ECLI:NL:RBAMS:2018:9866

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 16 _ 7293; 16_7295; 16_7297; 16_7310 en 16_7311
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang en dwangsom met betrekking tot reclameborden aan gevels van monumentale panden

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 25 januari 2018, zijn meerdere zaken behandeld die betrekking hebben op handhaving van bestuursdwang en dwangsom met betrekking tot reclameborden aan gevels van monumentale panden. De zaken zijn aangespannen door verschillende besloten vennootschappen, waaronder The Bulldog Hotel B.V. en Wilvri Coffee-shops B.V., tegen het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Centrum van de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde lasten onder bestuursdwang en dwangsom terecht zijn opgelegd, omdat de betrokken reclame-uitingen zijn aangemerkt als bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning vereist is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft vastgesteld dat de reclame-uitingen de monumentale status van de panden verstoren en dat de eiseressen niet beschikten over de benodigde vergunningen. De rechtbank heeft ook de beroepsgronden van de eiseressen, waaronder het beroep op het legaliteitsbeginsel en de stelling dat handhaving onevenredig zou zijn, verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die zouden rechtvaardigen dat van handhaving wordt afgezien. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/7293, AMS 16/7295, AMS 16/7297, AMS 16/7310 en
AMS 16/7311
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2018 in de zaken tussen
AMS 16/7293
de besloten vennootschap The Bulldog Hotel B.V.,te Amsterdam, eiseres 1
(gemachtigde: mr. R. Ridder),
AMS 16/7295
de besloten vennootschap The New Bulldog B.V.,te Amsterdam, eiseres 2
(gemachtigde: mr. R. Ridder),
AMS 16/7297
de besloten vennootschap The Bulldog B.V.,te Amsterdam, eiseres 3
(gemachtigde: mr. R. Ridder),
AMS 16/7310 en AMS 16/7311
de besloten vennootschap Wilvri Coffee-shops B.V.,te Amsterdam, eiseres 4
(gemachtigde: mr. R. Ridder),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Centrum van de gemeente Amsterdam,verweerder,
(gemachtigden: mr. M. Luttik en mr. H.D. Hosper).
Procesverloop
AMS 16/7293
Bij besluit van 5 oktober 2015 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres 1 inzake het [adres 1] te Amsterdam een last onder bestuursdwang en lasten onder dwangsom opgelegd.
AMS 16/7295
Bij besluit van 1 oktober 2015 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres 2 inzake het [adres 2] te Amsterdam een last onder bestuursdwang opgelegd.
AMS 16/7297
Bij besluit van 5 oktober 2015 (het primaire besluit 3) heeft verweerder aan eiseres 3 inzake het [adres 3] te Amsterdam een last onder bestuursdwang opgelegd.
AMS 16/7310
Bij besluit van 1 oktober 2015 (het primaire besluit 4) heeft verweerder aan eiseres 4 inzake het [adres 4] te Amsterdam een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom opgelegd.
AMS 16/7311
Bij besluit van 1 oktober 2015 (het primaire besluit 5) heeft verweerder aan eiseres 4 inzake het [adres 5] te Amsterdam een last onder bestuursdwang en lasten onder dwangsom opgelegd.
AMS 16/7293, AMS 16/7295, AMS 16/7297, AMS 16/7310 en AMS 16/7311
Bij afzonderlijke besluiten van 11 oktober 2016 (de bestreden besluiten 1 tot en met 5) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen 1 tot en met 4 (verder gezamenlijk: eiseressen) ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld op de zitting van 14 september 2017.
Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door [de persoon 1] , [functie 1] van alle vennootschappen, [de persoon 2] , [functie 2] werkzaam bij Leidseplein B.V. en verantwoordelijk voor HR, en door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen

In alle zaken

1.1
Eiseres 1 exploiteert een hotel in het pand [adres 1] , dat sinds 2001 een rijksmonument is. Eiseres 2 exploiteert een [winkel 1] in het pand aan [adres 2] , dat sinds 20 oktober 1970 een rijksmonument is. Eiseres 3 exploiteert een [winkel 2] ( [naam winkel] ) in het pand [adres 3] , dat sinds 2001 een rijksmonument is. Eiseres 4 exploiteert een [bedrijf 1] ( [bedrijf 2] ) in het pand [adres 4] , dat sinds 18 februari 1997 een rijksmonument is, en een [winkel 2] ( [bedrijf 3] ) in het pand [adres 5] , waarvan het pand op nummer 88 sinds 20 oktober 1970 een rijksmonument is. Het pand op nummer 90 is als enige van de hier betrokken panden geen rijksmonument.
1.2
Handhavingsinspecteurs van verweerder hebben in de maand februari 2015 controles uitgevoerd bij de hiervoor genoemde panden. Bij afzonderlijke brieven van 2 maart 2015 heeft verweerder aan eiseressen het voornemen kenbaar gemaakt handhavend te zullen optreden door het aanzeggen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom omdat de door hen gevoerde bedrijven niet geheel voldoen aan de geldende regelgeving. Eiseressen hebben bij afzonderlijke brieven van 31 maart 2015 hun zienswijzen gegeven.
2.1
De rechtbank moet in alle zaken allereerst onderzoeken of sprake was van een of meerdere overtredingen. Als dat het geval is, betekent dat dat verweerder bevoegd was om tegen die overtreding(en) handhavend op te treden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zal, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden verlangd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [1] De rechtbank zal alle zaken aan de hand van dit toetsingskader beoordelen en daarbij ook ingaan op de beroepsgronden.
2.2
De rechtbank verwijst voor het in de zaken van toepassing zijnde wettelijke kader naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.3
De rechtbank zal hierna ter illustratie gebruik maken van foto’s afkomstig van streetview (Google maps). De foto’s zijn op de zitting aan partijen getoond en maakten deel uit van de behandeling.

AMS 16/7310: [adres 4]

3.1
Verweerder heeft aan eiseres 4 een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De eerste last houdt in dat eiseres 4 binnen zes weken na verzending van het besluit het uithangbord met de tekst “ [bedrijf 3] ” en “ [bedrijf 4] ” aan de gevel van het pand [adres 4] verwijdert en verwijderd houdt op straffe van toepassing van bestuursdwang. De tweede last houdt in dat eiseres 4 binnen zes weken na verzending van het besluit het rolluik verwijdert en verwijderd houdt, op straffe van een dwangsom van € 1.500,-.
3.2
Bij het bestreden besluit 4 heeft verweerder het bezwaar van eiseres 4 ongegrond verklaard. Verweerder heeft de last onder dwangsom verduidelijkt door het rolluik nader aan te duiden als het rolluik boven de deuropening.
3.3
In beroep heeft eiseres 4 - samengevat - aangevoerd dat het plaatsen van het uithangbord geen bouwen van een bouwwerk is en dat daarom geen sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo of met artikel 40 van de Woningwet. Eiseres 4 heeft verder aangevoerd dat het toepassen van handhaving in strijd is met het legaliteitsbeginsel. Eiseres 4 heeft gewezen op de mogelijkheid van legalisering en tot slot aangevoerd dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
Was verweerder bevoegd handhavend op te treden?
Is een omgevingsvergunning vereist?
4.1
Om te kunnen vaststellen of sprake is van overtredingen, dient allereerst te worden onderzocht of het uithangbord en het rolluik zijn aan te merken als bouwwerk, voor het bouwen waarvan op grond van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist. Niet in geschil is dat het rolluik een bouwwerk is. Wat betreft het uithangbord, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling is een bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren. [2]
4.2
Op de zitting is vastgesteld dat het uithangbord 2 meter hoog bij ongeveer 1,5 meter breed is en 15 tot 20 centimeter diep. Verder valt op de foto te zien en is uit het advies van de bezwaarschriftencommissie op te maken dat het bord aan de gevel is bevestigd door middel van een groot metalen frame, bestaande uit vijf verbindingselementen die drie onder elkaar gemonteerde reclame-uitingen dragen die van binnenuit worden verlicht. De elektrische bedrading loopt door de gevel heen naar binnen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit samenstel van omstandigheden dat sprake is van een bouwwerk. Het is met andere woorden een constructie van enige omvang die indirect verbonden is met de grond en die is bedoeld om ter plaatse te functioneren.
4.3
Aangezien het uithangbord en het rolluik zijn aan te merken als bouwwerken, gold daarvoor ten tijde van het opleggen van de lasten onder bestuursdwang en dwangsom een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo. Eiseres 4 beschikte niet over de vereiste vergunning.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank is met het uithangbord en het rolluik ook sprake van het verstoren of in enig opzicht wijzigen van een monument. Nu het gaat om een rijksmonument is hiervoor een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo vereist. Eiseres 4 was ook niet in het bezit van deze vergunning.
Is sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel?
4.5
Volgens eiseres 4 had verweerder ondanks het ontbreken van de omgevingsvergunningen niet handhavend mogen optreden omdat dat in strijd zou zijn met het legaliteitsbeginsel. Het uithangbord is al sinds 1983 op deze plek aanwezig; in de huidige vorm sinds 1990. Het rolluik is in ieder geval sinds mei 1986 aanwezig en de bijbehorende rolluikkast in ieder geval sinds 2006. De objecten waren volgens eiseres 4 dus al vóór de inwerkingtreding van de Wabo en de welstandsnota aanwezig en ook vóór de aanwijzing van het pand als rijksmonument. Verweerder heeft de bepalingen uit de Wabo en de welstandsnota met terugwerkende kracht toegepast, hetgeen in strijd is met het legaliteitsbeginsel. Ook kon verweerder de monumentenstatus niet aan haar tegenwerpen, aldus eiseres 4.
4.6
De rechtbank stelt voorop dat de besluiten tot oplegging van een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom dateren van na de inwerkingtreding van de Wabo op 1 oktober 2010. Gelet op artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo is de Wabo daarom op het geschil van toepassing. Er dient dus in de eerste plaats beoordeeld te worden of voor het aanbrengen van het uithangbord en het rolluik een omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3 al geoordeeld dat die vergunningplicht zich hier voordoet. Dit neemt niet weg dat een redelijke, mede door de rechtszekerheid ingegeven, uitleg van artikel 2.3a van de Wabo meebrengt dat bouwwerken die onder de werking van de Woningwet vergunningvrij zijn gebouwd, onder de Wabo vergunningvrij in stand mogen worden gelaten. [3] De vraag is daarom wanneer - en dus onder welk rechtsregime - het uithangbord en het rolluik zijn aangebracht. Aangezien eiseres 4 een beroep doet op een uitzondering van de regel dat handelen in strijd met de Wabo een overtreding oplevert, is het aan haar om op dit punt het bewijs aan te leveren.
4.7
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 4 niet aannemelijk heeft gemaakt dat het uithangbord op enig moment vóór de inwerkingtreding van de Wabo (bouw)vergunningvrij kon worden aangebracht. Ook heeft eiseres 4 niet aannemelijk gemaakt dat het uithangbord in de huidige vorm al aanwezig was voor de aanwijzing van het pand als rijksmonument op 18 februari 1997. Er is dus met betrekking tot het uithangbord geen strijd met het legaliteitsbeginsel.
4.8
Met betrekking tot het rolluik is niet in geschil dat dit al aanwezig was in 1986, vóór de aanwijzing van het pand als rijksmonument. Aan eiseres 4 kon dan ook niet worden tegengeworpen dat zij ten tijde van het aanbrengen van het rolluik hiervoor een monumentenvergunning had moeten aanvragen. Dat betekent dat het in strijd is met het legaliteitsbeginsel van artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), om handhavend op te treden op grond van artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo. Het rolluik is echter wel steeds bouwvergunningplichtig geweest, zodat eiseres 4 heeft gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo. In zoverre is er dus geen strijd met het legaliteitsbeginsel.
Conclusie ten aanzien van de bevoegdheid
4.9
Verweerder was ten aanzien van het uithangbord bevoegd om handhavend op te treden wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder a en f, van de Wabo. Wat betreft het rolluik constateert de rechtbank dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit 4, omdat verweerder aan het handhavend optreden tegen het rolluik mede ten grondslag heeft gelegd dat eiseres 4 heeft gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo. Dit gebrek kan echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. De bevoegdheid van verweerder om handhavend op te treden blijft immers bestaan vanwege het ontbreken van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo). Eiseres 4 is door dit motiveringsgebrek daarom niet in haar belangen geschaad. Wel ziet de rechtbank in het voorgaande aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en te bepalen dat verweerder het griffierecht dient te vergoeden.
Zijn er bijzondere omstandigheden om niet handhavend op te treden?
Bestaat er concreet zicht op legalisering?
4.1
De rechtbank stelt voorop dat eiseres 4 geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd om het uithangbord en het rolluik te legaliseren. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verweerder de Commissie voor Welstand en Monumenten Amsterdam (de welstandscommissie) om advies heeft gevraagd. De welstandscommissie heeft op basis van de welstandsnota negatief geadviseerd. Het uithangbord is te hoog geplaatst, de uitsteekconstructie is te dominant aanwezig en verstoort de gevel. Het rolluik dient aan de binnenzijde opgelost te worden en voor minimaal 75% transparant te worden uitgevoerd. Eiseres 4 heeft het oordeel van de welstandscommissie niet gemotiveerd betwist. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er in deze vorm voor het uithangbord en het rolluik geen concreet zicht op legalisering is.
Is handhaving in dit geval evenredig?
4.11
Eiseres 4 heeft aangevoerd dat handhaving onevenredig is vanwege nadelige financiële gevolgen voor eiseres 4. Verweerder heeft daarvoor geen financiële compensatie geboden. Ook is het rolluik noodzakelijk voor de veiligheid; daarvoor zijn geen acceptabele alternatieven die voldoen aan alle technische eisen. Tot slot heeft eiseres 4 erop gewezen dat het uithangbord en het rolluik al zeer lang aanwezig zijn.
4.12
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is in de financiële belangen van de overtreder geen bijzondere omstandigheid gelegen om van handhavend optreden af te zien. [4] Bovendien heeft eiseres 4 naar het oordeel van de rechtbank de financiële consequenties onvoldoende onderbouwd. Die gestelde financiële consequenties zijn dan ook onvoldoende grond om van handhaving af te zien of financiële compensatie te moeten bieden. Eiseres 4 heeft daarnaast onvoldoende onderbouwd dat er geen alternatieven zijn voor het rolluik. Ook het enkele tijdsverloop is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder niet handhavend mocht optreden. [5]
Conclusie over [adres 4]
4.13
Gezien het voorgaande was verweerder bevoegd om tot handhaving over te gaan. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Verweerder heeft daarom in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Het beroep is ongegrond.
4.14
De rechtbank zal bepalen dat verweerder aan eiseres 4 het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden. Verder zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres 4 gemaakte proceskosten. Deze proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

AMS 16/7295: [adres 2]

5.1
Verweerder heeft aan eiseres 2 een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder a en f, van de Wabo. Deze last houdt in dat eiseres 2 binnen zes weken na verzending van het besluit het platte reclamebord boven de ingang van het pand [adres 2] verwijdert en verwijderd houdt. Verder houdt de last in dat de raamopening, die door het reclamebord is dichtgezet, weer transparant wordt gemaakt of, als dat noodzakelijk is, wordt voorzien van getint glas, op straffe van toepassing van bestuursdwang.
5.2
Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiseres 2 ongegrond verklaard.
5.3
In beroep heeft eiseres 2 - samengevat - aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat er nooit een raam boven de ingang van het pand heeft gezeten. Daarnaast is handhaving volgens eiseres 2 in strijd met het legaliteitsbeginsel omdat de Wabo en de welstandsnota zijn toegepast met terugwerkende kracht. Eiseres 2 heeft verder aangevoerd dat handhaving onevenredig is.
Was verweerder bevoegd handhavend op te treden?
Is een omgevingsvergunning vereist?
6.1
De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken volgt dat in het pand ooit een [bedrijf 5] heeft gezeten en dat er toen ook al een plat reclamebord (een lichtbak) boven de ingang aanwezig was. In zijn huidige vorm is het reclamebord aangebracht door eiseres 2. De juistheid van de door verweerder overgelegde foto’s uit het verleden waarop een raam boven de ingang van het pand is te zien, is niet betwist. Verder is niet in geschil dat het reclamebord in de vorm van een lichtbak een bouwwerk is, waarvoor een vergunning is vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo. Ten tijde van het opleggen van de last beschikte eiseres 2 niet over een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank wordt met het aanbrengen van de lichtbak het rijksmonument verstoord dan wel in enig opzicht gewijzigd. Eiseres 2 beschikte echter evenmin over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo.
Is sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel?
6.3
Evenals in de hiervoor beoordeelde zaak is ook in deze zaak aangevoerd dat verweerder ondanks het ontbreken van de omgevingsvergunningen niet handhavend had mogen optreden vanwege strijd met het legaliteitsbeginsel. Het bord was volgens eiseres 2 al aanwezig vóór de inwerkingtreding van de Wabo en de welstandsnota.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres 2 niet aannemelijk gemaakt dat het reclamebord op enig moment vóór de inwerkingtreding van de Wabo (bouw)vergunningvrij kon worden aangebracht. [6] Evenmin heeft eiseres 2 aannemelijk gemaakt dat het bord al vóór de aanwijzing van het pand als rijksmonument (op 20 oktober 1970) aanwezig was. Er is dus geen strijd met het legaliteitsbeginsel.
Conclusie ten aanzien van de bevoegdheid
6.5
Uit het vorenstaande volgt dat artikel 2.1, eerste lid onder a en f, van de Wabo is overtreden. Verweerder was dus bevoegd om handhavend op te treden.
Zijn er bijzondere omstandigheden om niet handhavend op te treden?
Bestaat er concreet zicht op legalisering?
6.6
De rechtbank stelt voorop dat eiseres 2 geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd om het reclamebord te legaliseren. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verweerder de welstandscommissie om advies heeft gevraagd. De welstandscommissie heeft op basis van de welstandsnota negatief geadviseerd en heeft onder meer overwogen: “De lichtbak boven de entree voldoet niet aan de richtlijnen waarin staat dat plat op de gevel een uiting in losse letters is toegestaan. De uiting dekt het bovenlicht af.” Eiseres 2 heeft het oordeel van de welstandscommissie niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze vorm voor het reclamebord geen concreet zicht op legalisering.
Is handhaving in dit geval evenredig?
6.7
Met verwijzing naar rechtsoverweging 4.12 overweegt de rechtbank dat ook eiseres 2 de gestelde nadelige financiële gevolgen van handhaving niet nader heeft gebouwd. Ook in het geval van eiseres 2 is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
Conclusie over [adres 2]
6.8
Gezien het voorgaande was verweerder bevoegd tot handhaving. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Verweerder heeft daarom in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

AMS 16/7293: [adres 1]

7.1
Verweerder heeft aan eiseres 1 een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder a en f, van de Wabo. De eerste last houdt in dat eiseres 1 binnen zes weken na verzending van het besluit de platte dubbele reclame met teksten “Hotel” en “ [bedrijf 3] ” tussen de tweede en de derde verdieping van het pand [adres 1] verwijdert en verwijderd houdt op straffe van toepassing van bestuursdwang. De lasten onder dwangsom betroffen de installaties in het pand.
7.2
Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiseres 1 ongegrond verklaard. Verweerder heeft hierbij vermeld dat inmiddels (tijdig) is voldaan aan de opgelegde lasten onder dwangsom met betrekking tot de installaties. Deze lasten onder dwangsom maken geen deel meer uit van het geschil in beroep. Voor de volledigheid merkt de rechtbank hier op dat ook de twee logo’s (lichtbakken) met een afbeelding van een buldog geen onderdeel uitmaken van het geschil. Deze logo’s waren wel opgenomen in het voornemen, maar niet in het primaire besluit 1 of het bestreden besluit 1.
7.3
In beroep heeft eiseres 1 - samengevat - aangevoerd dat het plaatsen van de platte reclame(s) geen bouwen van een bouwwerk is en dat daarom geen sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo of met artikel 40 van de Woningwet. Eiseres 1 heeft verder aangevoerd dat de reclame al bestond voordat het pand een rijksmonument werd en dat daarom evenmin sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo. Volgens eiseres 1 is handhaving verder in strijd met het legaliteitsbeginsel en onevenredig.
Was verweerder bevoegd handhavend op te treden?
Is een omgevingsvergunning vereist?
8.1
In geschil is of de reclame-uitingen “Hotel” en “ [bedrijf 3] ” bouwwerken zijn, voor het bouwen waarvan op grond van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist. [7]
8.2
Op de zitting is vastgesteld dat de reclame-uiting “Hotel” ongeveer 50 tot 60 centimeter hoog, 2 tot 2,5 meter breed en 20 centimeter diep is en dat de verlichte letters zijn aangebracht op een rechthoekig frame dat is bevestigd aan de gevel. De letters worden vanuit binnen verlicht en de elektriciteit gaat dus door de gevel heen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit samenstel van omstandigheden dat sprake is van een bouwwerk. Het is een constructie van enige omvang die indirect verbonden is met de grond en die is bedoeld om ter plaatse te functioneren. Omdat de reclame-uiting “Hotel” een bouwwerk is, gold daarvoor ten tijde van het opleggen van de last een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo. Eiseres 1 beschikte niet over een vergunning.
8.3
Verder is op de zitting vastgesteld dat de reclame-uiting “ [bedrijf 3] ” ongeveer 20 centimeter hoog, 1,70 meter breed en 7 á 8 centimeter diep is en dat de losse letters zijn aangebracht op een smal frame dat is bevestigd aan de gevel. Deze reclame-uiting is niet verlicht. De rechtbank is - in tegenstelling tot verweerder - van oordeel dat deze reclame-uiting, gezien de geringe dikte van zowel de letters als het frame en de relatief eenvoudige bevestiging aan de gevel, niet kan worden gekwalificeerd als een bouwwerk. De rechtbank vindt namelijk dat niet kan worden gesproken van een constructie van enige omvang, die bedoeld is ter plaatse te functioneren. Daarom was hiervoor geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo vereist.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de reclame-uiting “Hotel” ook het rijksmonument verstoord dan wel in enig opzicht gewijzigd. Eiseres 1 was echter evenmin in het bezit van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo. Ook met betrekking tot de reclame-uiting “ [bedrijf 3] ” heeft eiseres 1 naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo. Ook al is dit geen bouwwerk, de rechtbank vindt dat met deze reclame-uiting wel het rijksmonument wordt verstoord dan wel in enig opzicht wordt gewijzigd.
Is sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel?
8.5
Evenals in de hiervoor behandelde zaken, is in deze zaak aangevoerd dat verweerder ondanks het ontbreken van een omgevingsvergunning niet handhavend mocht optreden vanwege strijd met het legaliteitsbeginsel. De reclame-uitingen waren volgens eiseres 1 al aanwezig vóór de inwerkingtreding van de Wabo en de welstandsnota.
8.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres 1 niet aannemelijk gemaakt dat de reclame-uiting “Hotel” op enig moment vóór de inwerkingtreding van de Wabo (bouw)vergunningvrij kon worden aangebracht. [8] Evenmin heeft eiseres 1 aannemelijk gemaakt dat de beide reclame-uitingen al vóór de aanwijzing van het pand als rijksmonument in 2001 aanwezig waren. Er is dus geen strijd met het legaliteitsbeginsel.
Conclusie ten aanzien van de bevoegdheid
8.7
Uit het voorgaande volgt dat er met betrekking tot de reclame-uiting “Hotel” sprake is van twee overtredingen. Verweerder was daarom bevoegd handhavend op te treden. De reclame-uiting “ [bedrijf 3] ” levert alleen een overtreding van artikel 2, eerste lid onder f, van de Wabo op en niet een overtreding van artikel 2, eerste lid onder a, van de Wabo. Omdat verweerder zijn besluit tot handhaving op beide bepalingen heeft gebaseerd, levert dit een motiveringsgebrek op. Dit gebrek kan echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat verweerder wel bevoegd is om handhavend op te treden. Eiseres 1 is door dit motiveringsgebrek daarom niet in haar belangen geschaad. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en te bepalen dat verweerder het griffierecht dient te vergoeden.
Zijn er bijzondere omstandigheden om niet handhavend op te treden?
Bestaat er concreet zicht op legalisering?
8.8
De rechtbank stelt voorop dat eiseres 1 geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd om de reclame-uitingen te legaliseren. Uit het dossier blijkt verder dat verweerder de welstandscommissie om advies heeft gevraagd. De welstandscommissie heeft op basis van de welstandsnota negatief geadviseerd en heeft onder meer geconcludeerd dat de reclame-uitingen op hun huidige plek niet acceptabel zijn. Eiseres 1 heeft het oordeel van de welstandscommissie niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er in deze vorm voor de reclame-uitingen geen concreet zicht op legalisering. Dat verweerder heeft aangegeven dat de reclame-uitingen wellicht kunnen worden toegestaan wanneer zij worden verplaatst en aangepast, kan eiseres 1 in dit verband niet baten omdat niet is gebleken dat eiseres 1 daarvoor een vergunningaanvraag heeft ingediend.
Is handhaving in dit geval evenredig?
8.9
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.12 overweegt de rechtbank dat ook eiseres 1 de gestelde nadelige financiële gevolgen van handhaving niet nader heeft onderbouwd. Ook in het geval van eiseres 1 is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.
Conclusie over [adres 1]
8.1
Gezien het voorgaande was verweerder bevoegd tot handhaving. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Verweerder heeft daarom in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Het beroep is ongegrond.
8.11
Verweerder dient aan eiseres 1 het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. Verder zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres 1 gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Bpb worden de proceskosten door de rechtbank vastgesteld op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

AMS 16/7297: [adres 3]

9.1
Verweerder heeft aan eiseres 3 een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last houdt in dat eiseres 3 binnen zes weken na verzending van het besluit de platte reclame met de tekst “ [bedrijf 3] ” tussen de tweede en de derde verdieping van het pand [adres 3] verwijdert en verwijderd houdt op straffe van toepassing van bestuursdwang.
9.2
Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerder het bezwaar van eiseres 3 ongegrond verklaard, onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 30 september 2016. In het advies is opgenomen dat de aanduiding “platte reclame” moet worden gewijzigd in “uithangbord”.
9.3
In beroep heeft eiseres 3 - samengevat - aangevoerd dat de last ziet op het verkeerde object. In het besluit op bezwaar is immers niet expliciet een beslissing genomen over de wijziging van “platte reclame” in “uithangbord”. Daarnaast heeft eiseres 3 aangevoerd dat het plaatsen van het uithangbord geen bouwen van een bouwwerk is en dat daarom geen sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo of met artikel 40 van de Woningwet. Eiseres 3 heeft verder aangevoerd dat de reclame al bestond voordat het pand in 2001 een rijksmonument werd en dat daarom evenmin sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo. Volgens eiseres 3 is handhaving verder in strijd met het legaliteitsbeginsel en onevenredig.
10.1
Op de zitting is aan de orde geweest dat het uithangbord ten tijde van het opleggen van de last vanwege werkzaamheden hoger hing (tussen de tweede en derde verdieping) dan ten tijde van het besluit op bezwaar, toen het bord was teruggehangen op de gebruikelijke plek tussen de eerste en tweede verdieping. Het is echter voor eiseres 3 steeds duidelijk geweest om welk bord het ging. Daarom verbindt de rechtbank hieraan geen consequenties.
10.2
De beroepsgrond dat de last op het verkeerde object - “platte reclame” - ziet en dat dit in het bestreden besluit 3 niet expliciet is gewijzigd in “uithangbord” slaagt evenmin. Uit de tekst van het primaire besluit 3 blijkt dat het gaat om een uithangbord, in bezwaar is eiseres 3 er ook vanuit gegaan dat het om een uithangbord gaat en bovendien is er geen ander bord ter plaatse. Omdat de last voldoende duidelijk was, ook voor eiseres 3 zelf, gaat de rechtbank er vanuit dat de platte reclame zoals die is genoemd in de last in het primaire besluit 3, een kennelijke verschrijving betreft. Dit is vervolgens onderkend in het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat aan het bestreden besluit 3 ten grondslag is gelegd.
Was verweerder bevoegd handhavend op te treden?
Is een omgevingsvergunning vereist?
10.3
In geschil is of het uithangbord een bouwwerk is, voor het bouwen waarvan op grond van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist. [9]
10.4
Op de zitting is vastgesteld dat het uithangbord, wat (uiterlijk en) omvang betreft, nagenoeg gelijk is aan het uithangbord aan de gevel van het pand [adres 4] (zaaknummer 16/7310). Het onderste gedeelte van het uithangbord is iets groter. Verder is de constructie, de wijze waarop deze aan de gevel is bevestigd en de verlichting van binnenuit met elektra door de gevel heen hetzelfde. Naar het oordeel van de rechtbank is dit uithangbord dan ook, net als het uithangbord aan het pand [adres 4] , aan te merken als een bouwwerk. Het is een constructie van enige omvang die indirect verbonden is met de grond en die is bedoeld om ter plaatse te functioneren. Omdat het uithangbord een bouwwerk is, gold daarvoor ten tijde van het opleggen van de last een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo. Eiseres 3 beschikte daar niet over.
10.5
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het uithangbord het rijksmonument verstoort, dan wel in enig opzicht wijzigt. Eiseres 3 beschikte echter niet over een omgevingsvergunning voor het verstoren, dan wel in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo.
Is sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel?
10.6
Ook in deze zaak is, evenals in de hiervoor behandelde zaken, aangevoerd dat verweerder ondanks het ontbreken van een omgevingsvergunning niet handhavend had mogen optreden vanwege strijd met het legaliteitsbeginsel. Het bord was volgens eiseres 3 al aanwezig vóór de inwerkingtreding van de Wabo en de welstandsnota en ook vóór de aanwijzing van het pand als rijksmonument.
10.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres 3 niet aannemelijk gemaakt dat het uithangbord op enig moment vóór de inwerkingtreding van de Wabo (bouw)vergunningvrij kon worden aangebracht. [10] Evenmin heeft eiseres 3 aannemelijk gemaakt dat het bord al vóór de aanwijzing van het pand als rijksmonument in 2001 aanwezig was. Er is dus geen strijd met het legaliteitsbeginsel.
Conclusie ten aanzien van de bevoegdheid
10.8
Uit het voorgaande volgt dat er met betrekking tot het uithangbord sprake was van twee overtredingen. Verweerder was bevoegd om handhavend op te treden.
Zijn er bijzondere omstandigheden om niet handhavend op te treden?
Slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel?
10.9
Op de zitting is aan de orde geweest dat in 2012 ter plaatse controles zijn uitgevoerd en dat een aanschrijving heeft plaatsgevonden, maar dat de handhaving toen niet is doorgezet. Eiseres 3 heeft op de zitting een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen omdat niet is gebleken dat aan eiseres 3 een ondubbelzinnige toezegging is gedaan dat nooit handhavend zou worden opgetreden.
Bestaat er concreet zicht op legalisering?
10.1
De rechtbank stelt voorop dat eiseres 3 geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd om het uithangbord te legaliseren. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verweerder de welstandscommissie om advies heeft gevraagd. De welstandscommissie heeft op basis van de welstandsnota negatief geadviseerd en heeft onder meer overwogen dat het te hoog geplaatste uithangbord aan de linkerkant niet voldoet aan de criteria en de hoofdopzet verstoort. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat het uithangbord, ook nadat het op de gebruikelijke positie is teruggeplaatst, nog steeds niet voldoet aan de welstandsnota omdat het niet onder de eerste verdieping hangt. Eiseres 3 heeft het oordeel van de welstandscommissie niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er in deze vorm voor het uithangbord geen concreet zicht op legalisering.
Is handhaving in dit geval evenredig?
10.11
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.12 overweegt de rechtbank dat eiseres 3 de gestelde nadelige financiële gevolgen van handhaving niet nader heeft gebouwd. Ook in het geval van eiseres 3 is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.
Conclusie over [adres 3]
10.12
Gezien het voorgaande was verweerder bevoegd tot handhaving. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Verweerder heeft daarom in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

AMS 16/7311: [adres 5]

zicht op [straat] (links)
11.1
Verweerder heeft aan eiseres 4 een last onder bestuursdwang en lasten onder dwangsom opgelegd. De last onder bestuursdwang houdt in dat eiseres 4 binnen zes weken na verzending van het besluit de platte reclame, bestaande uit losse letters met de [tekst 1] , op het rolluik aan de gevel van het pand [adres 5] , een plat blauw bord met de [tekst 2] aan de gevel van het pand [adres 5] en een plat onverlicht houten bord met onder meer de tekst “ [bedrijf 3] ” in de [straat] verwijdert en verwijderd houdt. De last houdt verder in dat eiseres 4 binnen zes weken na verzending van het besluit het uithangbord met de tekst “ [tekst 3] ” aan de gevel van het pand [adres 5] verwijdert en verwijderd houdt. Tot slot houdt de last onder bestuursdwang in dat eiseres 4 het uithangbord met de tekst “ingang” in de [straat] verwijdert en verwijderd houdt. Dit alles op straffe van toepassing van bestuursdwang.
De lasten onder dwangsom houden, voor zover van belang, in dat eiseres 4 binnen zes weken na verzending van het besluit de vier airco’s in de [straat] verwijdert en verwijderd houdt, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- (€ 2.500,- per airco), de twee lampen aan het pand [adres 5] en de twee lampen in de [straat] verwijdert en verwijderd houdt, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- (€ 500,- per lamp) en het rolluik aan het pand [adres 5] verwijdert en verwijderd houdt, op straffe van een dwangsom van € 3.000,-.
11.2
Bij het bestreden besluit 5 heeft verweerder het bezwaar van eiseres 4 ongegrond verklaard, onder overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie van 30 september 2016. In het advies is opgenomen dat één van de airco’s behoort bij een woning boven het bedrijf van eiseres 4 en dat één van de lampen in de [straat] bij de verlichting van de steeg hoort. Deze ene airco en deze ene lamp maken niet langer deel uit van de lasten onder dwangsom.
11.3
In een memo van 28 juni 2016 aan de bezwaarschriftencommissie heeft verweerder laten weten dat hij bereid is om vanaf dat moment voor de airco’s nog een begunstigingstermijn van twee jaar te geven. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de begunstigingstermijn voor de airco’s loopt tot 28 juni 2018.
11.4
In beroep heeft eiseres 4 - samengevat - aangevoerd dat het plaatsen van de platte reclame, de uithangborden, de airco’s en de verlichting geen bouwen van een bouwwerk is en dat daarom geen sprake is van strijd met artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo of met artikel 40 van de Woningwet. Verder is het plaatsen van de reclameborden in de [straat] niet in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo omdat het pand aan de [adres 5] op de hoek met de [straat] geen rijksmonument is. Eiseres 4 heeft ook nog aangevoerd dat handhaving in strijd is met het legaliteitsbeginsel omdat de Wabo en de welstandsnota zijn toegepast met terugwerkende kracht. Verder sluit eiseres 4 niet uit dat sprake is van een concreet zicht op legalisering. Handhaving is bovendien onevenredig. Omdat verweerder de last met betrekking tot één van de airco’s en één van de lampen niet heeft gehandhaafd, maar dit niet heeft aangepast in het bestreden besluit 5, dient verweerder te worden veroordeeld in de proceskosten in bezwaar. De erkenning dat de begunstigingstermijn voor de airco’s wordt verlengd had op dit punt moeten leiden tot herroeping van het primaire besluit en tot vergoeding van de bezwaarkosten.

[adres 5]

12.1
Het handhavingsbesluit voor dit pand heeft betrekking op:
- het rolluik aan het pand [adres 5] ;
- de platte reclame “ [tekst 1] ” boven dit rolluik.
Was verweerder bevoegd handhavend op te treden?
Is een omgevingsvergunning vereist?
12.2
In geschil is of de reclame-uiting “ [tekst 1] ” een bouwwerk is, voor het bouwen waarvan op grond van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist. [11] Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de reclame-uiting “ [tekst 1] ” in de vorm van losse letters op de gevel is geoorloofd, maar niet zoals nu op een (licht)bak aan de gevel. Eiseres 4 heeft op de zitting verklaard dat de tekst is samengesteld uit afzonderlijke letters met een hoogte van ongeveer 20 centimeter en een diepte van 30 centimeter elk die zijn aangebracht op een lichtbak van 2 meter breed die met een tijdschakelaar van binnenuit het pand wordt verlicht en die niets met het rolluik te maken heeft. De rechtbank is, gezien de afmetingen van de lichtbak waarop de letters zijn aangebracht en de wijze waarop de lichtbak aan het pand is bevestigd, waarbij elektrische bedrading door de gevel heen gaat, van oordeel dat sprake is van een bouwwerk. De rechtbank vindt dat sprake is van een constructie van enige omvang die indirect met de grond is verbonden en die is bedoeld om ter plaatse te functioneren.
12.3
Met betrekking tot het rolluik waarboven de reclame-uiting is aangebracht, stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat het hier gaat om een bouwwerk. Omdat de lichtbak met de reclame-uiting “ [tekst 1] ” en het rolluik bouwwerken zijn, gold daarvoor ten tijde van het opleggen van de lasten een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo. Eiseres 4 beschikte daar niet over.
12.4
Naar het oordeel van de rechtbank is met de reclame-uiting en het rolluik ook sprake van het verstoren dan wel in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument. Eiseres 4 was echter evenmin in het bezit van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo.
Is sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel?
12.5
Evenals in de voorgaande zaken, is in deze zaak aangevoerd dat verweerder ondanks het ontbreken van omgevingsvergunningen niet handhavend had mogen optreden vanwege strijd met het legaliteitsbeginsel. De reclame-uiting en het rolluik waren volgens eiseres 4 al aanwezig vóór de inwerkingtreding van de Wabo en de welstandsnota. Volgens verweerder zijn de reclame-uiting en het rolluik altijd vergunningplichtig geweest.
12.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres 4 niet aannemelijk gemaakt dat de lichtbak met de reclame-uiting “ [tekst 1] ” en het rolluik op enig moment vóór de inwerkingtreding van de Wabo (bouw)vergunningvrij konden worden aangebracht. Nu verder niet in geschil is dat zij allebei na de aanwijzing van het pand als rijksmonument zijn aangebracht, is er geen strijd met het legaliteitsbeginsel.
Conclusie ten aanzien van de bevoegdheid
12.7
Uit het voorgaande volgt dat er met betrekking tot de reclame-uiting “ [tekst 1] ” en het rolluik sprake was van twee overtredingen. Verweerder was om die reden bevoegd om handhavend op te treden.
Zijn er bijzondere omstandigheden om niet handhavend op te treden?
Bestaat er concreet zicht op legalisering?
12.8
De rechtbank stelt voorop dat eiseres 4 geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd om de reclame-uiting en het rolluik te legaliseren. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verweerder de welstandscommissie om advies heeft gevraagd. De welstandscommissie heeft op basis van de welstandsnota negatief geadviseerd. De reclame-uiting “ [tekst 1] ” voldoet niet omdat de (losse) letters niet rechtstreeks op de gevel zijn aangebracht. De bak van het rolluik is niet aan de binnenzijde geplaatst en er is sprake van een geheel te openen pui. Eiseres 4 heeft het oordeel van de welstandscommissie niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze vorm voor zowel de reclame-uiting als het rolluik geen concreet zicht op legalisering.
Is handhaving in dit geval evenredig?
12.9
Niet (langer) in geschil is dat de geleiders van het rolluik geen deel uitmaken van het kunstwerk dat door [de persoon 3] op het pand is aangebracht. Dat het verwijderen van het rolluik en het (terug)plaatsen van een pui ter plaatse dit kunstwerk zullen aantasten, heeft eiseres 4 onvoldoende onderbouwd. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.

[adres 5]

12.1
Het handhavingsbesluit voor dit pand heeft betrekking op:
- een plat blauw bord “ [tekst 2] ” aan de voorgevel;
- een onverlicht plat houten bord “ [bedrijf 3] ” aan de zijgevel (in de [straat] );
- een uithangbord “ [tekst 3] ” aan de voorgevel;
- een uithangbord “ingang” aan de zijgevel (in de [straat] );
- drie airco’s aan de zijgevel (in de [straat] );
- drie lampen (één aan de voorgevel en twee aan de zijgevel).
12.11
Voor zover eiseres 4 heeft aangevoerd dat niet duidelijk is op welke 3 airco’s de last (nog) betrekking heeft, overweegt de rechtbank dat verweerder in het verweerschrift voldoende duidelijk heeft gemaakt dat het gaat om de 3 airco’s van hetzelfde type die toebehoren aan eiseres.
Was verweerder bevoegd handhavend op te treden?
12.12
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het houten bord is aangebracht in strijd met artikel 4.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt niet meer kan worden meegenomen in deze procedure. Uit artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Awb volgt dat een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie de overtreding en het overtreden voorschrift vermeldt. De overtreding van de APV is niet aan de last ten grondslag gelegd.
Is een omgevingsvergunning vereist?
12.13
In geschil is allereerst of de in 12.10 genoemde objecten bouwwerken zijn.
12.14
De rechtbank is van oordeel dat het platte blauwe bord (“ [tekst 2] ”), het uithangbord (“ [tekst 3] ”) en het uithangbord “ingang” bouwwerken zijn voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist. Het platte blauwe bord is, zoals op de zitting is vastgesteld, 1 meter breed, 50 centimeter hoog en 10 tot 15 centimeter diep. Het is bevestigd aan de gevel en wordt van binnenuit verlicht met elektriciteitsdraden die door de gevel heen gaan. Daarmee is het aan te merken als een constructie van enige omvang die indirect verbonden is met de grond en die is bedoeld om ter plaatse te functioneren. Datzelfde geldt voor het uithangbord met de tekst “ [tekst 3] ”, dat qua uiterlijk, maatvoering, wijze van bevestiging en wijze waarop het wordt verlicht overeenkomt met het uithangbord aan het pand [adres 3] (zaaknummer 16/7297). Hetgeen in rechtsoverweging 10.4 is overwogen is hier van overeenkomstige toepassing. Met betrekking tot het uithangbord met de tekst “ingang” is op de zitting vastgesteld dat dit 80 centimeter hoog is, 20 centimeter breed en 15 centimeter diep. Ook voor dit bord geldt, gezien de maatvoering, de wijze van bevestiging en verlichting dat sprake is van een bouwwerk. Het gaat immers om een constructie van enige omvang die indirect verbonden is met de grond en die is bedoeld om ter plaatse te functioneren.
12.15
Naar het oordeel van de rechtbank dienen ook de airco’s te worden aangemerkt als bouwwerken voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist. Op de zitting is vastgesteld dat deze 1 meter breed, 80 centimeter hoog en 60 centimeter diep zijn. De airco’s zitten met een soort frame aan de muur vast en gaan met buizen door de muur heen. Daarmee is duidelijk dat de airco’s constructies zijn van enige omvang die indirect zijn verbonden met de grond en die zijn bedoeld om ter plaatse te functioneren.
12.16
Omdat het platte blauwe bord, de twee uithangborden en de airco’s zijn aan te merken als bouwwerken, gold daarvoor ten tijde van het opleggen van de lasten een vergunningplicht op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo. Eiseres 4 beschikte daar niet over.
12.17
Wat de lampen betreft is de rechtbank, anders dan verweerder, van oordeel dat geen sprake is van bouwwerken. Weliswaar zijn de lampen bevestigd aan de gevel en worden zij van binnenuit verlicht met elektriciteitsdraden die door de gevel heen gaan, maar gezien de bescheiden maatvoering van de lampen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een constructie van enige omvang. Van het platte houten bord in de [straat] heeft verweerder in het verweerschrift erkend dat dit geen bouwwerk is.
12.18
Voor de lampen en het platte bord is dan ook geen vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wabo vereist.
12.19
Het pand [adres 5] is geen rijksmonument. Voor alle vier de borden is dus, anders dan waar verweerder vanuit gaat, geen omgevingsvergunning vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo. Aan de lasten met betrekking tot de airco’s en de lampen heeft verweerder terecht geen overtreding van artikel 2.1, eerste lid onder f, van de Wabo ten grondslag gelegd.
Is sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel?
12.2
Eiseres 4 heeft aangevoerd dat verweerder niet handhavend had mogen optreden tegen de drie borden en de drie airco’s vanwege strijd met het legaliteitsbeginsel. De borden en de airco’s waren volgens eiseres 4 al aanwezig vóór de inwerkingtreding van de Wabo en de welstandsnota. Volgens verweerder zijn de borden en airco’s daarentegen altijd vergunningplichtig geweest.
12.21
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres 4 niet aannemelijk gemaakt dat de borden en de airco’s op enig moment vóór de inwerkingtreding van de Wabo (bouw)vergunningvrij konden worden aangebracht. Er is dus geen strijd met het legaliteitsbeginsel.
Conclusie ten aanzien van de bevoegdheid
12.22
Het voorgaande betekent dat er wat betreft het platte bord in de [straat] en de lampen geen sprake was van een overtreding, zodat verweerder daartegen niet handhavend mocht optreden. In zoverre is het bestreden besluit 5 in strijd met artikel 5:4, tweede lid, van de Awb. Ten aanzien van de twee uithangborden, het platte blauwe bord en de drie airco’s was verweerder alleen bevoegd handhavend op te treden op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo. Omdat verweerder zijn besluit tot handhaving wat betreft de twee uithangborden en het blauwe platte bord ook op artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo heeft gebaseerd, levert dit een motiveringsgebrek op. Dit gebrek kan echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat verweerder wel bevoegd was om handhavend op te treden. Eiseres 4 is door dit motiveringsgebrek daarom niet in haar belangen geschaad.
Zijn er bijzondere omstandigheden om niet handhavend op te treden?
Bestaat er concreet zicht op legalisering?
12.23
De rechtbank stelt voorop dat eiseres 4 geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd om de twee uithangborden, het blauwe platte bord en de airco’s te legaliseren. Daarnaast heeft de welstandscommissie op basis van de welstandsnota negatief geadviseerd over deze borden. In de last ten aanzien van de airco’s heeft verweerder verwezen naar de welstandsnota waarin is opgenomen dat geen installaties zijn toegestaan grenzend aan de openbare ruimte. De welstandscommissie heeft negatief geadviseerd. De installaties dienen volgens de welstandsnota inpandig te worden opgelost. Aan de gevel verstoren ze het gevelbeeld en de karakteristiek van de steeg. Eiseres 4 heeft het oordeel van de welstandscommissie niet gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er in deze vorm voor de uithangborden, het platte blauwe bord en de airco’s geen concreet zicht op legalisering.
Is handhaving in dit geval evenredig?
12.24
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.12 overweegt de rechtbank dat eiseres 4 de gestelde nadelige financiële gevolgen van handhaving wat betreft de twee uithangborden, het blauwe platte bord en de airco’s niet nader heeft onderbouwd. Ook in dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden om van handhavend optreden af te zien.
De hoogte van de dwangsom
12.25
Verweerder heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie overgenomen waaruit blijkt dat de lasten met betrekking tot de airco’s, en daarmee de hoogte van de totale te verbeuren dwangsom, moeten worden gewijzigd. Verweerder heeft dat echter niet expliciet in het bestreden besluit 5 vastgelegd. Verweerder heeft ter zitting erkend dat dit wel had gemoeten. Volgens verweerder moet in het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit worden gelezen: een dwangsom van € 7.500,- voor drie airco’s, te weten € 2.500,- per airco. In zoverre is het bestreden besluit 5 onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie in de zaak 16/7311
13.1
Gezien het voorgaande was verweerder met betrekking tot de reclame-uiting “ [tekst 1] ”, het rolluik, het platte blauwe bord “ [tekst 2] ”, de uithangborden “ [tekst 3] ” en “ingang” en de drie airco’s bevoegd tot handhaving. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Verweerder heeft daarom in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. Met betrekking tot het platte houten bord en de lampen was verweerder niet bevoegd tot handhaving. In zoverre is het beroep gegrond.
13.2
Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit 5, voor zover dat ziet op het platte houten bord, de lampen en de vierde airco, wegens strijd met de artikelen 3:2, 5:4, tweede lid en 7:12, eerste lid, van de Awb.
13.3
De rechtbank ziet aanleiding om in dit geval zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit 5 voor zover dat ziet op het platte houten bord en de lampen. De rechtbank herroept het primaire besluit 5 ook voor zover dat ziet op het opleggen van een last onder dwangsom voor vier airco’s in plaats van drie. De rechtbank bepaalt dat de last onder dwangsom ziet op de drie airco’s die aan eiseres 4 toebehoren en dat de maximale dwangsom voor de drie airco’s € 7.500,- bedraagt, te weten € 2.500,- per airco. De rechtbank zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van het bestreden besluit 5.
14. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres 4 het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Verder zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres 4 gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Bpb worden de proceskosten vastgesteld op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de aanwezigheid op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
AMS 16/7310
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres 4 te voldoen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 4 tot een bedrag van € 1.002,-;
AMS 16/7295
- verklaart het beroep ongegrond;
AMS 16/7293
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres 1 te voldoen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van € 1.002,-;
AMS 16/7297
- verklaart het beroep ongegrond;
AMS 16/7311
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 5 voor zover het ziet op het platte houten bord, de lampen en de vierde airco;
  • herroept het primaire besluit 5 voor zover het ziet op het platte houten bord, de lampen en de vierde airco en voor zover de last onder dwangsom met betrekking tot de airco’s is vastgesteld op € 10.000,-;
  • bepaalt dat de last onder dwangsom ziet op de drie airco’s die aan eiseres 4 toebehoren en bepaalt dat de maximale dwangsom € 7.500,- bedraagt (€ 2.500,- per airco);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van het bestreden besluit 5;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres 4 te voldoen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 4 in bezwaar en beroep tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, voorzitter, en mr. H.B. van Gijn en mr. H.J. Schaberg, leden,in aanwezigheid van mr. J.C. Hoogendoorn, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Het wettelijk kader
In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
In artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat het verboden is een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning in stand te laten.
In artikel 2.3a, tweede lid, van de Wabo is bepaald dat het eerste lid buiten toepassing blijft indien voor het bouwen van het desbetreffende bouwwerk op grond van artikel 2.1, derde lid, geen omgevingsvergunning is of was vereist.
In artikel 1.6, eerste lid, van de Invoeringswet Wabo is bepaald dat indien voor het tijdstip waarop de Wabo in werking treedt met betrekking tot een activiteit als bedoeld in die wet een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom of tot gehele of gedeeltelijke intrekking van een vergunning is gegeven, het onmiddellijk voor dat tijdstip ten aanzien van een zodanige beschikking geldende recht van toepassing blijft tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk wordt.
In artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat het gemeentebestuur bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
In artikel 5:4, tweede lid, van de Awb is bepaald dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
In artikel 5:9, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat de beschikking tot oplegging van een bestuurlijke sanctie de overtreding alsmede het overtreden voorschrift vermeldt.
In artikel 5:32, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
In artikel 6:22 van de Awb is bepaald dat een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 24 februari 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2010:BL5387.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1331.
3.Zie de uitspraak van 25 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1245.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3891.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2208
6.Zie voor het beoordelingskader overweging 4.6.
7.Zie voor het beoordelingskader overweging 4.1.
8.Zie voor het beoordelingskader overweging 4.6.
9.Zie voor het beoordelingskader overweging 4.1.
10.Zie voor het beoordelingskader overweging 4.6.
11.Zie voor het beoordelingskader overweging 4.1.