De rechtbank zal hieronder bespreken hoe zij tot voornoemde bewezenverklaring komt. Bij de beoordeling zal de rechtbank eerst ingaan op het juridische kader, vervolgens op de rol van verdachte als leverancier van de driepoot, de afzonderlijk ten laste gelegde gedragingen, het zwaar lichamelijk letsel, de aansprakelijkheid van de rechtspersoon en het medeplegen.
3.2.2.De Garantenstellung
Op personen met een bepaalde kwaliteit kan een grotere verantwoordelijkheid rusten in bepaalde situaties. Dit wordt de
Garantenstellunggenoemd. Die bijzondere kwaliteit duidt op specifieke kennis of vaardigheden die een persoon heeft. Deze grotere verantwoordelijkheid werkt onder andere door bij het vaststellen van schuld. Ook zal kritisch worden gekeken naar de mate van vaardigheid waarover de persoon beschikt. De
Garantenstellunghoudt in dat de drempel voor de aansprakelijkheid als het ware wordt verlaagd.
De rechtbank merkt [medeverdachte] aan als de hoofdaannemer van het project Het Gebaar. Zij heeft aan IJB de opdracht gegeven tot het leveren en plaatsen van de driepoot. IJB heeft deze opdracht vervolgens aan verdachte gegeven. Op 2 juni 2016 heeft verdachte aan [medeverdachte] de driepoot geleverd en geplaatst. Zij is daarmee de leverancier van de driepoot.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of op verdachte als leverancier van de driepoot een bijzondere zorgplicht, de
Garantenstellung, rustte. Verdachte verricht al ruim 50 jaar hijs- en heiwerkzaamheden. Hieronder valt ook het leveren en plaatsen van een driepoot. Dit is gebleken uit de verhoren van [naam werkvoorbereider en planner] , [naam directeur] en [naam 1] , waar zij het hebben over de gebruikelijke gang van zaken bij het leveren en plaatsen van dergelijke heistellingen. [naam 1] heeft verklaard dat hij al 20 jaar bij verdachte werkt en dat hij zo’n 200 keer een heistelling zoals een driepoot heeft geleverd en geplaatst. Verdachte is dus een bedrijf dat in beginsel verantwoordelijk is voor een deugdelijke plaatsing en levering van een oud Hollandse heistelling. Aan de status van verdachte kunnen en mogen dan ook hogere zorgvuldigheidseisen worden gesteld met betrekking tot de plaatsing en levering van een driepoot. De rechtbank oordeelt dat op verdachte een bijzondere zorgplicht rustte.
3.2.3.De ten laste gelegde gedragingen
Nu de vraag of sprake is van een aanmerkelijke schuld in de zin van artikelen 307 en 308 Sr mede wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, stelt de rechtbank in de eerste plaats vast of de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen op zichzelf bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij neemt zij in acht de op verdachte rustende zorgplicht en verantwoordelijkheid, zoals die uit voorgaande voortvloeit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde gedragingen kunnen worden bewezen. De raadsman heeft ten aanzien van de ten laste gelegde gedragingen aangevoerd dat het omvallen van de driepoot te wijten is aan het door met teveel mensen voor de tweede keer trekken aan de touwen, die op een onjuiste plaats ten opzichte van de heistelling hebben getrokken. De raadsman baseert zich daarbij op de deskundigenrapportages.
Gedeeltelijke vrijspraak van het 18de gedachtestreepje
Omdat de deskundigen niet eensluidend concluderen over de vraag of het nodig en mogelijk was dat aan twee zijden van het langste been van de driepoot werd getrokken, zal verdachte worden vrijgesproken van het in het 18de gedachtestreepje ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van de overige gedachtestreepjes
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid. Op het bouwterrein zou een kleinschalige woonvoorziening worden ontwikkeld door De Alliantie en Zaamzorg. Zij hadden afgesproken dat De Alliantie iets feestelijks zou regelen voor op de bouwplaats. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) heeft verklaard dat zij hierover met werknemers van [medeverdachte] , [naam projectleider] en [naam 4] (hierna: [naam 4] ), heeft gesproken en dat is besloten om een driepoot te regelen. Op 3 juni 2016 zou het slaan van de eerste paal met de driepoot moeten geschieden. [naam projectleider] heeft verklaard dat [medeverdachte] is gevraagd om de ludieke opening op het bouwterrein te laten plaatsvinden. Uit de e-mailconversatie is gebleken dat [naam projectleider] de opdracht heeft gegeven om de driepoot te plaatsen en dat er voor de praktische zaken werd verwezen naar [naam 2] . [naam 3] heeft gemaild dat zij ervan uitging dat toekomstige bewoners de stelling zouden gaan bedienen. Onder de toekomstige bewoners van Zaamzorg waren onder andere slechthorenden, dove en gehandicapte personen. Ook is aan [medeverdachte] gevraagd om bouwhelmen te regelen.
[medeverdachte] heeft IJB benaderd voor de driepoot. IJB heeft vervolgens verdachte benaderd voor het leveren en plaatsen van de driepoot. Verdachte heeft laten weten dat zij de driepoot zouden neerzetten en dat er geen begeleider van hun kant bij het evenement aanwezig zou zijn.
Op 2 juni 2016 is [naam 1] , al 20 jaar werkzaam bij verdachte, naar het bouwterrein van [medeverdachte] gegaan en heeft hij zich gemeld bij de bouwkeet. In de bouwkeet waren meerdere uitvoerders aanwezig. Uiteindelijk heeft [naam 1] met [naam 5] (hierna: [naam 5] ) gesproken, die heeft aangewezen waar de driepoot moest worden geplaatst. Volgens [naam 1] heeft hij [naam 5] aangeboden instructies te geven over het gebruik van de driepoot, waarop [naam 5] zou hebben gezegd dat deze niet nodig waren omdat hij al wist hoe het werkte. [naam 1] heeft toen niet doorgevraagd. Ook zijn er geen schriftelijke instructies gegeven voor het gebruik van de driepoot. [naam directeur] heeft verklaard dat de driepoot vaker zonder begeleiding wordt gehuurd en dat instructies over het gebruik alleen mondeling worden gegeven, omdat een gebruiksaanwijzing ontbreekt. [naam 5] heeft verklaard dat [naam 1] niet heeft aangeboden om instructies te geven. [naam 5] zou [naam 1] hebben laten zien waar de driepoot moest komen te staan, waarna [naam 1] zijn vrachtwagen is gaan halen en hun wegen zijn gescheiden. Hierna hebben zij geen contact meer gehad. Nu het dossier geen steunbewijs bevat voor één van deze verklaringen, kan de rechtbank niet vaststellen of de instructies wel of niet zijn aangeboden. Wel staat vast dat de instructies over het gebruik van de driepoot niet zijn gegeven en dat [medeverdachte] en verdachte zich er niet van hebben vergewist dat toezicht door een ter zake deskundige op het gebruik van de driepoot plaatsvond tijdens het evenement.
[naam 1] heeft verklaard dat [naam 5] in eerste instantie een plek voor de driepoot heeft aangewezen, die te ver weg lag voor de kraan. [naam 1] heeft de driepoot vervolgens op een andere plek geplaatst. [naam 1] heeft verklaard dat hij al 200 keer een dergelijke heistelling heeft geleverd en geplaatst en dat hij dat destijds elke maand deed. Hij heeft verklaard dat hij de driepoot recht heeft geplaatst met de paal recht omhoog en dat hij altijd drie schoortouwen met paaltjes gebruikt. Desgevraagd heeft [naam 1] verklaard dat hij de linkerschoorlijn niet in het verlengde van de paal heeft geplaatst omdat er puin lag op de bouwweg, waardoor hij het paaltje niet in de grond kon krijgen. Het puin op de weg was voor hem geen reden om de driepoot iets te draaien en de schoorlijn wel in het verlengde van de paal te plaatsen. Ook heeft hij verklaard dat het makkelijk kan dat de paaltjes iets minder diep in de grond zaten, omdat hij dat niet precies heeft opgemeten. [naam 1] is na de plaatsing de driepoot in geklommen om te kijken of deze stabiel was. Hij heeft de touwen zo geplaatst dat deze in de goede trekrichting zouden worden getrokken.
Deskundigen P.H. Bakker (hierna: Bakker) en M. Tjallema (hierna: Tjallema) hebben aan de hand van foto’s en filmpjes onderzoek gedaan naar de stabiliteit van de driepoot, omdat onderzoek ter plaatse na het ongeval niet heeft plaatsgevonden. Bakker heeft verklaard dat voor een soortgelijke driepoot vier tuidraden dienen te worden gebruikt. In het onderhavige geval zijn er drie tuidraden gebruikt. Tjallema en Bakker hebben verklaard dat de tuidraden niet adequaat zijn gemonteerd, wat een negatief effect heeft gehad op het omvallen van de driepoot.
Op 3 juni 2016, vond het evenement plaats op het bouwterrein. [naam 2] en [naam 6] hebben verklaard dat er personeel van [medeverdachte] , waaronder een uitvoerder, aanwezig moest zijn. [naam 2] en [naam projectleider] zijn daarom meegegaan. [naam projectleider] heeft verklaard dat hij bouwhelmen had meegenomen in zijn auto, maar dat hij deze niet uit zijn auto heeft gehaald en dus ook niet aan de aanwezigen heeft uitgedeeld.
Uit de verhoren met [naam 3] , [naam projectleider] , [naam 2] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 1] , [naam werkvoorbereider en planner] en [naam directeur] is gebleken dat geen enkel contact heeft plaatsgevonden over het toezicht, de begeleiding of het gebruik van de driepoot op 3 juni 2016. Het laatste contactmoment is geweest tussen [naam 5] en [naam 1] , waarbij geen instructies zijn gegeven en niet is gesproken over het gebruik van de driepoot op 3 juni. De werknemers van [medeverdachte] hebben verklaard niet te weten hoe een driepoot moet worden gebruikt. Daargelaten of de instructies door [naam 1] zijn aangeboden, is vast komen te staan dat er geen instructies over het gebruik zijn gegeven aan [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft op zijn beurt geen navraag gedaan over instructies, het gebruik of begeleiding van de driepoot. Ook is er niet gesproken over de veiligheid tijdens het evenement op het terrein. [medeverdachte] was ervan op de hoogte dat toekomstige bewoners van het wooncomplex de driepoot zouden bedienen. Doordat alle betrokken partijen hebben nagelaten om enig initiatief te tonen omtrent de veiligheid en het gebruik van de driepoot, was op 3 juni 2016 niemand aanwezig die wist hoe de driepoot moest worden gebruikt. Ook is gebleken dat niemand zich tijdens het evenement verantwoordelijk voelde voor de veiligheid van de aanwezigen en dat de betrokkenen niet op de hoogte zijn gesteld van risico’s omtrent het gebruik van de driepoot.
Uit de verklaringen van [naam 2] en [naam projectleider] is gebleken dat [naam projectleider] aan [naam 2] heeft gevraagd om de touwen aan de aanwezigen te geven. [naam 2] heeft de touwen uitgedeeld, maar wist niet hoeveel mensen er aan de touwen mochten trekken. Ook wist hij niets over de bedieningsinstructies van de driepoot en welke kant op getrokken moest worden. Vervolgens hebben meerdere personen, waaronder toekomstige bewoners van Zaamzorg, aan de touwen van de driepoot getrokken. Zij zijn naar achteren gelopen en hebben trekkende bewegingen gemaakt. Bij de tweede keer trekken is het valblok tegen de rammelschijf aangetrokken. Op de camerabeelden is te zien dat de driepoot instabiel werd en vervolgens is omgevallen in de richting van de aanwezigen. Eén van de palen is terecht gekomen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die samen aan een van de touwen trokken. [slachtoffer 1] heeft hierdoor schedel/hersenletsel opgelopen als gevolg waarvan zij is overleden. [slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen, waar hieronder op zal worden ingegaan.
Bakker en Tjallema hebben verklaard dat de trekrichting van de touwen onjuist was. Er is getrokken in de meest onstabiele richting, namelijk de zijde van de driepoot waar geen enkele tuidraad was. Er had getrokken moeten worden ter hoogte van het langste been. Als de trekrichting en de plaatsing van de tuidraden juist was geweest, was de driepoot stabieler geweest.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen, op het 18de gedachtestreepje na, kunnen worden bewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat kan worden geconcludeerd dat de driepoot enkel is omgevallen omdat er teveel personen op een onjuiste manier aan de touwen hebben getrokken. Na het ongeval heeft geen onderzoek ter plaatse plaatsgevonden, waardoor niet met zekerheid kan worden gezegd hoe stabiel de driepoot daadwerkelijk was. Uit de rapporten van zowel Bakker als Tjallema is in ieder geval gebleken dat naast de onjuiste trekrichting ook is gebleken dat de driepoot niet goed was getuid, wat een negatief effect heeft gehad op de stabiliteit van de driepoot. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het enkel de manier van trekken aan de touwen is geweest die het ongeval heeft veroorzaakt.
3.2.4.De aard en ernst van de gedragingen en de voorzienbaarheid van het ongeval
Vervolgens dienen deze gedragingen te worden bezien naar de aard en de ernst daarvan, waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van verdachte.
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is van verwijtbaarheid bij verdachte. Zij heeft verzuimd om voldoende maatregelen te treffen om zich ervan te vergewissen dat de driepoot met instructies werd geleverd en ook de genodigden die de driepoot feitelijk zouden bedienende noodzakelijke instructies zouden krijgen. [naam 1] heeft helemaal geen instructies gegeven, hetgeen wel op zijn weg lag. Daarnaast heeft verdachte de veiligheidsnormen van de meest actuele richtlijn die van toepassing was op de symbolische heipaalstelling toen deze nog gefabriceerd werd, de P-45 richtlijn, niet nageleefd. Dit heeft verdachte nagelaten door minder tuidraden te gebruiken dan voorgeschreven stond, door geen voorschriften te hebben verstrekt over hoe deze tuidraden dienden te worden geplaatst en hoe diep deze tuipalen moesten worden geslagen en welke tuipalen moeten worden gebruikt. Gelet op deze omstandigheden heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en onzorgvuldig gehandeld.
De raadsman heeft bepleit dat de - voor veroordeling vereiste - schuld aan de dood van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] aan de zijde van verdachte ontbreekt. Bij de beoordeling of sprake is van schuld kan niet betrokken worden dat er ten tijde van het evenement en het gebruik van de driepoot geen medewerker van verdachte aanwezig was. Verdachte had er geen enkele wetenschap van dat er geen instructie zou worden gegeven voorafgaand aan het gebruik van de driepoot. Gezien de jarenlange ervaring met de driepoot, waarmee vrijwel nog nooit een ongeval was gebeurd, heeft verdachte niet kunnen en behoren te voorzien dat haar gedraging tot de dood en het ontstane letsel kon leiden. In ieder geval kan niet worden bewezen dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft al overwogen dat en waarom aan verdachte hogere zorgvuldigheidseisen kunnen worden gesteld en dat zij als leverancier van de driepoot (mede)verantwoordelijk was voor de veiligheid omtrent het gebruik van de levering en plaatsing van de driepoot. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat zij vanuit de op haar rustende zorgplicht om de veiligheid van de gebruikers van de driepoot te waarborgen ook oog zou hebben voor risico’s van het gebruik van de driepoot. Verdachte had op zijn minst moeten meedelen, ofwel mondeling ofwel schriftelijk, welke risico’s er aan het gebruik van de driepoot zijn verbonden en hoe de driepoot moet worden gebruikt. Nu verdachte de ter zake kundige is, is het aan haar om ervoor te zorgen dat de instructies goed overkomen en terecht komen bij degene die de driepoot zal gebruiken. Dit geldt te meer nu het gaat om een oud Hollandse heistelling van 500 kilo en acht meter hoog. [naam 1] heeft verklaard dat toen hij de instructies aan [naam 5] aanbood, hij het idee had dat [naam 5] het druk had. Zeker bij dergelijke omstandigheden had van [naam 1] mogen worden verwacht dat hij zich ervan had vergewist dat iemand van [medeverdachte] wist hoe een driepoot moest worden bediend. Daarbij komt ook dat hij wist dat de stelling zonder begeleiding van de zijde van verdachte werd geleverd en er geen andere manier was, zoals bijvoorbeeld door middel van een schriftelijke gebruiksaanwijzing, om van het gebruik op de hoogte te worden gesteld. Dat verdachte gewend is dat de instructies mondeling worden gegeven doet hier niet aan af. Immers is er bij verdachte geen beleid dat wordt gecontroleerd of de instructies daadwerkelijk zijn gegeven. Bovendien hebben zowel [naam directeur] als [naam 1] verklaard dat zij wisten dat er eerder een driepoot was omgevallen. In dat geval was er (ook) nog niet geschoord en was er (ook) door onbevoegden aan de touwen getrokken. Wetende dat dit een risico is, had het juist op de weg van verdachte gelegen om zich ervan te vergewissen dat iemand van de gebruikers van de driepoot wist hoe het moest worden bediend. Een enkele toezegging van een uitvoerder op een chaotisch moment is onvoldoende om er vanuit te gaan dat het wel goed zal komen. Verdachte heeft dan ook niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de raadsman.
Ook verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman dat het ongeval niet voorzienbaar was. De kans dat een driepoot, die niet stabiel staat en waarvan niemand weet hoe die moet worden gebruikt, omvalt en terecht komt op de personen die (op een onjuiste manier) aan de trouwen trekken, is voorzienbaar. Sterker nog, het is eerder gebeurd dat een driepoot van verdachte is omgetrokken door een onjuiste manier van trekken. Zowel [naam directeur] en [naam 1] waren hiervan op de hoogte.
Door dit alles tezamen en in onderling verband bezien, heeft verdachte de op haar rustende zorgplicht voor de veiligheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vermijdbaar en verwijtbaar veronachtzaamd en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gehandeld. Verdachte had de risico’s en de gevolgen die zich hebben voorgedaan toen het misging kunnen en moeten voorzien en had bij het leveren en plaatsen van de driepoot anders moeten en kunnen handelen dan zij heeft gedaan.
3.2.5.Causaliteit
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen het aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] . Naar vaste rechtspraak dient causaliteit tussen gedraging en gevolg te worden bepaald aan de hand van “redelijke toerekening”. Als een gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen of te voorkomen, dan doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders wanneer de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijdragen of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het causaal verband tussen de gedragingen zoals deze ten laste zijn gelegd en de dood van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] kan worden bewezen. Door de afwezigheid van instructies en begeleiding van een ter zake kundige persoon is er door de genodigden aan de touwen getrokken in een richting die het risico op kantelen heeft vergroot. Dit is ook bevestigd door deskundige Bakker. Ook is hierdoor door bijna twee keer zoveel mensen aan de touwen getrokken dan gebruikelijk dan wel de bedoeling is en is het valblok tegen de rammelschijf aangetrokken, terwijl dit niet zover omhoog had mogen worden getrokken. De driepoot is met drie tuien en drie tuipalen, in plaats van vier, vastgezet die minder diep dan gebruikelijk in de grond waren geslagen. Eén van de drie tuidraden is niet in de richting van één van de houten palen gezet waardoor de stabiliteit niet aan alle kanten was verzekerd. Bovendien droegen de slachtoffers geen helmen.
Het directe gevolg van het ongeval is dat [slachtoffer 1] zodanig schedel/hersenletsel heeft opgelopen dat zij als gevolg daarvan is komen te overlijden. Ook [slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen en de vraag is hoe zijn letsel kan worden gekwalificeerd.
De officier van justitie heeft primair gerekwireerd tot bewezenverklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat het zeer waarschijnlijk is dat de stress van de pijn ten gevolge van het ongeluk en van het getuige zijn van het letsel van [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] , die lijdt aan het syndroom van Down, geestelijk in een neerwaartse spiraal heeft geduwd en dit waarschijnlijk heeft geleid tot een opvlamming van zijn reeds bestaande reuma en psoriasis. Subsidiair heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van letsel waaruit tijdelijke ziekte is ontstaan, omdat hij door ziekte als gevolg van het ongeluk van 32 uur per week dagbesteding naar een paar dagdelen tot een paar uur per maand dagbesteding is gegaan. Vrijwilligerswerk valt binnen de reikwijdte van artikel 308 lid 1 Sr, omdat dit met dagbesteding gelijk kan worden gesteld.
Artikel 82 Sr geeft geen limitatieve opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. De rechter behoudt de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, zie de uitspraak van de Hoge Raad van 16 mei 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5802) en de uitleg van die gezichtspunten in de uitspraak van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051). Door het omvallen van de paal heeft [slachtoffer 2] een hoofdwond, een bult op zijn borst, een gekneusd been en zeer waarschijnlijk een wervelfractuur opgelopen. Uit het dossier en met name uit de bijlagen bij de later ingetrokken vordering benadeelde partij is gebleken dat het ongeval nog veel meer fysieke en geestelijke gevolgen heeft gehad. [slachtoffer 2] heeft het syndroom van Down, maar hij functioneerde nog goed voor het ongeval. In oktober 2016 is hij echter lichamelijk en geestelijk ingestort en heeft hij een aantal maanden te kampen gehad met verslechtering van lichamelijke klachten en dagelijks functioneren. Zo heeft hij meer pijn en stijfheid in het gebied rond de nek en schouder ondervonden, is hij gewicht verloren, zijn huidafwijkingen in het kader van de psoriasis en klachten als gevolg van reuma toegenomen, kon hij minder goed lopen en is hij van begin oktober 2016 tot half maart 2017 in een rolstoel terecht gekomen. Door zijn klachten kon hij niet langer in Zaamzorg blijven wonen en is hij toegewezen op 24-uurs zorg. Daarbij heeft hij ook psychische klachten in de vorm van angst voor verlies van zelfstandig functioneren ervaren. De medisch adviseur dr. R.H.G.P. Van Erve (hierna: Van Erve) heeft in een rapport over de toestand van [slachtoffer 2] verklaard dat het zeer waarschijnlijk is dat de stress van de pijn ten gevolge van de niet opgemerkte wervelbreuk, maar ook van de kneuzingen en de spierpijn die er geweest moet zijn ook als de wervel niet gebroken was, [slachtoffer 2] in een neerwaartse spiraal heeft geduwd. Het is waarschijnlijk dat het ongeval heeft geleid tot een opvlamming van de reuma en psoriasis met daardoor een zeer sterke achteruitgang in zijn functioneren door de daarbij optredende pijn en gewrichtsdysfunctie en aantasting. Van Erve heeft ook verklaard dat volgens de behandelend radioloog de gewrichten van [slachtoffer 2] bij de uitbarsting na juni 2016 van de reuma en de psoriasis meer zijn aangetast dan in 2013 het geval was. Dat betekent dat er blijvende schade is aangericht door deze periode van opvlammende gewrichtsontstekingen, omdat een eenmaal aangetast gewricht nooit meer herstelt. Volgens Van Erve heeft het ongeval dus geleid tot ernstige en blijvende beperkingen.
De rechtbank oordeelt dat hoewel het dossier geen letselverklaringen bevat, de zojuist besproken verklaringen van gezondheidsspecialisten van verschillende disciplines aantonen dat [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeval lang fysiek beperkt is geweest, dat nieuwe klachten blijven opspelen en dat hij blijvende beperkingen heeft opgelopen. Dit alles tezamen maakt dat de aard van het letsel en het uitzicht op herstel naar het oordeel van de rechtbank zodanig is dat kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel.
3.2.6.Strafbaarheid rechtspersoon
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit als de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Een belangrijk oriëntatiepunt hierbij is of de gedraging of het nalaten heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:733). Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen: - het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging, zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938). De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de ten laste gelegde gedragingen die door haar werknemers zijn verricht, nu deze gedragingen passen binnen de normale bedrijfsvoering. [naam 1] heeft de driepoot geleverd en opgebouwd, hetgeen hij de afgelopen jaren ongeveer tien keer per jaar deed. Er bestaat vanuit verdachte geen toezicht op deze levering en plaatsing.
De raadsman heeft bepleit dat de ten laste gelegde gedragingen niet aan verdachte als rechtspersoon kunnen worden toegerekend. Verdachte is uitdrukkelijk overeengekomen dat de driepoot zonder begeleiding zou worden geleverd. [naam werkvoorbereider en planner] heeft verklaard dat vanuit verdachte de instructie bestaat, waaraan [naam 1] zich altijd heeft gehouden, dat na de plaatsing van de driepoot ter plaatse een instructie moet worden gegeven. Verdachte heeft dan ook niet aanvaard dat na plaatsing van de driepoot geen instructie plaatsvond. Ook heeft de wetenschap hiervan bij verdachte ontbroken. Zij heeft dan ook niet aanvaard dat de driepoot zonder deugdelijke instructie zou worden gebruikt.
De rechtbank acht bewezen dat de gedragingen, zoals hiervoor door de officier van justitie genoemd, van [naam 1] hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. [naam 1] heeft de driepoot geleverd en opgebouwd wat past in de normale bedrijfsvoering van verdachte. [naam 1] heeft de opdracht uitgevoerd die hen door [medeverdachte] , via IJB, was gegeven. Daarnaast heeft [naam 1] verklaard dat hij al 200 keer een dergelijke heistelling heeft geleverd en geplaatst en toentertijd zeker elke maand. De instructies omtrent het gebruik worden altijd mondeling gegeven. Uit de verklaring van [naam werkvoorbereider en planner] is gebleken dat niet wordt gecontroleerd of [naam 1] de instructies daadwerkelijk heeft gegeven, omdat dit gewoonweg bij zijn taak hoort. Dit houdt echter wel in dat het de normale gang van zaken is van verdachte dat niet wordt gecontroleerd of instructies wel of niet worden gegeven. Het verweer van de raadsman dat de wetenschap bij verdachte ontbrak wordt dan ook verworpen, omdat het niet geven van instructies een risico is dat het bedrijf op de koop toeneemt door hierover geen navraag te doen bij hun medewerkers. Daaraan doet niet af dat [naam 1] al erg lang bij hen in dienst is en dat hij, naar eigen zeggen, altijd de instructies geeft. Ook wordt geen toezicht gehouden op de levering en de plaatsing van de driepoot, waaruit blijkt dat het de gang van zaken is van verdachte om geen controle uit te oefenen op dit deel van de werkzaamheden van hun werknemers. Tenslotte is het zo dat verdachte niet voorziet in een andere wijze van instructie geven, bijvoorbeeld door eenvoudigweg aan een klant een duidelijke schriftelijke gebruiksaanwijzing te sturen of af te geven, hetgeen haar kan worden verweten.
3.2.7.Medeplegen
Voor medeplegen van culpoze delicten hoeft het opzet van medeplegen slechts gericht te zijn op de gedraging. Schuld volstaat ten aanzien van bestanddelen waarop deze volgens de delictsomschrijving gericht moet zijn. Het vereiste van een rechtstreekse en bewuste samenwerking is geen noodzakelijke voorwaarde bij medeplegen van culpoze delicten. Er kan sprake zijn van mededaderschap als twee personen, ieder voor zich, aanmerkelijk onvoorzichtig handelen en er een causaal verband bestaat tussen deze gedragingen en het ongeval.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen. Voor medeplegen bij een culpoos delict is een nauwe en bewuste samenwerking niet vereist, maar dient meer te worden gekeken naar het gevolg van de samenwerking in het licht van de eigen verzuimen en niet zozeer naar de intentie waarmee is samengewerkt. De samenhang tussen het gebrek aan instructies, gebrek aan kundig toezicht op de bediening en de constructief niet juiste opstelling van de driepoot en het gevolg van de samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] maakt dat kan worden gesproken van medeplegen. Door aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig te handelen is de kans dat de driepoot zou omvallen en (één van) de genodigden zou raken voorzienbaar in zodanige mate verhoogd, dat de dood van [slachtoffer 1] en het letsel bij [slachtoffer 2] redelijkerwijs aan [medeverdachte] en verdachte kan worden toegerekend.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van medeplegen, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] .
In de onderhavige zaak gaat het om twee afzonderlijke rechtspersonen die ieder afzonderlijk nalatig zijn geweest tijdens diverse fases rondom de plaatsing en bediening van de driepoot en onachtzaam hebben gehandeld, waardoor een tragisch ongeval heeft plaatsgevonden. Hierboven is al geoordeeld dat de in de tenlastelegging genoemde keten van gedragingen bewezen wordt geacht. De samenhang tussen deze gedragingen maakt dat in dit geval kan worden gesproken van medeplegen. Beide partijen hebben gebrekkig samengewerkt en beide partijen zijn hun verantwoordelijkheid misgelopen. De rechtbank is van oordeel dat door zodanig onvoorzichtig en nalatig te handelen, de kans dat de driepoot zou omvallen en (één van de) aanwezigen zou raken zodanig is verhoogd, dat de dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] zowel aan verdachte als aan [medeverdachte] kan worden toegerekend.
Het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking treft geen doel, gelet op hetgeen daarover hierboven al is overwogen.