ECLI:NL:RBAMS:2019:2391

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
13/751661-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de overlevering van een Poolse verdachte in verband met een Europees aanhoudingsbevel en de rechtsstaat in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2019 een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 20 augustus 2018, behandeld. De verdachte, geboren in 1996 in Polen, wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder ontvoering en rijden onder invloed. De rechtbank heeft eerder zittingen gehouden op 16 oktober en 6 november 2018, waarbij de verdachte en zijn raadsman niet aanwezig waren. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de verdachte bevolen en het onderzoek gesloten op 21 december 2018. Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin zij nadere vragen heeft gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen over de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechtsstaat die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in gevaar brengen. De rechtbank heeft de procedure heropend om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen en heeft de schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd verlengd. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om de vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen, zodat zij een weloverwogen beslissing kan nemen over de overlevering van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751661-18
RK nummer: 18/5953
Datum: 29 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
(AMBTSHALVE HERSTELDE VERSIE)
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 augustus 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 mei 2018 door de
Sąd Okręgowy w Gliwicach (the Regional Court in Gliwice),Polen, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
verblijvende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 oktober 2018
Met de behandeling van de vordering is een aanvang gemaakt op de openbare zitting van
16 oktober 2018. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.R.A. Röschlau, advocaat te Zeist, zijn niet verschenen. De raadsman heeft voor de zitting een schriftelijk aanhoudingsverzoek ingediend en de officier van justitie heeft op voorhand ingestemd met de inwilliging van dat verzoek. Het onderzoek is geschorst tot 6 november 2018 om 10.00 uur.
Zitting 6 november 2018
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 6 november 2018.
Met instemming van partijen is het onderzoek voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich ten tijde van de schorsing bevond. Het verhoor van de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. Hij is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verzochte overlevering toelaatbaar is. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen en het onderzoek gesloten.
Tussenuitspraak 13 november 2018Op 13 november 2016 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarbij zij het onderzoek heeft heropend. Ter zitting is onder meer ter sprake gekomen dat sinds 4 oktober 2018 door het IRC zowel na opdracht daartoe van de rechtbank als op eigen initiatief in de voorbereiding, in verschillende zaken nadere vragen zijn gesteld over de Poolse rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechtspraak aldaar. Dat geldt ook voor onderhavige zaak.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 16 november 2018 het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst teneinde de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te kunnen zetten tijdens één van de daaraan gewijde themazittingen op 6 en 7 december 2018.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De gevangenhouding is met ingang van 14 november 2018 geschorst overeenkomstig het bepaalde in artikel 22, vierde lid OLW.
Zitting 6 december 2018De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 6 december 2018 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Op 6 december 2018 is de opgeëiste persoon niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de oproeping voor deze zitting op 3 december 2018 in persoon is betekend aan de opgeëiste persoon.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de raadsman van de opgeëiste persoon, die verklaard heeft uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om namens hem het woord te doen.
De rechtbank heeft met ingang van 6 december 2018 de schorsing van de gevangenhouding opgeheven nu de opgeëiste persoon zich niet heeft gehouden aan de onder 2 en 3 in dat bevel genoemde voorwaarden waaronder zijn gevangenhouding is geschorst, te weten:
de opgeëiste persoon zal verschijnen bij de voortzetting van de behandeling ter zitting van deze rechtbank op het overleveringsverzoeken
de opgeëiste persoon zal aan iedere oproeping in deze zaak van de kant van justitie of politie gevolg geven.
Sluiting onderzoekDe rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019, 12:30 uur.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarbij zij aan de officier van justitie heeft verzocht nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Deze vragen zijn opgenomen onder punt 5 van de tussenuitspraak.
Heropening en sluiting van het onderzoek 29 januari 2019
Na de uitspraak van 4 januari 2019 is de rechtbank gebleken dat de formulering van de vraagstelling in de schriftelijke tussenuitspraak deels niet juist is weergegeven. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om een ambtshalve hersteluitspraak te wijzen. Zij heeft hiertoe op 25 januari 2019 het onderzoek heropend en vervolgens gesloten en de vraagstelling in deze herstelde tussenuitspraak opgenomen zoals thans onder punt 5 van deze uitspraak staat vermeld.
Deze herstelde tussenuitspraak is voor het overige identiek aan de eerder gewezen tussenuitspraak van 4 januari 2019 (op punt 2 na waar nu verwezen wordt naar het identiteitsonderzoek op de zitting van 6 december 2018 en de laatste zinsnede onderpunt 5).

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft op 6 december 2018 de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
exercisable judicial decision on detention awaiting trial (een bevel tot voorlopige hechtenis),uitgevaardigd naar aanleiding van:
I) een
decision of the Sąd Rejonowy w Gliwicach (of the District (first instance) Court in Gliwice)van 28 juni 2017 (III K 380/17);
II) een
decision of the Sąd Rejonowy w Gliwicach (of the District (first instance) Court in Gliwice)van 18 december 2017 (III Kp 809/17) (PR Ds. 185.2017)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven als volgt in onderdeel e) van het EAB.
Act no. 1:
On l3th November, 2016 in Gliwice [opgeëiste persoon] , jointly and in concert with other
established persons, including a minor, by the use of physical force in form of tearing and pushing as well as restraining the hands and gagging the mouth with an adhesive tape, restrained [persoon] of her freedom, placing her in the boot of the car of the BMW make with the registration number [kenteken 1] ;
Act no. 2:
On 8th February, 2017 in Gliwice at Lipowa Street (ul. Lipowa) [opgeëiste persoon] , while in a state of insobriety amounting to 0.39 mg/l alcohol in exhaled air, was driving a passenger car of the VW Golf make with the registration number [kenteken 2] ;
Act no. 3:
On 20th February, 2017 in Gliwice at Wita Stwosza Street (ul. Wita Stwosza) [opgeëiste persoon] , while in a state of insobriety amounting to 0.53 mg/l alcohol in exhaled air, was
driving a passenger car of the VW Golf make with the registration number [kenteken 2] .

4.Strafbaarheid

4.1
Eén feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het eerste feit (Act no. 1) moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dat strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 16, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Twee feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige twee feiten (Act no. 2 en Act no. 3) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Deze feiten leveren naar Nederlands recht elk op:
overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (
hierna: het arrest). De rechtbank verwijst in zoverre naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak overwogen:
“Uit het arrest volgt dat wanneer, zoals in deze zaak, de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, zich tegen zijn overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit verzet met het argument dat sprake is van structurele of op zijn minst fundamentele gebreken die volgens hem een nadelig effect op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de uitvaardigende lidstaat kunnen hebben en dus zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern kunnen aantasten, de uitvoerende rechterlijke autoriteit, wanneer zij over de overlevering van de opgeëiste persoon aan genoemde lidstaat heeft te beslissen, (naar analogie van het arrest Aranyosi en Căldăraru, punt 88(Rechtbank: HvJ 5 april 2016, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198)
gehouden is te beoordelen of hij een reëel gevaar loopt dat dit grondrecht zal worden geschonden.
Bij deze beoordeling moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit achtereenvolgens de volgende drie vragen beantwoorden:

1. Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?

2. In hoeverre kunnen de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat betreft, zoals die uit de ter beschikking staande gegevens blijken, gevolgen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen?

3. Zijn er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt”.

De rechtbank heeft vervolgens in de eerder genoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) de eerste vraag beantwoord en vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen, alsmede dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak vervolgens overwogen:
“Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in meergenoemd arrest van het HvJ gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen.
Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen”.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij voor de beantwoording van deze - tweede - vraag behoefte heeft aan een actueel en concreet beeld van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. De rechtbank heeft een aantal vragen geformuleerd en verzocht in ieder geval informatie te verstrekken over de volgende onderwerpen:
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
buitengewoon beroep.
De rechtbank heeft de uitvaardigende Poolse autoriteit bovendien uitgenodigd tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Zoals hiervoor vermeld zijn de hiervoor genoemde vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en heeft de rechtbank vervolgens een antwoord van de Poolse justitiële autoriteit ontvangen.
De zitting van 6 december 2018, standpunten
De antwoorden zijn ter zitting van 6 december 2018 met de opgeëiste persoon, zijn raadsman en de officier van justitie besproken.
standpunten van de raadsman en van de officier van justitie gehoord.
Standpunt raadsmanDe raadsman heeft geen verweer gevoerd in het kader van artikel 47 Handvest.
Wel heeft hij verzocht te mogen beschikken over alle brieven die tot dusverre zijn ontvangen van de verschillende justitiële autoriteiten in Polen. Dit verzoek heeft de rechtbank afgewezen.
De raadsman heeft zijn verweer beperkt tot enkele opmerkingen die de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon betreffen, zo heeft hij gesteld dat overlevering mogelijk in strijd komt met het recht op
‘family life’(de rechtbank begrijpt: artikel 7 Handvest). De vriendin van de opgeëiste persoon is in verwachting van hun kind.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft geresumeerd dat de rechtbank de eerste vraag reeds positief heeft beantwoord en dat haar verwachting is dat ook het antwoord op de tweede vraag bevestigend zal zijn. Er is echter niet gebleken dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering geen eerlijk proces zal krijgen en om die reden heeft zij gepersisteerd bij haar eerder ingenomen standpunt en de overlevering toelaatbaar geacht.
De rechtbank heeft op de zitting onderzocht of er voor de opgeëiste persoon zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen en de raadsman gelegenheid geboden hierover een standpunt in te nemen. De raadsman heeft hieromtrent niets aangevoerd.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet. De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Aangezien deze informatie ook relevant kan zijn voor de hiervoor genoemde - derde - vraag of concreet een gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon moet worden aangenomen, komt de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag nog niet toe.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende Poolse autoriteit dan ook nogmaals om haar, gelet op de aanbevelingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te voorzien van informatie om haar in staat te stellen een oordeel te vormen over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest
.
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
In vervolg op de reeds verstrekte informatie vraagt de rechtbank in het bijzonder aandacht voor het volgende:
Vragen over bevoegde rechterlijke instanties
1. De rechtbank heeft behoefte aan gegevens ten aanzien van ieder van de rechterlijke instanties die concreet bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Wat betreft de reeds verstrekte informatie geldt, dat de beantwoording met betrekking tot de vragen A2 en A3 ziet op de District Court/Regional Court die mogelijk de zaak zal gaan behandelen. Zijn er meerdere rechterlijke instanties bevoegd om te oordelen over de zaak van deze opgeëiste persoon, bijvoorbeeld na het instellen van beroep in alle voornoemde gevallen? Zo ja, dan verzoekt de rechtbank dat de vragen ook voor deze instanties worden beantwoord.
Ten aanzien van vraag A1:
Blijkens het gegeven antwoord is/zijn één of meer (vice)presidenten ontslagen.
Wat is de reden voor dit/deze ontslag(en)?
Ten aanzien van vraag C1:
Blijkens het gegeven antwoord is tegen één rechter een disciplinaire procedure gestart. Wat is de exacte reden voor deze procedure? Welke bepaling(en) is/zouden zijn geschonden? Indien van toepassing, wat is de uitkomst van deze procedure?
Ten aanzien van vraag C2:
Blijkens het gegeven antwoord heeft per 1 januari 2018 een wijziging plaatsgevonden met betrekking tot de bezoldigingen en/of bonussen van alle rechters. Kunt u hierover meer informatie verstrekken? Gaat het om (een) wijziging(en) in positieve of negatieve zin? Wat was de reden van deze wijziging?
Ten aanzien van vraag E1:
Blijkens verstrekte informatie waren (ten tijde van de beantwoording) nog geen zaken behandeld door het Hooggerechtshof (Sąd Najwyższy). Zijn er wel zaken aanhangig gemaakt?
Zijn er adviezen uitgebracht?
De rechtbank verzoekt dat de vragen worden doorgeleid naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien dit voor de beantwoording daarvan noodzakelijk is.
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
Tot slot
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de hiervoor genoemde vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De vragen dienen binnen
vier wekenna de uitspraak te worden beantwoord. Binnen
twee wekenna ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit zal een vervolgzitting worden gepland.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd teneinde:
- de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor weergegeven vragen door te geleiden naar de uitvaardigende justitiële autoriteit ter beantwoording.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijd.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze tussenuitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.