toegewezen;
  • de bezoldiging van rechters is gewijzigd sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken. Hun loon is opnieuw vastgesteld en verhoogd. De hoogte van bonussen worden vastgesteld via een methode van toewijzing die door de Minister van Justitie is vastgesteld. Daarbij wordt een systeem van vermenigvuldiging gebruikt. In overeenstemming met hetgeen is voorgesteld door
Uit informatie die de officier van justitie ter zitting van 1 maart 2019 heeft overgelegd en die afkomstig is van het Poolse Hooggerechtshof, blijkt dat er intussen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
Ten slotte heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit in zijn brief van 26 oktober 2018 nog het volgende aangevoerd:

Nevertheless, I express my view that the judges of the Republic of Poland are independent and issue their judicial decisions solely on the basis of legal regulations. They do it independently, impartially and irrespective of the impact of political factors.
4.2
Standpunt van de raadsman
Zakelijk weergegeven heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de kwestie die speelt rond het Poolse Hooggerechtshof en de gedwongen pensionering van een aantal raadsheren, zorgen baart. De antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn vaag en niet compleet. Er wordt nog steeds geen duidelijk antwoord gegeven. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van de tweede stap van het toetsingskader, namelijk de vraag of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De officier van justitie heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat niet aan de derde stap van het toetsingskader is voldaan. Er is geen informatie door de opgeëiste persoon verstrekt op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 4.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
4.4.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze stukken bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in het arrondissement Gliwice.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er - in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
4.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de door de opgeëiste persoon naar voren gebrachte omstandigheden niet worden vastgesteld dat er negatieve gevolgen voor zijn recht op een eerlijk proces zijn op het niveau van de
Regional Courtdan wel de
District Courtin Gliwice, die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen in Polen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht die tot de conclusie aanleiding geven dat hij na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen.
Evenmin noopt de aard van de strafbare feiten waarvoor hij zal worden vervolgd tot die conclusie. De opgeëiste persoon wordt er immers van verdacht van hij onder invloed van alcohol een auto heeft bestuurd en dat hij (met geweld) een vrouw heeft ontvoerd danwel wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd of gegijzeld. De verdenking ziet dus op een tweetal commune delicten. Niet gebleken is dat de opgeëiste persoon dan wel het type feiten waarvan hij wordt verdacht op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse justitiële autoriteiten staan en aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de
Regional Courtdan wel de
District Courtin Gliwice, negatief
zalworden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken, die in het kader van de eerste en de tweede vragen zijn vastgesteld. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Gliwicach (the Regional Court in Gliwice)ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.