ECLI:NL:GHAMS:2018:4371

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
000860-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 89 en 591a Sv na onrechtmatige inverzekeringstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1994, heeft een schadevergoeding aangevraagd van € 315,00 voor schade die hij stelt te hebben geleden door een onrechtmatige inverzekeringstelling. Het verzoekschrift is op 11 juni 2018 ingediend bij de rechtbank Amsterdam, die zich onbevoegd verklaarde en de zaak doorstuurde naar het hof. De advocaat-generaal heeft op 12 oktober 2018 zijn standpunt kenbaar gemaakt, waarna het hof op 16 oktober 2018 de betrokken partijen in raadkamer heeft gehoord. Verzoeker was niet aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak, waar het verzoek betrekking op heeft, op 30 april 2018 is geëindigd zonder straf of maatregel. Verzoeker is op 4 oktober 2018 in verzekering gesteld en op 6 oktober 2018 weer in vrijheid gesteld. Het hof heeft de omstandigheden van de inverzekeringstelling beoordeeld en geconstateerd dat verzoeker, samen met 126 anderen, in een politiecel is gehouden zonder adequate rechtsbijstand en zonder voldoende voedsel en water. Dit heeft het hof als bijzonder bezwarend aangemerkt.

Het hof heeft besloten om op basis van billijkheid een schadevergoeding van € 420,00 toe te kennen voor de ondergane inverzekeringstelling en daarnaast een vergoeding van € 550,00 voor de gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand. Het hof heeft het overige verzoek afgewezen en de beschikking is op 6 november 2018 openbaar gemaakt. De oudste raadsheer, R.D. van Heffen, heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000860-18 (89 Sv) en 000859-18 (591a Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-005065-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
[adres 1].

1.Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding op de voet van artikel 89 Sv, tot een bedrag van € 315,00, ter zake van schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer.
Het verzoekschrift strekt voorts tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding op de voet van artikel 591a Sv ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 11 juni 2018 ter griffie van de rechtbank Amsterdam ingekomen.
Bij beschikking van 16 juli 2018 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en de beschikking doorgezonden naar dit hof.
Op 12 oktober 2018 heeft de advocaat-generaal schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 16 oktober 2018 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet verschenen.

3.Beoordeling van het verzoekschrift

Bij arrest van dit hof van 30 april 2018 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ingediend.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 89 Sv
Volgens verzoeker is hij op 4 oktober 2018 in verzekering gesteld en op 6 oktober 2018 in vrijheid gesteld. Het hof begrijpt dat steeds 2015 is bedoeld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Primair is verzocht om een forfaitaire schadevergoeding wegens 3 dagen inverzekeringstelling in een politiecel.
Gelet op de afspraken binnen het LOVS wordt aan de gewezen verdachte een (forfaitaire) vergoeding toegekend per dag die in een politiecel is doorgebracht. In artikel 136, eerste lid, Sv is bepaald dat onder een dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. Om die reden wordt geen vergoeding toegekend indien de verzekering minder dan vierentwintig uren heeft geduurd. Dit is alleen anders indien de verzekering minder dan 24 uur heeft geduurd maar wel de nacht heeft omvat. In dat laatste geval wordt eenzelfde vergoeding toegekend (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2017:590). Dat geval doet zich hier echter niet voor zodat een vergoeding kan worden toegekend voor twee dagen.
Subsidiair is in raadkamer verzocht om in plaats van een forfaitaire vergoeding van € 105,00 per dag een schadevergoeding van € 157,50 per dag toe te kennen.
Op 4 oktober 2015 zijn naar aanleiding van het binnendringen door een grote groep personen van de kantine van sportpark “[naam 1]” aan de [adres 2] in totaal 126 personen op verdenking van lokaalvredebreuk aangehouden en overgebracht naar het politiebureau en aldaar opgehouden, waarna meerderen van hen, waaronder verzoeker - al dan niet op basis van een verdenking ter zake van openlijke geweldpleging - in verzekering zijn gesteld. Met verzoeker hebben vele anderen gevraagd om vergoeding van schade als gevolg van deze ondergane inverzekeringstelling. Gelet op het bijzondere karakter van deze kwestie, een gelijktijdige massa-aanhouding en ophouding van 126 personen, acht het hof het op basis van de inhoud van dit en soortgelijke verzoeken in onderlinge samenhang bezien aannemelijk - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - dat alle betrokken personen met vele anderen in één ruimte ingesloten zijn geweest, dat zij na de inverzekeringstelling geen advocaat hebben kunnen raadplegen en niet of ontoereikend hebben kunnen eten en drinken. Het hof merkt deze omstandigheden aan als bijzonder bezwarend.
Daarnaast overweegt het hof dat in meerdere strafzaken naar aanleiding van daartoe gevoerde verweren is vastgesteld dat er op grond van de feitelijke gang van zaken op het moment van inverzekeringstelling geen concrete verdenking van openlijke geweldpleging jegens de betreffende verdachte bestond, waardoor sprake is geweest van een onrechtmatige inverzekeringstelling. Vanwege de vrijspraak is er voor het hof in die strafzaken geen gelegenheid geweest enige compensatie te bieden voor de onrechtmatigheid van de inverzekeringstelling.
Gelet op het voorgaande acht het hof gronden van billijkheid aanwezig voor een verdubbeling van de te vergoeden schade als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling indien in de verzoekschriftprocedure een beroep wordt gedaan op de bijzondere bezwarende omstandigheden waaronder de inverzekeringstelling is ondergaan en/of op de door het hof in de betreffende strafzaak vastgestelde onrechtmatigheid van de inverzekeringstelling. Dat is alleen anders indien in de verzoekschriftprocedure aannemelijk wordt dat de verzoeker de inverzekeringstelling niet onder de bedoelde omstandigheden heeft ondergaan en evenmin volgens het hof in de strafzaak onrechtmatig in verzekering is gesteld.
Ten aanzien van verzoeker heeft de advocaat-generaal de bezwarende omstandigheden waaronder de inverzekeringstelling is ondergaan ofwel de door het hof vastgestelde onrechtmatigheid van die inverzekeringstelling niet weersproken.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering tot een bedrag van € 420,00.
Het hof merkt nog op dat verdubbeling van de toe te kennen vergoeding in deze zaak op gespannen voet staat met zijn uitgangspunt niet méér te vergoeden dan (subsidiair) is verzocht. In dit geval ontleent het hof aan de onrechtmatigverklaring van de inverzekeringstelling van verzoeker (voornoemd arrest van 30 april 2018) en aan het gegeven dat het hof in vergelijkbare gevallen eveneens tot een verdubbeling heeft beslist, billijkheidsgronden om van dat uitgangspunt af te wijken.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 591a Sv
Ingevolge het bepaalde in artikel 90, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding zoals verzocht.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 89 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 420,00 (vierhonderdtwintig euro).
Kent op de voet van artikel 591a Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. M. Iedema, R.D. van Heffen en M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is - bij ontstentenis van de voorzitter - ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 6 november 2018.
De oudste raadsheer beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 970,00 (Negenhonderdzeventig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam 2].
Amsterdam, 6 november 2018.
mr. R.D. van Heffen, oudste raadsheer