ECLI:NL:RBAMS:2019:1928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
13/080509-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor onterecht ondergane inverzekeringstelling en kosten van verzoekschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2019 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1995, die schadevergoeding eiste voor drie dagen inverzekeringstelling. Verzoeker was ten onrechte in verzekering gesteld en vroeg om een vergoeding van € 1.170,00 voor de geleden schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 2 maart 2018 in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam is aangehouden en op 18.20 uur in verzekering is gesteld. Hij is op 4 maart 2018 om 18.40 uur heengezonden. De rechtbank heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat verzoeker slachtoffer was van een geweldsdelict en in een kwetsbare positie verkeerde. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen voor de tijd die verzoeker in verzekering heeft gezeten, maar heeft besloten dat deze vergoeding voor twee dagen moet worden toegekend in plaats van drie. De rechtbank kent een schadevergoeding toe van € 315,- voor de inverzekeringstelling en € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Het verzoek om een hogere vergoeding dan gebruikelijk is afgewezen, maar de rechtbank heeft wel de standaardvergoeding voor de eerste dag verdubbeld vanwege de bijzondere omstandigheden. De beslissing is openbaar uitgesproken en verzoeker heeft het recht om binnen een maand hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/080509-18
RK: 18/4849 en 18/4850
Beschikking op de verzoeken ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, Keizersgracht 32, 1016 EX te Amsterdam
verzoeker.

1.De procesgang

Het verzoekschrift is op 26 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 8 januari 2019 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 17 januari 2019 de (gemachtigde) raadsman van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 1.170,00 voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering stelt te hebben geleden.
Verzoeker heeft de schade als volgt gespecificeerd: 3 dagen in een politiecel x € 105,- (€ 315,-) + 3 dagen in beperkingen x € 25,- (€ 75,-) = (3 x € 130,-) subtotaal € 390,-
x factor 3 = € 1.170,=.
Het verzoekschrift is wat de gronden van billijkheid als volgt onderbouwd.
Verzoeker heeft op vrijdag 2, zaterdag 3 en zondag 4 maart 2018 ten onrechte tijd doorgebracht in verzekering. Dat betekent dat als uitgangspunt moet gelden dat vergoeding voor die drie dagen vergoeding billijk is. Dat geldt temeer nu verzoeker geen dader is in deze zaak, maar slachtoffer. Het was verzoeker die bewusteloos in de badkamer lag, in het ziekenhuis wakker werd en toen aangehouden bleek.
Ook het feit dat onder deze omstandigheden beperkingen zijn opgelegd maakt een hogere vergoeding billijk. Verzoeker is overgebracht naar het ziekenhuis en aldaar in verzekering gesteld. Daarbij zijn beperkingen opgelegd. Gelet op de beperkingen kon hij geen bezoek ontvangen, terwijl hij juist in een zeer kwetsbare positie verkeerde. Verzoeker was ernstig gewond, is van Eritrese afkomst, is pas kort in Nederland en spreekt amper een woord Nederlands. De opname in het ziekenhuis is voor verzoeker zeer beangstigend geweest vanwege de bewaking door de politie en de opgelegde beperkingen. Hij had geen idee wat hem overkwam.
Dat klemt temeer nu uit het dossier blijkt dat de politie hem in het ziekenhuis in verzekering heeft gesteld en dat verzoeker om consultatiebijstand heeft gevraagd, hetgeen echter pas 24 uur later mogelijk was. Ook die omstandigheid maakt een hogere vergoeding billijk. Verzoeker is lang verstoken gebleven van consultatierecht en verkeerde in onzekerheid over wat hem te wachten stond.
Op 3 maart 2018 is hij overgebracht naar het politiebureau om te worden verhoord. Verzoeker heeft volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek vanaf het moment dat hij daartoe fysiek in staat was. Hij heeft alle vragen beantwoord. Ook de andere betrokkenen zijn op 3 maart 2018 gehoord. Uit de verklaringen van verzoeker en [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat verzoeker is aangevallen door [dader] . Verzoeker is door [dader] op zijn hoofd geslagen met een fles en aangevallen met een mes. [dader] zette daar slechts tegenover dat hij het allemaal niet meer wist. Bij die stand van zaken was reeds op 3 maart 2018 duidelijk dat [dader] de dader was en niet verzoeker. Zijdens de verdediging is er op 3 en 4 maart 2018 herhaaldelijk op aangedrongen dat verzoeker zou worden heengezonden. De heenzending vond echter eerst op zondag 4 maart 2018 om 18.40 uur plaats.
Onder die omstandigheden komen zowel de vrijdag, de zaterdag als de zondag voor vergoeding in aanmerking en is een hogere vergoeding dan gebruikelijk passend. Artikel 90 Sv biedt ruimte daartoe. In de jurisprudentie is meermalen wegens bijzondere omstandigheden een hogere vergoeding toegekend. Daartoe is ook in deze zaak aanleiding. De inverzekeringstelling heeft verzoeker onevenredig getroffen, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval. Om die reden dient de standaardvergoeding op gronden van billijkheid te worden vermenigvuldigd met een factor drie.
Het verzoekschrift strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
De raadsman heeft in raadkamer ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich niet te verzetten tegen het toekennen van de standaardvergoeding voor de schade die verzoeker ten gevolge van twee dagen ondergane verzekering stelt te hebben geleden en opgemerkt dat de vergoeding voor de eerste dag van de inverzekeringstelling kan worden verdubbeld.

4.De beoordeling

Verzoeker is op 2 maart 2018 (omstreeks 15.16 uur) in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam aangehouden en om 18.20 uur in verzekering gesteld op verdenking van overtreding van artikel 287/289 van het Wetboek van Strafrecht (doodslag/moord). Hij is op 3 maart 2018 van 18.38 uur tot 20.04 uur in het Cellencomplex Zuidoost te Amsterdam als verdachte gehoord. Op 4 maart 2018 om 18.40 uur is verzoeker heengezonden.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk is geseponeerd en dat bij brief van 1 mei 2018 aan hem meegedeeld.
Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 89 en 591a Sv.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, zoals hier het geval is, kan de rechtbank op grond van artikel 89 Sv op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De raadsman van verzoeker stelt zich op het standpunt dat er gronden van billijkheid zijn een vergoeding toe te kennen voor de dag van de inverzekeringstelling, de tweede dag én de dag van de heenzending. Hij heeft in dit verband gewezen op de vaste jurisprudentie van het Gerechtshof Den Bosch (NbSr 2012/282) en opgemerkt dat de gewezen verdachte ook op de laatste dag schade lijdt. Verder heeft hij gewezen op de conclusie van de Advocaat-Generaal Vegter van 26 juni2018 (ECLI:NL:PHR:2018:671) en opgemerkt dat daarin terecht wordt geconstateerd dat artikel 136 Sv (waarbij in de LOVS-afspraken aansluiting wordt gezocht) niet toepasselijk is en dat artikel 90 Sv de enige maatstaf biedt voor beoordeling ex artikel 89 Sv. De raadsman van verzoeker heeft ten slotte, met verwijzing naar de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 17 februari 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:590) erop gewezen dat evenmin aansluiting kan worden gezocht bij artikel 27 tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
In raadkamer heeft de raadsman van verzoeker naar voren gebracht dat de rechtbank de ruimte heeft alle dagen te vergoeden en voor de hoogte van de vergoeding af te wijken van de LOVS-afspraak, temeer als de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
De rechtbank merkt op dat het Gerechtshof Amsterdam naar het zich laat aanzien nog altijd vasthoudt aan zijn vaste jurisprudentie ten aanzien van het al dan niet toekennen van een vergoeding van de laatste dag van de inverzekeringstelling. In zijn beschikking van 6 november 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:4371) overweegt het Gerechtshof het volgende. “Gelet op de afspraken binnen het LOVS wordt aan de gewezen verdachte een (forfaitaire) vergoeding toegekend per dag die in een politiecel is doorgebracht. In artikel 136, eerste lid, Sv is bepaald dat onder een dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. Om die reden wordt geen vergoeding toegekend indien de verzekering minder dan vierentwintig uren heeft geduurd. Dit is alleen anders indien de verzekering minder dan 24 uur heeft geduurd maar wel de nacht heeft omvat. In dat laatste geval wordt eenzelfde vergoeding toegekend (ECLI:NL:GHAMS:2017:590).”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1542, NJ 2018/416 m.nt. W.H. Vellinga) het volgende opgemerkt: “Volgens art. 90, eerste lid, Sv vindt toekenning van een vergoeding van de in art. 89, eerste lid, Sv bedoelde schade plaats indien daartoe – kort gezegd – gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de vaststelling van die schadevergoeding zal vaak rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid dat de verzoeker zowel een deel van de eerste dag als een deel van de laatste dag van de vrijheidsbeneming daadwerkelijk in detentie heeft doorgebracht. Uit een oogpunt van praktische hanteerbaarheid laat zich dan licht een vuistregel denken waarin die beide dagdelen samen worden geteld als één dag, welke vuistregel nochtans ruimte laat voor afwijkingen wanneer de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven.”
De rechtbank is van oordeel dat nu verzoeker op vrijdag om 18.20 uur in verzekering is gesteld en hij twee dagen later om 18.40 uur is heengezonden gronden van billijkheid aanwezig zijn een vergoeding voor twee dagen toe te kennen en geen gronden van billijkheid aanwezig zijn drie dagen te vergoeden. De inverzekeringstelling heeft weliswaar plaatsgevonden op drie dagen maar uiteindelijk twee dagen geduurd.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen en rekeninghoudend met de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een schadevergoeding toe te kennen voor de tijd die verzoeker in verzekering heeft gezeten van € 315,-. Zij overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
De rechtbank kent voor een dag die in verzekering is doorgebracht op het politiebureau een standaardvergoeding toe van € 105,-. Een extra vergoeding omdat sprake is van beperkingen wordt alleen toegekend in geval een verdachte in een huis van bewaring in beperkingen heeft gezeten. In de bijzondere omstandigheden van deze zaak ziet de rechtbank aanleiding de standaardvergoeding voor de eerste dag die verzoeker in verzekering heeft doorgebracht te verdubbelen. Verzoeker heeft de eerste dag weliswaar niet op een politiebureau maar in het AMC doorgebracht maar pas 24 uur na de inverzekeringstelling gebruik kunnen maken van zijn consultatierecht.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 315,- (driehonderdvijftien euro) voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af
Deze beslissing is gegeven door
mr. W.M.C. van den Berg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2019.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open,
in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 865,- (achthonderdvijfenzestig euro) op [rek.nummer] ten name van [rek.nummer] ., onder vermelding van vergoeding 89 en 591a Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 31 januari 2019
door mr. W.M.C. van den Berg, rechter.