Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2018 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
Procesverloop
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
“Uit de ontstaansgeschiedenis van de betreffende bepaling komt naar voren dat de wetgever artikel 3, vierde (voorheen: derde) lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) heeft ingevoerd om in een viertal situaties, waarin overduidelijk sprake is van een gezamenlijke huishouding, zonder nadere bewijsvoering - en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs - er vanuit te kunnen gaan dat betrokkenen een gezamenlijke huishouding voeren. Het feitelijk bestaan van minstens een van deze situaties plus het feitelijk hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning brengen mee dat de betrokken personen voor de toepassing van de Abw en de daarop berustende bepalingen materieelrechtelijk gezien als deel uitmakend van een gezin in de zin van artikel 4 onder c ten eerste of ten tweede, van die wet worden beschouwd. Meergenoemd artikel 3, vierde lid, belet belanghebbenden niet om zowel het feitelijk bestaan van (een van) de vier daarin omschreven situaties als het daadwerkelijk hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning te betwisten, daarvoor relevante argumenten aan te dragen en bewijzen ter onderbouwing daarvan aan de rechter te presenteren. Die betwisting, de aangedragen argumenten en dat bewijsmateriaal kunnen vervolgens zowel in beroep als in hoger beroep volledig worden getoetst.”
Conclusie
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2018.