Uitspraak
1.Het cassatieberoep
3.Toepasselijke wettelijke bepalingen
4.Beoordeling van het middel
5.Beslissing
11 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal. De zaak betreft de toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor de schade die de verzoeker heeft geleden door voorlopige hechtenis en ondergane verzekering. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch had eerder een verzoek tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het Hof de laatste dag van detentie ook voor vergoeding in aanmerking had genomen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof het recht niet heeft geschonden door deze beslissing te nemen, ondanks dat er binnen het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) afspraken zijn gemaakt over de berekening van het aantal dagen voorarrest dat in aanmerking moet worden genomen. De Hoge Raad stelt dat deze afspraken geen bindend recht vormen en dat rechters niet gebonden zijn aan deze afspraken. De Hoge Raad benadrukt dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval, en dat het niet aan de Hoge Raad is om vuistregels vast te stellen voor de berekening van schadevergoeding. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof.