ECLI:NL:HR:2018:1542

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
18/02673
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie in het belang der wet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in het belang der wet betreffende schadevergoeding voor voorlopige hechtenis en ondergane verzekering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal. De zaak betreft de toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor de schade die de verzoeker heeft geleden door voorlopige hechtenis en ondergane verzekering. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch had eerder een verzoek tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het Hof de laatste dag van detentie ook voor vergoeding in aanmerking had genomen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof het recht niet heeft geschonden door deze beslissing te nemen, ondanks dat er binnen het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) afspraken zijn gemaakt over de berekening van het aantal dagen voorarrest dat in aanmerking moet worden genomen. De Hoge Raad stelt dat deze afspraken geen bindend recht vormen en dat rechters niet gebonden zijn aan deze afspraken. De Hoge Raad benadrukt dat bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval, en dat het niet aan de Hoge Raad is om vuistregels vast te stellen voor de berekening van schadevergoeding. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof.

Uitspraak

11 september 2018
Strafkamer
nr. S 18/02673 CW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie in het belang van de wet van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 maart 2011, nummer AVNR. 001442-10, in de zaak van:

1.Het cassatieberoep

De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft beroep in cassatie in het belang van de wet ingesteld. De voordracht tot cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De vordering strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking.
2. Waar het in deze zaak om gaat
2.1.
Bij de bestreden beschikking heeft het Hof het op de voet van art. 89 Sv gedane verzoek tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat voor de schade die de verzoeker heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, toegewezen. De beschikking houdt dienaangaande – voor zover in cassatie van belang – het volgende in:
"Toekenning van schadevergoeding heeft plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Uitgangspunt dient te zijn dat, zoals in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering e.v. wordt bepaald, de rechter een vergoeding toekent voor geleden schade en dat de toekenning van de schadevergoeding plaatsvindt op gronden van billijkheid. Ook op de laatste dag die de gewezen verdachte in detentie doorbrengt wordt hij nog geconfronteerd met zijn vrijheidsbeneming en lijdt hij tengevolge daarvan schade. Derhalve komt de laatste dag die verzoeker in detentie heeft doorgebracht eveneens voor vergoeding in aanmerking."
2.2.
Ter toelichting van de vordering houdt de voordracht van de Advocaat-Generaal het volgende in:
"Aanleiding voor deze vordering zijn de in de praktijk bestaande verschillen in de rechtspraak van de gerechtshoven bij de berekening van het aantal dagen voorarrest dat in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van schadevergoeding als bedoeld in art. 89 Sv. Het verschil van inzicht is niet afhankelijk van een enkele raadsheer in één van de colleges, omdat het al jarenlang bestaat en een generatie raadsheren heeft overleefd. De rechtseenheid is hiermee in het geding en het is, naar ik meen te moeten constateren, niet mogelijk gebleken het verschil van inzicht binnen het verband van het LOVS op te lossen. Opmerking verdient dat er dus wel een LOVS afspraak bestaat, maar dat één van de hoven te weten het hof Den Bosch zich naar besloten ligt in de hier bestreden beslissing van dat hof daarvan al jaren lang distantieert. Dat is uit de openbaar gemaakte afspraak van het LOVS niet duidelijk nu daarin enig voorbehoud ontbreekt. Er bestaat geen goede reden waarom degenen die voorarrest hebben ondergaan in het ressort Den Bosch volgens een andere systematiek worden beoordeeld dan zij die het voorarrest elders in Nederland hebben ondergaan."
2.3.
De inhoud van de hiervoor bedoelde LOVS-afspraken is weergegeven in de voordracht van de Advocaat-Generaal onder 6.

3.Toepasselijke wettelijke bepalingen

Bij de beoordeling van de vordering zijn in het bijzonder de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 89, eerste lid, Sv:
"Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat."
- art. 90, eerste lid, Sv:
"De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn."

4.Beoordeling van het middel

4.1.
Het middel klaagt dat het Hof het recht heeft geschonden "door art. 90 Sv aldus uit te leggen dat bij de in het eerste lid genoemde maatstaf ('gronden van billijkheid') zonder nadere toelichting de LOVS-afspraken over de berekening van het aantal dagen dat bij de schadevergoeding in acht wordt genomen worden genegeerd en daar zonder enige toelichting structureel van wordt afgeweken".
4.2.
Noch in art. 90, eerste lid, Sv noch in enige andere wetsbepaling is geregeld volgens welke maatstaf het aantal dagen moet worden berekend dat in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van de schadevergoeding als bedoeld in art. 89 Sv. Wel zijn daarover in het kader van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) afspraken gemaakt. Deze afspraken vormen evenwel geen recht in de zin van art. 79 RO, reeds omdat deze niet afkomstig zijn van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden wat betreft het gebruik dat zij maken van de hun door de wetgever gelaten ruimte (vgl. HR 3 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE8838, NJ 2003/570 ten aanzien van de oriëntatiepunten voor de straftoemeting). De rechter is dan ook niet gebonden aan die afspraken.
4.3.
De enkele omstandigheid dat het Hof de door het LOVS afgesproken maatstaf niet pleegt toe te passen, brengt niet mee dat zijn uitleg van de in art. 90, eerste lid, Sv genoemde "gronden van billijkheid" onjuist is. Anders dan het middel betoogt, is hier dus geen sprake van een verkeerde uitleg van art. 90 Sv. Het middel faalt derhalve.
4.4.
Opmerking verdient het volgende. Volgens art. 90, eerste lid, Sv vindt toekenning van een vergoeding van de in art. 89, eerste lid, Sv bedoelde schade plaats indien daartoe – kort gezegd – gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij de vaststelling van die schadevergoeding zal vaak rekening moeten worden gehouden met de omstandigheid dat de verzoeker zowel een deel van de eerste dag als een deel van de laatste dag van de vrijheidsbeneming daadwerkelijk in detentie heeft doorgebracht. Uit een oogpunt van praktische hanteerbaarheid laat zich dan licht een vuistregel denken waarin die beide dagdelen samen worden geteld als één dag, welke vuistregel nochtans ruimte laat voor afwijkingen wanneer de omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven. Aangezien het een onderwerp betreft dat in het domein van de feitenrechter ligt, is het niet aan de Hoge Raad om die vuistregel vast te stellen, al is het gelet op het belang van eenvormige rechtstoepassing wenselijk dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, Y. Buruma, A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 september 2018.