II. Gegevens ten aanzien van deze rechterlijke instanties
Voor ieder van de hiervoor bedoelde rechterlijke instanties:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijke college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
Hebben er wijzigingen plaatsgevonden inzake de regels en procedures voor de toewijzing van strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen geweest in de eventuele regels inzake de behandeling dan wel bestraffing van zaken met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd?
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals hetverstrekken van ‘written remarks’ door de Minister van Justitie? Zo ja, wat washiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
Welke rechtsmiddelen en verweren staan de opgeëiste persoon ter beschikking indien hij twijfelt aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter die hem berecht? Staan deze middelen en verweren reeds tijdens de procedure tot zijn beschikking? Tot welke rechtsgevolgen kunnen deze middelen en verweren leiden? Welke autoriteit(en) ne(e)m(t)en ter zake de beslissing?
In hoeverre is van dit rechtsmiddel gebruik gemaakt in strafzaken als die tegen de opgeëiste persoon sinds de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving en zo ja, hoe veel van dergelijke verzoeken zijn in die gevallen gegrond verklaard?
1. Is er in strafzaken al gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Deze vragen dienen door tussenkomst van het Openbaar Ministerie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te worden voorgelegd en binnen 4 (vier) weken na de uitspraak te worden beantwoord.
De vervolgzitting zal binnen vier weken na de ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit plaatsvinden. Het Openbaar Ministerie en de raadsman van de opgeëiste persoon dienen uiterlijk één week voor deze zitting schriftelijk hun reactie op de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit aan de rechtbank te overleggen.”
In onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie de hierboven genoemde vragen reeds voorafgaand aan de zitting aan de Poolse justitiële autoriteit gesteld. Hierop heeft Adam Chodkiewicz, rechter bij
the Regional Courtin Gliwice, bij brief van 26 oktober 2018 geantwoord, welk antwoord door de rechtbank op 2 november 2018 is ontvangen. Dit antwoord is ter zitting met de opgeëiste persoon, de raadsman en officier van justitie besproken.
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat het debat over het hiervoor genoemde antwoord van de Poolse rechter op een nadere zitting wordt voortgezet. De rechtbank is voornemens deze zaak te behandelen op dezelfde zittingsdag als die waarop de zaak waarin zij op 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) tussenuitspraak heeft gedaan zal worden behandeld, evenals een aantal andere zaken waarin de kwestie van de Poolse rechtsstaat speelt (naar verwachting: 6 december 2018). De rechtbank zal hiertoe het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen. Schorsing van de overleveringsdetentie
Alvorens het onderzoek ter zitting op 6 november 2018 is gesloten heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen. De rechtbank constateert dat de termijn van 90 dagen genoemd in artikel 22, derde lid, OLW op 14 november 2018 verloopt en dat zij niet binnen die termijn uitspraak zal kunnen doen met betrekking tot het verzoek tot overlevering.
De rechtbank zal bedoelde termijn op de voet van artikel 22, vierde lid, OLW daarom voor onbepaalde tijd verlengen nu de rechtbank voor die datum geen uitspraak kan doen.
De rechtbank zal – overeenkomstig het bepaalde in artikel 22, vierde lid, OLW – de schorsing bevelen van de gevangenhouding van de opgeëiste persoon, met ingang van 14 november 2018, onder voorwaarden, die in een afzonderlijke beslissing zijn opgenomen.