ECLI:NL:RVS:2010:BL5387

Raad van State

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905225/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving van een dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar ongegrond werd verklaard. Het college had op 28 april 2008 aan [appellant] gelast om de wanden en pui, geplaatst onder een overkapping op zijn perceel, te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en handhaafde het besluit, met een verlenging van de termijn voor verwijdering van de wanden en pui.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving van de wet. [appellant] stelde dat er concreet zicht op legalisering bestond, omdat er mogelijk een ontheffing kon worden verleend op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Hij voerde aan dat de wanden en pui na inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vergunningvrij zouden kunnen zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het college niet bereid was om mee te werken aan een verzoek om ontheffing, en dat er geen concreet zicht op legalisering bestond.

Daarnaast betoogde [appellant] dat handhavend optreden onevenredig was in verhouding tot de belangen die hij had, omdat hij de ruimte om gezondheidsredenen nodig had. De Afdeling oordeelde dat medische omstandigheden in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen leiden tot een ander oordeel, maar dat in dit geval de recreatiewoning ook zonder de uitbouw gebruikt kon worden. De rechtbank had terecht overwogen dat het college in redelijkheid had kunnen oordelen dat het belang van [appellant] niet doorslaggevend was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200905225/1/H1.
Datum uitspraak: 24 februari 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 juni 2009 in zaak nr. 08/1648 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Mook en Middelaar (hierna: het college) aan [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de wanden en pui, geplaatst onder de overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 18 september 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten, met dien verstande dat de daarin genoemde termijn van acht weken, waarbinnen de wanden en pui verwijderd moeten zijn, ingaat na verzending van het besluit op bezwaar.
Bij brief van 23 oktober 2008 heeft het college ingestemd met het verlengen van de begunstigingstermijn tot zes weken na de dag van verzending van het besluit op het beroepschrift.
Bij uitspraak van 9 juni 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2009.
Bij brief van 29 juli 2009 heeft het college besloten om de begunstigingstermijn uit de brief van 23 oktober 2008 te verlengen tot zes weken na de datum van bekendmaking van de uitspraak van de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N.C. Kramer, ambtenaar in dienst bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op het perceel is een recreatiewoning aanwezig. Op 19 juli 2005 is aan de toenmalige eigenaar een lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een aangebouwde pergola/overkapping aan de achterzijde van de recreatiewoning, bestaande uit vijf staanders en lichtdoorlatende dakplaatjes. Vast staat dat de wanden en de pui zijn geplaatst zonder de daartoe benodigde bouwvergunning. Niet in geschil is dat het college bevoegd was handhavend op te treden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een concreet zicht op legalisering bestaat. Hij betoogt dat voor de wanden en de pui een ontheffing ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verleend kan worden en dat naar verwachting voor de wanden en de pui na inwerkingtreding van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), geen omgevingsvergunning nodig zal zijn. [appellant] voert daarbij aan dat hem een persoonsgebonden gedoogbeschikking verleend kan worden voor het permanent wonen in de recreatiewoning, zodat artikel 2, aanhef en onder 3, onderdeel d en onder 3°, van het ontwerpbesluit omgevingsrecht (hierna: Bor) hem niet tegengeworpen kan worden.
2.3.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Plasmolen 92" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Verblijfsrecreatie Rv".
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor het recreatief wonen in recreatiewoningen, sta-caravans, trekkershutten, alsmede pensions.
Ingevolge het derde lid mag de oppervlakte van de recreatiewoning inclusief een berging niet meer dan 66 m2 bedragen.
2.3.2. Ten tijde van het besluit op bezwaar voldeed het bouwwerk niet aan artikel 2.11, derde lid, van de planvoorschriften en was het college niet bereid mee te werken aan een mogelijk verzoek om ontheffing van het bestemmingsplan, zodat geen sprake was van concreet zicht op legalisering.
De omstandigheid dat mogelijk op grond van de Wabo geen vergunning meer nodig zal zijn voor de wanden en de pui leidt evenmin tot het oordeel dat concreet zicht op legalisering bestaat. De Wabo was ten tijde van het besluit op bezwaar en is ook thans nog niet in werking getreden. Daarbij komt dat de woning op het perceel een recreatiewoning betreft die niet voor permanente bewoning bestemd is. Op voorhand kan niet aangenomen worden dat de wanden en de pui vergunningvrij geplaatst kunnen worden.
Het betoog van [appellant] dat mogelijk een persoonsgebonden gedoogbeschikking kan worden verleend treft geen doel, omdat met het verlenen van een gedoogbeschikking, wat daar verder ook van zij, de bestemming van de recreatiewoning niet wijzigt.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, omdat door de geplaatste wanden en pui een ruimte ontstaat, waarvan hij het gebruik om gezondheidsredenen nodig acht.
2.4.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 augustus 2004, in zaak nr.
200308229/1, overwogen dat medische omstandigheden niet dan in zeer uitzonderlijke gevallen kunnen leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid handhavend kan optreden. De recreatiewoning kan ook zonder uitbouw gebruikt worden en er is geen medische noodzaak voor de uitbouw.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat aan het belang van [appellant] om gebruik te kunnen blijven maken van de ruimte geen doorslaggevende betekenis toekomt.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2010
163-627.