Procedure voor de toepassing van artikel 13 van de basisverordening
1. Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats, daarvan in kennis.
2. Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld de op de betrokkene toepasselijke wetgeving vast, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.
3. De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 2, tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.
4. Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteiten zelf, de op de betrokkene toepasselijke wetgeving in onderlinge overeenstemming vastgesteld, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening.
Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokken organen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden; artikel 6 van de toepassingsverordening is van toepassing.
5. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is verklaard, stelt de betrokkene onverwijld in kennis.
6. Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokken orgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.
14. De rechtbank stelt vast dat uit zowel de primaire besluiten als de bestreden besluiten blijkt dat de Svb deze, zoals gesteld, heeft gebaseerd op artikel 16 van Verordening 987/2009; dat is in de besluiten uitdrukkelijk vermeld en door de Svb ook ter zitting nog eens bevestigd. Dat artikel verleent de Svb uitdrukkelijk de bevoegdheid tot het voorlopig vaststellen van de toepasselijke wetgeving.
15. Eisers hebben nog naar voren gebracht dat het complicerend voor hen en hun gezinsleden is dat in een bepaalde periode de wetgeving van Liechtenstein op hen van toepassing was, in een aansluitende periode die van Nederland en daarna weer die van Liechtenstein. De rechtbank begrijpt dat de wisseling van wetgeving consequenties heeft, onder meer op het gebied van verzekeringen, en mogelijk administratieve beslommeringen met zich meebrengt. Dit maakt echter niet dat de Svb, die immers het orgaan is van het woonland van de werknemers, niet bevoegd zou zijn tot het vaststellen van de toepasselijke wetgeving.
Wijze waarop de Svb haar bevoegdheid heeft gehanteerd
16. De Svb was dus bevoegd om de toepasselijke wetgeving voorlopig vast te stellen en die voorlopige vaststelling bij het bestreden besluit te handhaven.
Dit laat onverlet dat de besluitvorming, naar eisers ook hebben gesteld, wel zorgvuldig moet zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die eis voldaan. Er zijn verschillende hoorzittingen geweest en eisers zijn op de hoogte gesteld van de correspondentie met andere betrokken lidstaten over de toepasselijke wetgeving. Ten aanzien van de correspondentie met Liechtenstein is alle informatie ruim voor de bestreden besluiten aan de gemachtigde van eisers verstrekt met uitzondering van één brief, van 5 mei 2017, die eerst na die besluitvorming is verstrekt. Die brief bevat echter geen andere informatie dan eisers reeds uit de eerdere brieven bekend was. Van schending van het transparantie- of zorgvuldigheidsbeginsel, zoals door eisers gesteld, is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van de overige beroepsgronden overweegt de rechtbank het volgende.
De verzoeken om informatie
17. De Svb heeft eisers om bepaalde informatie gevraagd om tot een juiste en zo volledig mogelijke besluitvorming over de toepasselijke wetgeving te komen. Een van de daarbij te beoordelen punten is de vraag of de werknemers een substantieel deel van hun werkzaamheden in hun woonland (Nederland) verrichten. Om die feitelijke situatie vast te stellen heeft de Svb eisers in het bijzonder ook verzocht om (kopieën van) vaartijdenboeken en dienstboekjes te verstrekken.
Eisers hebben hierover aangevoerd dat die gegevens niet relevant zijn, omdat die betrekking hebben op waar en wanneer er in het verleden is gevaren, terwijl volgens hen juist van belang is wat er in de toekomst gaat gebeuren. Volgens eisers had de Svb daarom dezelfde methode moeten hanteren als het Liechtensteinse orgaan en bij de beoordeling uit moeten gaan van verklaringen van eisers en van het businessmodel van [eiser 1] .
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Zoals hiervoor is geoordeeld, gaat het om de beoordeling van de bestreden besluiten. Op het moment waarop die werden genomen en waarop ook de A1-verklaringen zijn afgegeven, was de periode in geding al geheel of voor een groot deel verstreken. Daarbij past juist wel om te kijken naar het verleden. Hierbij komt dat, ook wanneer het om de toekomst gaat, dit onverlet laat dat de Svb mag vragen om concrete, verifieerbare gegevens om tot een juiste beoordeling te komen.
Ter zitting is onbetwist vastgesteld dat het vaartijdenboek het meest objectieve gegeven biedt, ook met gegevens over het personeel. Dit is ook in lijn met wat de Raad heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 29 december 2017.
18. Eisers hebben naar voren gebracht dat zij de vaartijdenboeken in de meeste gevallen niet konden verstrekken, omdat die bij de scheepseigenaar berusten. Dit argument baat eisers niet. In de eerste plaats is niet gebleken dat pogingen zijn ondernomen om die boeken te verkrijgen. In de tweede plaats, de Svb wees hier ter zitting terecht op, hadden daarover eenvoudig afspraken gemaakt kunnen worden, op een vergelijkbare manier als waarop met de werknemers afspraken zijn gemaakt over het Bordbuch .
Onder deze omstandigheden heeft de Svb terecht kunnen stellen dat de gegevens waar om is gevraagd in het bewijsdomein van [eiser 1] liggen. Dit geldt in alle voorliggende zaken. [eiser 1] is immers in al die zaken procespartij, ook in die waar de werknemers bezwaar en beroep hebben ingesteld.
19. De rechtbank concludeert dat de door de Svb bij herhaling gevraagde gegevens niet zijn verstrekt en dat hiervoor geen valide verklaring is geboden. Dat mag de Svb voor rekening en risico van eisers brengen.
Besluitvorming op grond van beredeneerde vermoedens
20. Met het voorgaande is nog niet gezegd dat de bestreden besluiten voldoende feitelijke grondslag hebben. De Svb heeft dat ook niet gesteld, maar heeft gebruik gemaakt van de figuur van beredeneerde vermoedens. Gelet op de rechtspraak, de rechtbank verwijst opnieuw naar de uitspraak van de Raad van 27 december 2017 (r.o. 4.2.3), en in het licht van de hiervoor geschetste gang van zaken met betrekking tot het niet verstrekken van voldoende voor de besluitvorming relevante gegevens, is dat bij een voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving een geoorloofde handelwijze.
21. Eisers hebben hierover aangevoerd dat de argumenten van de Svb geen aanwijzing vormen voor de conclusie dat de werknemers een substantieel deel van hun werkzaamheden in Nederland verrichten en dat daarom op de werknemers de Nederlandse wetgeving van toepassing is.
22. Veel van de gegevens die de Svb heeft genoemd, bijvoorbeeld over de binnenvaart, zijn inderdaad algemeen van aard. Dat maakt echter niet dat die gegevens niet zouden mogen worden gebruikt. Aan dat beeld mag het vermoeden worden ontleend dat de situatie in de voorliggende gevallen niet van dat algemene beeld afwijkt. Dat kan anders zijn als uit concrete gegevens iets anders blijkt, maar die situatie doet zich hier niet voor. Eisers beroepen zich op eigen stellingen en verklaringen (o.a. zelf ingevulde gegevens in Bordbücher ), maar hebben geen controleerbare en verifieerbare feitelijke gegevens verstrekt. Onder die omstandigheden heeft de Svb naar het oordeel van de rechtbank de besluiten op dat algemene beeld mogen baseren.
23. Dit beeld is bovendien in lijn met de situaties en beoordeling zoals die aan de orde waren in de eerder bij de rechtbank gevoerde procedures in de zaken van SEOC Ltd. Daarin was sprake van diverse andere aanknopingspunten dan alleen de pure arbeidstijd om tot de vaststelling van de toepasselijke wetgeving te komen, zoals de aanknopingspunten van de arbeidsovereenkomst met een lidstaat, de lidstaat van vestiging van de eigenaar en de exploitant en de thuishaven van het schip, de lidstaat van werving en of de werkzaamheden veelal aanvangen en eindigen in Nederland. Die andere aanknopingspunten, ontleend aan deel II van de Praktische gids, wijzen ook in de nu voorliggende zaken op de toepasselijkheid van de Nederlandse wetgeving. Ook voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Raad van 29 december 2017 (r.o. 4.3.2.1-4.3.2.5).
Afgifte A1-verklaringen met terugwerkende kracht
24. Anders dan eisers menen, is het feit dat de A1-verklaringen met terugwerkende kracht zijn afgegeven niet in strijd met unierecht of met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (het Hof). In het arrest Banksheeft het Hof uiteengezet dat binnen het Europees recht niets zich verzet tegen afgifte van een E101-verklaring (thans A1-verklaring) met terugwerkende kracht en dat dit bovendien past binnen het systeem van Verordening 1408/71. In de voorliggende zaken wordt het wettelijk kader weliswaar gevormd door Verordening 883/2004, de opvolger van Verordening 1408/71, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om de door het Hof gegeven uitleg niet ook hier van toepassing te achten. Evenmin is de situatie van eisers, zoals door hen betoogd, dusdanig afwijkend van die in het arrest Banks, dat de werking van dit arrest hier niet van betekenis is.
Dat een A1-verklaring met terugwerkende kracht kan worden afgegeven is nog eens bevestigd in een recenter, wel onder de vigeur van Verordening 883/2004 gewezen arrest, in de zaak Alpenrind.
Voor zover vrees bestaat voor dubbele premiebetaling, staat voor eisers de mogelijkheid open om zich tot de autoriteiten van Liechtenstein te wenden.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de Svb in de voorliggende gevallen de A1-verklaringen die Liechtenstein heeft afgegeven over een periode die is gelegen direct vóór de periode hier in geding, heeft gerespecteerd en alleen besluiten heeft afgegeven over een andere, in sommige gevallen aansluitende periode.
Specifieke gronden in individuele gevallen
25. De gemachtigde van eisers heeft ten aanzien van een aantal gevallenspecifieke gronden aangevoerd met betrekking tot onder meer de landen waarin is gevaren en de berekening door de Svb van de gemaakte uren aan de hand van vaartijdenboekjes en zogenoemde Bordbücher .
26. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat de Bordbücher onvoldoende controleerbare en verifieerbare informatie bieden. Wat de vaartijdenboeken betreft overweegt de rechtbank, in aansluiting op wat hiervoor onder 17 is overwogen, dat de Svb voldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom zij om deze boeken heeft gevraagd. Naar de Svb ter zitting heeft toegelicht geeft vooral het vaartijdenboek inzicht in de bewegingen van het schip en biedt het concrete informatie per uur over waar het schip zich bevindt, welke haven is aangedaan en wanneer sprake is van rusttijden.
27. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat de vaartijdenboeken relevante controleerbare en verifieerbare informatie (kunnen) bieden. Dat blijkt ook duidelijk uit de vier zaken waarin een dergelijk boek is overgelegd. In die zaken heeft de Svb mede op grond van de aangeleverde gegevens tot de conclusie kunnen komen dat de werknemers een substantieel deel van hun werkzaamheden in Nederland verrichten. In de andere zaken, waar geen vaartijdenboeken zijn overgelegd, leiden de specifieke gronden niet tot een ander beeld dan hiervoor is geschetst en heeft de Svb kunnen besluiten op grond van beredeneerde vermoedens.
28. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen en dat de Svb terecht de Nederlandse wetgeving voorlopig van toepassing heeft geacht. De beroepen zijn daarom ongegrond.