ECLI:NL:RBAMS:2018:9165

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
13/659139-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van dood en zwaar lichamelijk letsel door schuld met geldboete

Op 19 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die werd beschuldigd van het medeplegen van dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld. De zaak betreft een tragisch ongeval dat plaatsvond op 3 juni 2016 tijdens een evenement op een bouwterrein aan de Mary van der Sluisstraat in Amsterdam. Tijdens dit evenement, dat ter gelegenheid van de feestelijke start van de bouw van een kleinschalige woonvoorziening werd gehouden, viel een driepoot om, waardoor twee aanwezigen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gewond raakten. [slachtoffer 1] overleed als gevolg van de opgelopen verwondingen, terwijl [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als hoofdaannemer van het bouwterrein, onvoldoende zorgvuldigheid had betracht en nalatig had gehandeld door geen adequate veiligheidsmaatregelen te treffen en geen instructies te geven over het gebruik van de driepoot. De rechtbank achtte het aan de schuld van de verdachte te wijten dat het ongeval heeft plaatsgevonden, en dat er een causaal verband bestond tussen de nalatigheid van de verdachte en de gevolgen van het ongeval. De rechtbank legde een geldboete op van € 40.000 aan de verdachte, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659139-17 (Promis)
Datum uitspraak: 19 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsadres] , [vestigingsplaats] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door:
[naam algemeen directeur] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
Algemeen directeur van [verdachte]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. Vermeulen en van wat verdachte en haar raadsman mr. F.D. Wijma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat zij zich op 3 juni 2016 tezamen en in vereniging heeft schuldig gemaakt aan de dood van [slachtoffer 1] en het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Op 3 juni 2016 vond een evenement plaats op een bouwterrein aan de Mary van der Sluisstraat te Amsterdam (hierna: het bouwterrein). Ten ere van de feestelijke start van de bouw van een kleinschalige woonvoorziening ‘Het Gebaar’, ontwikkeld door ‘De Alliantie ontwikkeling’ (hierna: De Alliantie) in samenwerking met ‘Zaamzorg’, werd een symbolische heipaalstelling (hierna: driepoot) geplaatst. De opdracht hiervoor is gegeven door [naam projectleider] (hierna: [naam projectleider] ), projectleider bij [verdachte] (hierna: verdachte). De driepoot is geleverd en geplaatst door [naam 1] (hierna: [naam 1] ), werkzaam bij [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Tussen deze partijen is nauwelijks gecommuniceerd over de bediening van de driepoot. Op het evenement was niemand aanwezig die wist hoe de driepoot moest worden bediend. De touwen van de driepoot zijn door [naam 2] (hierna: [naam 2] ) aan de aanwezigen, waaronder toekomstige slechthorende en geestelijk gehandicapte bewoners van Het Gebaar, gegeven. Met een groep trokken zij aan de touwen. Bij de tweede keer trekken ging het mis. De driepoot viel om en kwam terecht op [slachtoffer 1] , die als directeur van De Alliantie aanwezig was (hierna: [slachtoffer 1] ) en op [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), één van de toekomstige bewoners. [slachtoffer 1] heeft hierdoor zeer ernstig letsel aan haar hoofd opgelopen, waaraan zij diezelfde dag is overleden. [slachtoffer 2] raakte hierdoor gewond. Verdachte en [medeverdachte] wordt het verwijt gemaakt dat zij schuld hebben aan de dood van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] .
3.1.
De standpunten van de officier van justitie en de raadsman samengevat
Kort gezegd heeft de officier van justitie overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van dood door schuld en zwaar lichamelijk letsel door schuld.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotities bepleit om verdachte vrij te spreken.
De standpunten van de officier van justitie en de raadsman zullen bij de beoordeling van de rechtbank nader worden omschreven.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat het aan verdachtes schuld is te wijten dat [slachtoffer 1] is komen te overlijden en dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook acht de rechtbank het medeplegen van dit feit bewezen.
De rechtbank zal hieronder bespreken hoe zij tot voornoemde bewezenverklaring komt. Bij de beoordeling zal de rechtbank eerst ingaan op het juridische kader, vervolgens op de rol van verdachte als hoofdaannemer, de afzonderlijk ten laste gelegde gedragingen, het zwaar lichamelijk letsel, de aansprakelijkheid van de rechtspersoon en het medeplegen.
3.2.1.
Juridisch kader artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht
Aan de verdachte is overtreding van artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste gelegd; het culpoos veroorzaken van de dood van- of (zwaar) letsel bij een ander. Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in deze artikelen moet het telkens gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader moest anders handelen (verwijtbaarheid) en kon ook anders handelen (vermijdbaarheid). Eén en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daartoe behoort ook de eventuele bijzondere hoedanigheid van degene aan wie het schuldverwijt wordt gemaakt. Uitgangspunt is dat het gedrag wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf ‘de normale mens’, maar er zijn gevallen waarin voor personen (of: rechtspersonen, zoals in dit geval) wegens hun bijzondere hoedanigheid hogere eisen aan hun kennis en bekwaamheid gesteld kunnen worden dan normaal het geval is (de zogenoemde
Garantenstellung, waarover hierna meer). Overigens moeten de aard en de ernst van de gevolgen van het tenlastegelegde bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch dat gevolg ook is. Wel dient komen vast te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood/het letsel voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.
3.2.2.
De Garantenstellung
Op personen met een bepaalde kwaliteit kan een grotere verantwoordelijkheid rusten in bepaalde situaties. Dit wordt de
Garantenstellunggenoemd. Die bijzondere kwaliteit duidt op specifieke kennis of vaardigheden die een persoon heeft. Deze grotere verantwoordelijkheid werkt onder andere door bij het vaststellen van schuld. Ook zal kritisch worden gekeken naar de mate van vaardigheid waarover de persoon beschikt. De
Garantenstellunghoudt in dat de drempel voor de aansprakelijkheid als het ware wordt verlaagd.
Eerst dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte als hoofdaannemer kan worden aangemerkt, alvorens te beoordelen of aan verdachte een bijzondere zorgplicht toekomt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte als hoofdaannemer moet worden beschouwd. De raadsman heeft bepleit dat verdachte bij het evenement op 3 juni 2016 slechts aanwezig was als genodigde en om het centrale hek te openen en sluiten. Omdat de bouwwerkzaamheden voor het project nog niet waren aangevangen, kan verdachte volgens de raadsman nog niet als hoofdaannemer en het terrein nog niet als bouwterrein worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als hoofdaannemer en in elk geval vanaf de overdracht van de grond aan haar, de verantwoordelijkheid daarvoor droeg. Daartoe wordt het volgende overwogen. Zoals haar directeur [naam algemeen directeur] (hierna: [naam algemeen directeur] ) ter zitting ook heeft erkend is er tussen verdachte en de opdrachtgevers (De Alliantie en Zaamzorg) een aannemingsovereenkomst gesloten. [naam 3] (hierna: [naam 3] ) (vanuit De Alliantie projectmanager voor ‘Het Gebaar’) heeft verklaard dat de grond waarop ‘Het Gebaar’ zou worden gebouwd, door de gemeente aan De Alliantie is overgedragen op 1 juni 2016 en voorts dezelfde dag - door middel van een handdruk - is overgedragen aan de namens verdachte aangewezen projectleider [naam projectleider] . In het VGM-plan is bepaald dat de bouw van Het Gebaar zou starten in juni 2016. Uit het dossier is gebleken dat naast [naam projectleider] als projectleider [naam 4] (hierna: [naam 4] ), [naam 2] en [naam 5] (hierna: [naam 5] ) de uitvoerders waren. Uit de verklaring van [naam 3] en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [naam algemeen directeur] is gebleken dat er vóór 3 juni 2016 al grondwerkzaamheden waren verricht, zoals het ophogen en uitvlakken van de grond en bodemonderzoek. Ook was het terrein al omheind door hekken. Uit de verklaringen van [naam algemeen directeur] , [naam 4] en [naam projectleider] is gebleken dat [naam 4] en [naam projectleider] bij het evenement aanwezig moesten zijn om de hekken te openen en te sluiten voor de bezoekers. Ook heeft [naam algemeen directeur] verklaard dat [naam 4] en [naam projectleider] tijdens het evenement toezicht moesten houden, zodat de bezoekers niet in de buurt zouden komen van plekken waar werd gebouwd. [naam 2] heeft, in opdracht van [naam projectleider] , tijdens het evenement de touwen van de driepoot aan de bezoekers gegeven. Ook heeft [naam projectleider] verklaard dat ook bij een feestelijke opening de rol van uitvoerder, zoals die van [naam 2] , geldt.
[naam 3] heeft verklaard dat zij eind april 2016 in de bouwkeet met [naam projectleider] heeft gesproken over dat er iets feestelijks op het feest moest komen en dat daaruit de driepoot is gekomen. Zij heeft verklaard dat zij de aannemer, verdachte, heeft gevraagd of zij de driepoot wilden regelen. [naam projectleider] heeft toen aan [naam 3] laten weten dat zij zouden regelen dat er een heistelling kwam en dat deze werd geplaatst. [naam 2] zou het aanspreekpunt zijn met betrekking tot het regelen van de praktische zaken. Ook is uit de e-mailconversatie tussen [naam 3] en [naam projectleider] gebleken dat verdachte zou zorgen voor bouwhelmen tijdens het evenement.
Uit de verklaring van [naam 1] is gebleken dat hij op 2 juni 2016 naar het terrein is gegaan om de driepoot te plaatsen. Hij heeft zich daar gemeld bij de bouwkeet en contact opgenomen met de uitvoerder. Dit is hoe hij bij dergelijke opdrachten altijd te werk gaat. [naam 5] heeft [naam 1] vervolgens laten zien waar de driepoot moest komen te staan op het terrein.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als hoofdaannemer moet worden aangemerkt die verantwoordelijk was voor het bouwterrein waarover zij in elk geval vanaf 1 juni 2016 de zeggenschap had. Verdachte heeft zowel voorafgaand als tijdens het evenement een grotere rol gehad dan het slechts optreden als toeschouwer. Zij heeft de driepoot geregeld, aanspreekpunten genoemd en de plaats voor de opstelling van de driepoot aangewezen. Daarnaast moesten een projectleider en uitvoerder van verdachte tijdens het evenement aanwezig zijn om de hekken te openen en te sluiten, erop toezien dat de aanwezigen niet naar andere bouwplaatsen zouden lopen en door een uitvoerder de touwen laten aanreiken aan de genodigden die de symbolische eerste paal zouden slaan. Hieruit is gebleken dat verdachte in ieder geval een verantwoordelijkheid op zich heeft genomen ten aanzien van de driepoot en het evenement, die zich verenigt met haar taak als hoofdaannemer. Het verweer van de raadsman dat steunt op de stelling dat verdachte daar enkel als genodigde voor het evenement was en nog niet als hoofdaannemer kon worden aangemerkt, wordt dan ook verworpen.
Vervolgens doet zich de vraag voor of op verdachte als hoofdaannemer een bijzondere zorgplicht, de
Garantenstellung,rustte. Verdachte is sinds 1932 aannemer, die maatwerk biedt op het gebied van ontwikkeling, nieuwbouw, renovatie, kleinbouw en onderaanneming. Een aannemer is in beginsel verantwoordelijk voor de veiligheid op het bouwterrein. Zoals uit de verklaring van [naam 4] is gebleken, zorgt verdachte bij gelegenheden die niet vallen onder de bouwwerkzaamheden, dat er altijd bouwhelmen worden geregeld en dat mensen bewust worden gemaakt van het feit dat ze op een bouwterrein zijn, wat vaak vraagt om specifieke soort schoenen en begeleiding. Ook probeert de aannemer de risico’s van het slaan van een eerste paal in te schatten. Voor elk bouwplan wordt een V&G plan geschreven, waarin alle veiligheidsprocedures genoteerd staan die in acht moeten worden genomen tijdens de bouw. De rechtbank heeft al bepaald dat verdachte als hoofdaannemer moet worden beschouwd en in die rol is zij verantwoordelijk voor de veiligheid op het bouwterrein. Dat de raadsman betwist dat de bouwwerkzaamheden al zijn aangevangen, doet hier niet aan af, omdat uit de verklaringen van [naam 4] en [naam algemeen directeur] is gebleken dat ook bij evenementen buiten werktijden een bepaalde (toezichthoudende) rol aan de aannemer toekomt. Aan de status van verdachte kunnen en mogen dan ook hogere zorgvuldigheidseisen worden gesteld met betrekking tot de veiligheid en de risico’s op het bouwterrein. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op verdachte een bijzondere zorgplicht rustte.
3.2.3.
De ten laste gelegde gedragingen
Nu de vraag of sprake is van een aanmerkelijke schuld in de zin van artikelen 307 en 308 Sr mede wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, stelt de rechtbank in de eerste plaats vast of de aan verdachte ten laste gelegde gedragingen op zichzelf bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij neemt zij in acht de op verdachte rustende zorgplicht en verantwoordelijkheid, zoals die uit voorgaande voortvloeit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde gedragingen kunnen worden bewezen. Het verweer van de raadsman in de kern inhoudende dat verdachte nog geen zeggenschap had over wat er op de locatie gebeurde, is hiervoor reeds verworpen.
Gedeeltelijke vrijspraak van het 18de gedachtestreepje
Omdat de deskundigen niet eensluidend concluderen over de vraag of het nodig en mogelijk was dat aan twee zijden van het langste been van de driepoot werd getrokken, zal verdachte worden vrijgesproken van het in het 18de gedachtestreepje ten laste gelegde.
Bewezenverklaring van de overige gedachtestreepjes
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid. Op het bouwterrein zou een kleinschalige woonvoorziening worden ontwikkeld door De Alliantie en Zaamzorg. Zij hadden afgesproken dat De Alliantie iets feestelijks zou regelen voor op de bouwplaats. [naam 3] heeft verklaard dat zij hierover met werknemers van verdachte, [naam projectleider] en [naam 4] , heeft gesproken en dat is besloten om een driepoot te regelen. Op 3 juni 2016 zou het slaan van de eerste paal met de driepoot moeten geschieden. [naam projectleider] heeft verklaard dat verdachte is gevraagd om de ludieke opening op het bouwterrein te laten plaatsvinden. Uit de e-mailconversatie is gebleken dat [naam projectleider] de opdracht heeft gegeven om de driepoot te plaatsen en dat er voor de praktische zaken werd verwezen naar [naam 2] . [naam 3] heeft gemaild dat zij ervan uitging dat toekomstige bewoners de stelling zouden gaan bedienen. Onder de toekomstige bewoners van Zaamzorg waren onder andere slechthorenden, dove en gehandicapte personen. Ook is aan verdachte gevraagd om bouwhelmen te regelen.
Verdachte heeft IJB benaderd voor de driepoot. IJB heeft vervolgens [medeverdachte] benaderd voor het leveren en plaatsen van de driepoot. [medeverdachte] heeft laten weten dat zij de driepoot zouden neerzetten en dat er geen begeleider van hun kant bij het evenement aanwezig zou zijn.
Op 2 juni 2016 is [naam 1] , al 20 jaar werkzaam bij [medeverdachte] , naar het bouwterrein van verdachte gegaan en heeft hij zich gemeld bij de bouwkeet. In de bouwkeet waren meerdere uitvoerders aanwezig. Uiteindelijk heeft [naam 1] met [naam 5] gesproken, die heeft aangewezen waar de driepoot moest worden geplaatst. Volgens [naam 1] heeft hij [naam 5] aangeboden instructies te geven over het gebruik van de driepoot, waarop [naam 5] zou hebben gezegd dat deze niet nodig waren omdat hij al wist hoe het werkte. [naam 1] heeft toen niet doorgevraagd. Ook zijn er geen schriftelijke instructies gegeven voor het gebruik van de driepoot. [naam 6] heeft verklaard dat de driepoot vaker zonder begeleiding wordt gehuurd en dat instructies over het gebruik alleen mondeling worden gegeven, omdat een gebruiksaanwijzing ontbreekt. [naam 5] heeft verklaard dat [naam 1] niet heeft aangeboden om instructies te geven. [naam 5] zou [naam 1] hebben laten zien waar de driepoot moest komen te staan, waarna [naam 1] zijn vrachtwagen is gaan halen en hun wegen zijn gescheiden. Hierna hebben zij geen contact meer gehad. Nu het dossier geen steunbewijs bevat voor één van deze verklaringen, kan de rechtbank niet vaststellen of de instructies wel of niet zijn aangeboden. Wel staat vast dat de instructies over het gebruik van de driepoot niet zijn gegeven en dat verdachte en [medeverdachte] zich er niet van hebben vergewist dat toezicht door een ter zake deskundige op het gebruik van de driepoot plaatsvond tijdens het evenement.
[naam 1] heeft verklaard dat [naam 5] in eerste instantie een plek voor de driepoot heeft aangewezen, die te ver weg lag voor de kraan. [naam 1] heeft de driepoot vervolgens op een andere plek geplaatst. [naam 1] heeft verklaard dat hij al 200 keer een dergelijke heistelling heeft geleverd en geplaatst en dat hij dat destijds elke maand deed. Hij heeft verklaard dat hij de driepoot recht heeft geplaatst met de paal recht omhoog en dat hij altijd drie schoortouwen met paaltjes gebruikt. Desgevraagd heeft [naam 1] verklaard dat hij de linkerschoorlijn niet in het verlengde van de paal heeft geplaatst omdat er puin lag op de bouwweg, waardoor hij het paaltje niet in de grond kon krijgen. Het puin op de weg was voor hem geen reden om de driepoot iets te draaien en de schoorlijn wel in het verlengde van de paal te plaatsen. Ook heeft hij verklaard dat het makkelijk kan dat de paaltjes iets minder diep in de grond zaten, omdat hij dat niet precies heeft opgemeten. [naam 1] is na de plaatsing de driepoot in geklommen om te kijken of deze stabiel was. Hij heeft de touwen zo geplaatst dat deze in de goede trekrichting zouden worden getrokken.
Deskundigen P.H. Bakker (hierna: Bakker) en M. Tjallema (hierna: Tjallema) hebben aan de hand van foto’s en filmpjes onderzoek gedaan naar de stabiliteit van de driepoot, omdat onderzoek ter plaatse na het ongeval niet heeft plaatsgevonden. Bakker heeft verklaard dat voor een soortgelijke driepoot vier tuidraden dienen te worden gebruikt. In het onderhavige geval zijn er drie tuidraden gebruikt. Tjallema en Bakker hebben verklaard dat de tuidraden niet adequaat zijn gemonteerd, wat een negatief effect heeft gehad op het omvallen van de driepoot.
Op 3 juni 2016, vond het evenement plaats op het bouwterrein. [naam 2] en [naam algemeen directeur] hebben verklaard dat er personeel van verdachte, waaronder een uitvoerder, aanwezig moest zijn. [naam 2] en [naam projectleider] zijn daarom meegegaan. [naam projectleider] heeft verklaard dat hij bouwhelmen had meegenomen in zijn auto, maar dat hij deze niet uit zijn auto heeft gehaald en dus ook niet aan de aanwezigen heeft uitgedeeld.
Uit de verhoren met [naam 3] , [naam projectleider] , [naam 2] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 1] , [naam 7] en [naam 6] is gebleken dat geen enkel contact heeft plaatsgevonden over het toezicht, de begeleiding of het gebruik van de driepoot op 3 juni 2016. Het laatste contactmoment is geweest tussen [naam 5] en [naam 1] , waarbij geen instructies zijn gegeven en niet is gesproken over het gebruik van de driepoot op 3 juni. De werknemers van verdachte hebben verklaard niet te weten hoe een driepoot moet worden gebruikt. Daargelaten of de instructies door [naam 1] zijn aangeboden, is vast komen te staan dat er geen instructies over het gebruik zijn gegeven aan verdachte. Verdachte heeft op zijn beurt geen navraag gedaan over instructies, het gebruik of begeleiding van de driepoot. Ook is er niet gesproken over de veiligheid tijdens het evenement op het terrein. Verdachte was ervan op de hoogte dat toekomstige bewoners van het wooncomplex de driepoot zouden bedienen. Doordat alle betrokken partijen hebben nagelaten om enig initiatief te tonen omtrent de veiligheid en het gebruik van de driepoot, was op 3 juni 2016 niemand aanwezig die wist hoe de driepoot moest worden gebruikt. Ook is gebleken dat niemand zich tijdens het evenement verantwoordelijk voelde voor de veiligheid van de aanwezigen en dat de betrokkenen niet op de hoogte zijn gesteld van risico’s omtrent het gebruik van de driepoot.
Uit de verklaringen van [naam 2] en [naam projectleider] is gebleken dat [naam projectleider] aan [naam 2] heeft gevraagd om de touwen aan de aanwezigen te geven. [naam 2] heeft de touwen uitgedeeld, maar wist niet hoeveel mensen er aan de touwen mochten trekken. Ook wist hij niets over de bedieningsinstructies van de driepoot en welke kant op getrokken moest worden. Vervolgens hebben meerdere personen, waaronder toekomstige bewoners van Zaamzorg, aan de touwen van de driepoot getrokken. Zij zijn naar achteren gelopen en hebben trekkende bewegingen gemaakt. Bij de tweede keer trekken is het valblok tegen de rammelschijf aangetrokken. Op de camerabeelden is te zien dat de driepoot instabiel werd en vervolgens is omgevallen in de richting van de aanwezigen. Eén van de palen is terecht gekomen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die samen aan een van de touwen trokken. [slachtoffer 1] heeft hierdoor schedel/hersenletsel opgelopen als gevolg waarvan zij is overleden. [slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen, waar hieronder op zal worden ingegaan.
Bakker en Tjallema hebben verklaard dat de trekrichting van de touwen onjuist was. Er is getrokken in de meest onstabiele richting, namelijk de zijde van de driepoot waar geen enkele tuidraad was. Er had getrokken moeten worden ter hoogte van het langste been. Als de trekrichting en de plaatsing van de tuidraden juist was geweest, was de driepoot stabieler geweest.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde gedragingen, op het 18de gedachtestreepje na, kunnen worden bewezen.
3.2.4.
De aard en ernst van de gedragingen en de voorzienbaarheid van het ongeval
Vervolgens dienen deze gedragingen te worden bezien naar de aard en de ernst daarvan, waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van verdachte.
De officier van justitie heeft betoogd dat sprake is van verwijtbaarheid bij verdachte. Op verdachte rustte een zorgplicht ten aanzien van derden op haar bouwterrein: verdachte had voorafgaand en tijdens het project al die (veiligheids)maatregelen moeten treffen die noodzakelijk zijn om de werknemers en derden veilig de feestelijke opening te kunnen laten bezoeken. Uit deze gang van zaken is gebleken dat verdachte aanmerkelijk verwijtbaar, onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld door onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen en geen doeltreffende veiligheidsmaatregelen te treffen om de bediening van de driepoot veilig te laten verlopen, waardoor het heeft kunnen gebeuren dat de driepoot is omgetrokken.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van schuld, omdat verdachte niet als hoofdaannemer kan worden aangemerkt en de ten laste gelegde gedragingen haar daarom niet kunnen worden toegerekend. Daarnaast mocht ervaring en kennis bij verdachte en haar medewerkers omtrent de plaatsing en het gebruik van de driepoot niet worden verwacht, omdat zij nog niet eerder met een driepoot te maken hadden gehad. De betrokkenheid van verdachte bij de voorbereiding van het evenement heeft slechts bestaan uit het belangeloos bemiddelen bij het bestellen. Dat verdachte bij het evenement geen instructies over het gebruik van de driepoot heeft gegeven, komt doordat verdachte dergelijke instructies niet heeft ontvangen. De rol bij de bediening van de driepoot door de werknemers van verdachte was ook onvoorzien. Ook heeft de raadsman bepleit dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als de driepoot deugdelijk zou zijn getuid.
De rechtbank heeft al overwogen dat en waarom aan verdachte hogere zorgvuldigheidseisen kunnen worden gesteld en dat zij als hoofdaannemer (mede)verantwoordelijk was voor de veiligheid op het bouwterrein en in het bijzonder voor de veiligheid van de aanwezigen bij het evenement. Van verdachte mocht en kon worden verwacht dat zij vanuit de op haar rustende zorgplicht om de veiligheid van de aanwezigen te waarborgen oog zou hebben voor risico’s van het gebruik van de driepoot. Hiertoe had verdachte zich ervan moeten vergewissen welke risico’s het gebruik van de driepoot onder deze omstandigheden met zich mee zou brengen. Dit geldt te meer nu het een evenement betreft, waarbij een oud Hollandse heistelling van ongeveer 500 kilo en acht meter hoog werd gebruikt en slechthorenden en gehandicapten aan de touwen zouden trekken. Verdachte was hiervan ook op de hoogte. Door de opdracht tot plaatsing van de driepoot te geven, maar zich er vervolgens op geen enkele wijze van te vergewissen wat de risico’s of de instructies omtrent het gebruik van een degelijke driepoot zijn en door het evenement te laten plaatsvinden op hun bouwterrein ten behoeve van hun project, maar vervolgens geen enkele verantwoordelijkheid op zich te nemen ten aanzien van hun rol bij het evenement, heeft verdachte niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht.
Verdachte had er bij het aannemen van de opdracht tot het regelen van de driepoot rekening mee moeten houden, dat aan gebruik van een dergelijke oud Hollandse heistelling risico’s zijn verbonden. Verdachte heeft op geen enkele manier geprobeerd om zich van deze risico’s te vergewissen of om beschermingsmaatregelen te treffen. Sterker nog, de bouwhelmen die [naam projectleider] had meegenomen en die verplicht zijn op een bouwterrein, zijn niet uitgedeeld. Ook is op geen enkel moment door verdachte gecontroleerd of de driepoot stabiel stond. Nadat [naam 5] [naam 1] heeft aangewezen waar de driepoot moest komen te staan, hebben partijen geen contact meer gehad over de driepoot. De kans dat een driepoot, die niet stabiel staat en waarvan niemand weet hoe die moet worden gebruikt, omvalt en terecht komt op de personen die (op een onjuiste manier) aan de trouwen trekken acht de rechtbank voorzienbaar. De rechtbank verwerpt daarmee het verweer van de raadsman dat de gevolgen van de ontstane situatie, zoals die zich hebben voorgedaan, onvoorzienbaar was.
Door dit alles tezamen en in onderling verband bezien, heeft verdachte de op haar rustende zorgplicht voor de veiligheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vermijdbaar en verwijtbaar veronachtzaamd en daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gehandeld. Verdachte had de risico’s en de gevolgen die zich hebben voorgedaan toen het misging kunnen en moeten voorzien en had in de aanloop naar en tijdens het evenement anders moeten en kunnen handelen dan zij heeft gedaan.
3.2.5.
Causaliteit
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen het aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] . Naar vaste rechtspraak dient causaliteit tussen gedraging en gevolg te worden bepaald aan de hand van “redelijke toerekening”. Als een gedraging naar haar aard geschikt was om het uiteindelijke resultaat teweeg te brengen of te voorkomen, dan doorbreken tussenkomende factoren de causaliteitsketen niet. Dit wordt niet anders wanneer de nadien opgekomen omstandigheden in belangrijke mate tot het intreden van het gevolg hebben bijdragen of zelfs moeten worden aangemerkt als de rechtstreekse oorzaak van dat gevolg.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het causaal verband tussen de gedragingen zoals deze ten laste zijn gelegd en de dood van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] kan worden bewezen. Door de afwezigheid van instructies en begeleiding van een ter zake kundige persoon is er door de genodigden aan de touwen getrokken in een richting die het risico op kantelen heeft vergroot. Dit is ook bevestigd door deskundige Bakker. Ook is hierdoor door bijna twee keer zoveel mensen aan de touwen getrokken dan gebruikelijk dan wel de bedoeling is en is het valblok tegen de rammelschijf aangetrokken, terwijl dit niet zover omhoog had mogen worden getrokken. De driepoot is met drie tuien en drie tuipalen, in plaats van vier, vastgezet die minder diep dan gebruikelijk in de grond waren geslagen. Eén van de drie tuidraden is niet in de richting van één van de houten palen gezet waardoor de stabiliteit niet aan alle kanten was verzekerd. Bovendien droegen de slachtoffers geen helmen.
De raadsman heeft aangevoerd dat het niet verstrekken van bouwhelmen weliswaar aan verdachte kan worden aangerekend, maar dat bouwhelmen enkel bescherming bieden tegen stoten en kleine vallende voorwerpen en dat de dood van [slachtoffer 1] niet met het dragen van een bouwhelm voorkomen had kunnen worden.
Het directe gevolg van het ongeval is dat [slachtoffer 1] zodanig schedel/hersenletsel heeft opgelopen, dat zij als gevolg daarvan is komen te overlijden. Het verweer van de raadsman dat een bouwhelm de dood van [slachtoffer 1] niet had kunnen voorkomen wordt verworpen. Niet is vastgesteld welke mate van bescherming een bouwhelm zou hebben gegeven bij het omvallen van de driepoot op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij is [slachtoffer 2] geschramd door de paal en had zijn hoofdwond wellicht voorkomen kunnen worden.
Ook [slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen en de vraag is hoe zijn letsel kan worden gekwalificeerd.
De officier van justitie heeft primair gerekwireerd tot bewezenverklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat het zeer waarschijnlijk is dat de stress van de pijn ten gevolge van het ongeluk en van het getuige zijn van het letsel van [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] , die lijdt aan het syndroom van Down, geestelijk in een neerwaartse spiraal heeft geduwd en dit waarschijnlijk heeft geleid tot een opvlamming van zijn reeds bestaande reuma en psoriasis. Subsidiair heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van letsel waaruit tijdelijke ziekte is ontstaan, omdat hij door ziekte als gevolg van het ongeluk van 32 uur per week dagbesteding naar een paar dagdelen tot een paar uur per maand dagbesteding is gegaan. Vrijwilligerswerk valt binnen de reikwijdte van artikel 308 lid 1 Sr, omdat dit met dagbesteding gelijk kan worden gesteld.
De raadsman heeft bepleit dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan bij [slachtoffer 2] . In het dossier bevinden zich geen letselverklaringen van deskundigen die tot het vaststellen daarvan zijn opgeleid en toegerust. Ook is [slachtoffer 2] niet opgenomen in het ziekenhuis voor zijn letsel, wat voor zwaar lichamelijk letsel is vereist. [slachtoffer 2] heeft een complex medisch verleden, beïnvloed door lichamelijke aandoeningen zonder uitzicht op herstel. [slachtoffer 2] heeft een paar jaar eerder een terugval gehad. Hierdoor kan geen medisch causaal verband worden vastgesteld tussen het door [slachtoffer 2] op 3 juni 2016 opgelopen letsel en zijn situatie na het ongeval. Bovendien is geen sprake van de vereiste belemmering van twee weken, omdat dat in het algemeen niet aan de orde is bij letsel van deze omvang, te weten twee hoofdwonden en een kneuzing van zijn linker onderbeen. Tot slot is bij [slachtoffer 2] geen geestelijk letsel ten gevolge van het ongeval vastgesteld.
Artikel 82 Sr geeft geen limitatieve opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. De rechter behoudt de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, zie de uitspraak van de Hoge Raad van 16 mei 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5802) en de uitleg van die gezichtspunten in de uitspraak van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Door het omvallen van de paal heeft [slachtoffer 2] een hoofdwond, een bult op zijn borst, een gekneusd been en zeer waarschijnlijk een wervelfractuur opgelopen. Uit het dossier en met name uit de bijlagen bij de later ingetrokken vordering benadeelde partij is gebleken dat het ongeval nog veel meer fysieke en geestelijke gevolgen heeft gehad. [slachtoffer 2] heeft het syndroom van Down, maar hij functioneerde nog goed voor het ongeval. In oktober 2016 is hij echter lichamelijk en geestelijk ingestort en heeft hij een aantal maanden te kampen gehad met verslechtering van lichamelijke klachten en dagelijks functioneren. Zo heeft hij meer pijn en stijfheid in het gebied rond de nek en schouder ondervonden, is hij gewicht verloren, zijn huidafwijkingen in het kader van de psoriasis en klachten als gevolg van reuma toegenomen, kon hij minder goed lopen en is hij van begin oktober 2016 tot half maart 2017 in een rolstoel terecht gekomen. Door zijn klachten kon hij niet langer in Zaamzorg blijven wonen en is hij toegewezen op 24-uurs zorg. Daarbij heeft hij ook psychische klachten in de vorm van angst voor verlies van zelfstandig functioneren ervaren. De medisch adviseur dr. R.H.G.P. Van Erve (hierna: Van Erve) heeft in een rapport over de toestand van [slachtoffer 2] verklaard dat het zeer waarschijnlijk is dat de stress van de pijn ten gevolge van de niet opgemerkte wervelbreuk, maar ook van de kneuzingen en de spierpijn die er geweest moet zijn ook als de wervel niet gebroken was, [slachtoffer 2] in een neerwaartse spiraal heeft geduwd. Het is waarschijnlijk dat het ongeval heeft geleid tot een opvlamming van de reuma en psoriasis met daardoor een zeer sterke achteruitgang in zijn functioneren door de daarbij optredende pijn en gewrichtsdysfunctie en aantasting. Van Erve heeft ook verklaard dat volgens de behandelend radioloog de gewrichten van [slachtoffer 2] bij de uitbarsting na juni 2016 van de reuma en de psoriasis meer zijn aangetast dan in 2013 het geval was. Dat betekent dat er blijvende schade is aangericht door deze periode van opvlammende gewrichtsontstekingen, omdat een eenmaal aangetast gewricht nooit meer herstelt. Volgens Van Erve heeft het ongeval dus geleid tot ernstige en blijvende beperkingen.
De rechtbank oordeelt dat hoewel het dossier geen letselverklaringen bevat, de zojuist besproken verklaringen van gezondheidsspecialisten van verschillende disciplines aantonen dat [slachtoffer 2] als gevolg van het ongeval lang fysiek beperkt is geweest, dat nieuwe klachten blijven opspelen en dat hij blijvende beperkingen heeft opgelopen. Dit alles tezamen maakt dat de aard van het letsel en het uitzicht op herstel naar het oordeel van de rechtbank zodanig is dat kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat hiervan geen sprake is. Ook verwerpt de rechtbank gelet op bovenstaande het verweer van de raadsman dat het causaal verband tussen het opgelopen letsel van 3 juni 2016 en de situatie na het ongeval niet kan worden vastgesteld. Van Erve heeft in zijn rapport uitdrukkelijk benoemd dat de gevolgen van het ongeval de reuma en psoriasis meer hebben aangetast dan de uitbarsting in 2013.
3.2.6.
Strafbaarheid rechtspersoon
Een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit als de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Een belangrijk oriëntatiepunt hierbij is of de gedraging of het nalaten heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon, zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:733). Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf of in diens taakuitoefening;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging, zie de uitspraak van de Hoge Raad van 21 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7938).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte als rechtspersoon verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ten laste gelegde. Het organiseren van een opening op het bouwterrein is geen uitzondering, waardoor dit kan worden beschouwd als gang van zaken die is aanvaard door verdachte. Dat het evenement plaatsvond buiten werktijd maakt dit niet anders. De voorbereidingen waren getroffen onder werktijd door de personen die verantwoordelijk waren voor het bouwproject. Daarnaast hebben [naam 2] en [naam projectleider] het hek geopend, de genodigden binnen gelaten en naar de plek van de opening toe geleid. Op 1 juni 2016 heeft grondoverdracht plaatsgevonden door middel van een handdruk van De Alliantie aan de aannemer, in de persoon van [naam projectleider] . Bovendien hebben werknemers van verdachte de touwen aan de genodigden gegeven. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat de opening in de verantwoordelijkheidssfeer van verdachte, de hoofdaannemer, lag en dat de handelingen van de werknemers van verdachte plaatsvonden in de sfeer van verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de gedragingen van [naam projectleider] en [naam 2] niet hebben plaatsgevonden en niet zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Weliswaar zijn zij bij verdachte in dienst, maar de aan hen verweten gedragingen vonden buiten reguliere werktijd plaats, pasten niet in de normale bedrijfsuitoefening van verdachte en zijn op geen enkele wijze dienstig geweest aan verdachte in het door haar uitgeoefende bedrijf.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de werknemers van verdachte hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Zowel [naam projectleider] als [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] zijn werkzaam bij verdachte. Op een bouwterrein worden vaker feestelijke evenementen gehouden voor de opening van een bouwterrein, waaronder het slaan van een (symbolische) eerste paal. Uit de verklaringen van [naam algemeen directeur] , [naam 2] en [naam 4] is ook gebleken dat verdachte ervaring heeft met het organiseren van dergelijke gelegenheden, waardoor het evenement kan worden geschaard onder de normale bedrijfsuitvoering of taakuitoefening van de rechtspersoon. De raadsman heeft nog bepleit dat het evenement plaatsvond buiten werktijd en dat het ongeval verdachte daardoor niet als rechtspersoon kan worden toegerekend. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De voorbereidingen van het evenement, namelijk het regelen van de opdracht tot plaatsing van de driepoot en de ontvangst van [naam 1] vond plaats tijdens werktijd. Uit de verklaring van [naam algemeen directeur] is gebleken dat dergelijke evenementen vaker plaatsvinden en dat er ten behoeve van feestelijke activiteiten in het kader van startbouw een draaiboek is. Het evenement vond weliswaar plaats buiten werktijd, maar de werknemers van verdachte waren dienstig tijdens het evenement. [naam projectleider] en [naam 2] hadden de taak om de hekken te openen en te sluiten en erop toe te zien dat de aanwezigen niet naar andere bouwplaatsen zouden lopen. [naam projectleider] was verantwoordelijk voor het verzorgen van bouwhelmen tijdens het evenement. Uit de verklaring van [naam 4] is gebleken dat in de bouwkeet is besproken dat [naam 2] bij de gelegenheid moest blijven. Ook is in de bouwkeet besproken waar de aanwezigen moesten staan tijdens het evenement. Uiteindelijk heeft [naam 2] de touwen aan de aanwezigen gegeven. Hieruit blijkt dat het evenement in de verantwoordelijkheidssfeer van verdachte lag en dat de ten laste gelegde gedragingen plaatsvonden in de sfeer van de rechtspersoon.
3.2.7.
Medeplegen
Voor medeplegen van culpoze delicten hoeft het opzet van medeplegen slechts gericht te zijn op de gedraging. Schuld volstaat ten aanzien van bestanddelen waarop deze volgens de delictsomschrijving gericht moet zijn. Het vereiste van een rechtstreekse en bewuste samenwerking is geen noodzakelijke voorwaarde bij medeplegen van culpoze delicten. Er kan sprake zijn van mededaderschap als twee personen, ieder voor zich, aanmerkelijk onvoorzichtig handelen en er een causaal verband bestaat tussen deze gedragingen en het ongeval.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen. Voor medeplegen bij een culpoos delict is een nauwe en bewuste samenwerking niet vereist, maar dient meer te worden gekeken naar het gevolg van de samenwerking in het licht van de eigen verzuimen en niet zozeer naar de intentie waarmee is samengewerkt. De samenhang tussen het gebrek aan instructies, gebrek aan kundig toezicht op de bediening en de constructief niet juiste opstelling van de driepoot en het gevolg van de samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte maakt dat kan worden gesproken van medeplegen. Door aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig te handelen is de kans dat de driepoot zou omvallen en (één van) de genodigden zou raken voorzienbaar in zodanige mate verhoogd, dat de dood van [slachtoffer 1] en het letsel bij [slachtoffer 2] redelijkerwijs aan verdachte en [medeverdachte] kan worden toegerekend.
Volgens de raadsman is bij medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking vereist, die in dit geval ontbreekt. Verdachte heeft zowel het heibedrijf, [medeverdachte] , als de driepoot niet uitgezocht. Verdachte heeft niet van de betrokkenheid van [medeverdachte] geweten totdat [naam 1] een dag te vroeg onverhoeds de driepoot kwam afleveren. Verdachte heeft slechts de plaats aangewezen waar de driepoot moest staan. De handelingen van de medewerkers van verdachte voorafgaand aan en tijdens het evenement vloeien dan ook niet voort uit afspraken of uit enige rolverdeling tussen [medeverdachte] en verdachte.
In de onderhavige zaak gaat het om twee afzonderlijke rechtspersonen die ieder afzonderlijk nalatig zijn geweest tijdens diverse fases rondom de plaatsing en bediening van de driepoot en onachtzaam hebben gehandeld, waardoor een tragisch ongeval heeft plaatsgevonden. Hierboven is al geoordeeld dat de in de tenlastelegging genoemde keten van gedragingen bewezen wordt geacht. De samenhang tussen deze gedragingen maakt dat in dit geval kan worden gesproken van medeplegen. Beide partijen hebben gebrekkig samengewerkt en beide partijen zijn hun verantwoordelijkheid misgelopen. De rechtbank is van oordeel dat door zodanig onvoorzichtig en nalatig te handelen, de kans dat de driepoot zou omvallen en (één van de) aanwezigen zou raken zodanig is verhoogd, dat de dood van [slachtoffer 1] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] zowel aan verdachte als aan [medeverdachte] kan worden toegerekend.
Het verweer van de raadsman dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking treft geen doel, gelet op hetgeen daarover hierboven al is overwogen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 3 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig heeft gehandeld door als hoofdaannemer van een bouwterrein, gelegen aan Mary van der Sluisstraat:
- op dit bouwterrein na werktijd een evenement, in verband met het slaan van de eerste paal ten behoeve van een kleinschalige woonvoorziening op Zeeburgereiland ontwikkeld door De Alliantie in samenwerking met Zaamzorg (hierna te noemen: evenement), te laten plaatsvinden en
- voor dit evenement de opdracht te geven om een symbolische heipaalstelling (hierna: driepoot) te laten plaatsen en deze driepoot te regelen en
- op dit bouwterrein ten behoeve van dit evenement de driepoot te leveren en
- de driepoot te plaatsen en zich er niet voldoende van te verzekeren dat de opstelling van deze driepoot stabiel genoeg was en een tuidraad niet logisch en niet constructief adequaat op te stellen en
- daarbij geen mondelinge dan wel schriftelijke (veiligheids)instructies over het gebruik van deze driepoot te geven en
- na te laten zich ervan te vergewissen dat toezicht door een ter zake deskundige op het gebruik van de driepoot plaatsvond ten tijde van het evenement en
- niet te zorgen voor de aanwezigheid van instructies over het gebruik van deze driepoot en
- geen toezicht en begeleiding door een ter zake deskundige op het gebruik van de driepoot te laten plaatsvinden ten tijde van het evenement en
- te zorgen en toe te staan dat een werknemer van verdachte, de heer [naam 2] , de touwen heeft gepakt en aan genodigden heeft gegeven, terwijl hij, [naam 2] , nooit eerder zo'n driepoot had gebruikt en niet op de hoogte was van de bedieningsinstructies van de driepoot en niet wist hoeveel mensen aan de touwen mochten trekken en naar welke kant de touwen getrokken moesten worden en
- geen helmen aan de aanwezigen te verstekken
terwijl zij, verdachte, en haar mededader ook in de voorbereiding van dit evenement heeft nagelaten de benodigde voorzorgsmaatregelen te treffen voor een veilige bediening van de driepoot door:
- de huur van de driepoot, door tussenkomst van IJBgroep, te bewerkstelligen zonder begeleiding en
- na te laten de organiserende partijen op de hoogte te stellen van de risico's van de bediening van de driepoot zonder begeleiding en
- na te laten zich op voorhand op de hoogte te laten stellen van de veiligheidsinstructies van de bediening van de driepoot en
- na te laten zich ervan te vergewissen dat de veiligheidsinstructies van de bediening van de driepoot bij de aanwezigen op het evenement bekend zouden zijn en worden en
terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten dat
- bij dit evenement toekomstige bewoners, waaronder personen met een lichamelijke en geestelijke beperking en auditieve beperking en personen met een aangeboren afwijking, en genodigden aanwezig zouden zijn en
- deze toekomstige bewoners en genodigden de driepoot zouden gaan bedienen, terwijl deze toekomstige bewoners en genodigden geen kennis hadden van de bediening van de driepoot
ten gevolge waarvan
- meerdere personen dan het gebruikelijke aantal personen aan de touwen van de driepoot hebben getrokken en
- de aan de touwen trekkende aanwezigen naar achteren zijn gelopen bij het trekken en
- de aan de touwen trekkende aanwezigen het valblok tegen de rammelschijf hebben aangetrokken
waardoor het aan haar, verdachtes, en haar mededader schuld te wijten is geweest dat voornoemde driepoot is omgevallen en omgetrokken en terechtgekomen op het hoofd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waardoor voornoemde [slachtoffer 1] zodanig letsel, te weten schedelletsel/hersenletsel, heeft bekomen, dat voornoemde [slachtoffer 1] aan de gevolgen daarvan is overleden en
waardoor voornoemde [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
De rechtbank leest het ten laste gelegde vermelde “ [naam 8] ” als “ [slachtoffer 2] ”, omdat van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in haar verdediging.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 50.000. De officier van justitie heeft bij haar eis rekening mee gehouden met de omvang, dat wil zeggen het aantal werknemers, van verdachte en haar rol in het geheel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de hoogte van de gevorderde geldboete te verlagen, omdat de rol van de werknemers van verdachte gering was. Ook heeft hij betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 3 juni 2016 heeft een tragisch ongeval plaatsgevonden, waarbij de driepoot op twee aanwezigen is gevallen. [slachtoffer 1] is als gevolg van het opgelopen letsel overleden. [slachtoffer 2] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het valt verdachte als hoofdaannemer en [medeverdachte] als leverancier en plaatser van de driepoot aan te rekenen dat zij zonder de nodige instructies en voorzorgsmaatregelen te treffen dit evenement hebben laten plaatsvinden.
Aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht, wat ook wordt bevestigd door de ter terechtzitting voorgelezen verklaringen van de weduwnaar en de zoon van [slachtoffer 1] . Ook aan de zwaargewonde [slachtoffer 2] is veel leed toegebracht, hetgeen ook uit zijn toelichting daarop ter zitting is gebleken. Tot op de dag van vandaag ondervindt hij blijvende dan wel terugkerende lichamelijke en geestelijke gevolgen van het ongeval. [slachtoffer 2] is na het ongeval toegewezen op 24-uurs zorg en niet meer in staat om, zij het onder begeleiding, op zichzelf te wonen. Uit de verklaringen van de nabestaanden van [slachtoffer 1] en de verklaring van [slachtoffer 2] ter terechtzitting is gebleken dat verdachte na het ongeval geen enkel contact met hen heeft opgenomen, hetgeen niet heeft meegeholpen aan hun verwerkingsproces. Een andere, meer menselijker houding van het bedrijf de nabestaanden kunnen steunen in hun verlies en letsel en hen kunnen helpen het leven weer op te pakken. Deze houding rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
In de richting van verdachte, de slachtoffers en de nabestaanden van de overledene moet tot uitdrukking worden gebracht dat zwaar getild wordt aan de ernstige nalatigheden aan de kant van verdachte die de eerder geschetste gevolgen hebben gehad. Ook aan beroepsgenoten van verdachte moet duidelijk worden gemaakt dat voortdurende oplettendheid en voorzichtigheid op het hoogste niveau is geboden om ongevallen zoals in deze zaak in de toekomst te voorkomen.
Ten aanzien van de door de raadsman aangevoerde termijnoverschrijding, stelt de rechtbank voorop dat in artikel 6 lid 1 EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht en dat overschrijding van de redelijke termijn in beginsel wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Echter is de rechtbank na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder hier de geringe mate van overschrijding van de redelijke termijn, namelijk zes maanden – van oordeel, dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 lid 1 EVRM.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf hanteert de rechtbank in beginsel het principe dat gelijke gevallen gelijk bestraft dienen te worden. Om die reden ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en zowel aan verdachte als aan [medeverdachte] dezelfde straf op te leggen. De rechtbank acht voor beiden een geldboete van € 40.000,- passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 47, 51, 55, 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van het tezamen en in vereniging:
het aan haar schuld de dood van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon
en
het aan haar schuld het zwaar lichamelijk letsel van een ander te wijten zijn, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 40.000,00(veertigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2018.