ECLI:NL:RBAMS:2018:9000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 232
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een paspoortaanvraag voor een Ghanese zoon op basis van erkenning naar Ghanees recht

In deze zaak heeft eiser, ten behoeve van zijn gestelde zoon [naam 1], een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend. De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat niet is aangetoond dat de zoon het Nederlanderschap aan eiser ontleent. De rechtbank heeft beoordeeld of eiser zijn zoon naar Ghanees gewoonterecht heeft erkend en of deze erkenning gelijkgesteld kan worden met een erkenning naar Nederlands recht. De rechtbank concludeert dat eiser niet aan de vereisten voor erkenning volgens Ghanees recht heeft voldaan. Er zijn vier cumulatieve voorwaarden waaraan moet worden voldaan om als juridisch vader te worden aangemerkt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij aan deze voorwaarden voldoet, waardoor de rechtbank oordeelt dat de zoon geen Nederlanderschap heeft verkregen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/232

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , ten behoeve van [naam 1] , te Weesp, eiser

(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I. IJserinkhuijsen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de ten behoeve van [naam 1] ingediende aanvraag om verlening van een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 1 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 17 juli 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat het onderzoek wordt voortgezet door de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig L. Visser, als tolk in de Engelse taal.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de aanvraag ingediend ten behoeve van zijn gestelde zoon [naam 1] (hierna: [naam 1] ), van Ghanese nationaliteit, die ten tijde van de aanvraag zeventien jaar oud was. [naam 1] heeft altijd met zijn moeder ( [naam 2] ) in Ghana gewoond. De moeder van [naam 1] en eiser zijn nimmer met elkaar gehuwd geweest. [naam 1] is dus buiten het huwelijk geboren. Eiser woont sinds de jaren zeventig in Nederland. Hij is ook van Ghanese afkomst, maar heeft in 1984 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Eiser staat op de geboorteakte van [naam 1] als vader vermeld. Niet eiser, maar de moeder van [naam 1] staat op de geboorteakte als ‘informant’ (degene die de geboorte heeft aangegeven).
Besluitvorming
2. In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat [naam 1] de Nederlandse nationaliteit aan eiser ontleent. Daarom heeft verweerder de aanvraag voor een paspoort buiten behandeling gesteld.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen. [naam 1] is niet tijdens een huwelijk geboren, hij heeft daarom niet het Nederlanderschap door geboorte verkregen. Ook heeft [naam 1] niet het Nederlanderschap verkregen door erkenning door eiser. Er heeft geen erkenning plaatsgevonden op grond van artikel 9, sub b, van de Ghanese RBD Act. Eiser staat wel vermeld op de geboorteakte. Uit de akte volgt echter ook dat hij niet de aangifte van de geboorte heeft gedaan, alleen de moeder van [naam 1] heeft aangifte gedaan. Het is vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat een man, die niet is gehuwd met de moeder van het kind, in een Ghanese geboorteakte als vader van het kind is vermeld, niet voldoende is om aan te nemen dat tussen hem en het kind een familierechtelijke betrekking bestaat die op een lijn kan worden gesteld met een familierechtelijke betrekking die volgens Nederlands recht ontstaat als gevolg van erkenning. [1] Onder voorwaarden kan een traditionele Ghanese erkenning die niet is vastgelegd in een officiële akte in Nederland worden erkend. Er moet dan worden getoetst aan de naar Ghanees recht relevante feiten en omstandigheden. Er moet zijn voldaan aan de volgende voorwaarden, die cumulatief zijn:
de vraag of een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden;
vermelding van de vader op de geboorteakte;
het verzorgen en onderhouden van het kind;
e verklaring van de moeder omtrent het vaderschap van de man.
Eiser voldoet volgens verweerder niet aan al deze feiten en omstandigheden. Eiser heeft niet aangetoond dat een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden. Ook heeft eiser niet aangetoond dat hij [naam 1] heeft verzorgd en onderhouden. Daarom heeft naar Ghanees gewoonterecht geen erkenning plaatsgevonden die gelijk te stellen is met een Nederlandse erkenning. [naam 1] heeft dan ook nooit het Nederlanderschap verkregen. Daarom is de aanvraag terecht op grond van de RWN buiten behandeling gesteld.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader dat van toepassing is, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
5. Deze zaak draait om de vraag of eiser heeft aangetoond dat hij de juridische vader is van [naam 1] . Indien eiser de juridische vader is van [naam 1] , heeft [naam 1] immers het Nederlanderschap verkregen en had verweerder de aanvraag niet buiten behandeling mogen stellen.
Is de geboorteakte voldoende?
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanaf het moment van de geboorteaangifte juridisch de vader is van [naam 1] en dat [naam 1] dus van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen.
7. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Verweerder dient bij zijn beslissing op de aanvraag om een paspoort, vast te stellen of de desbetreffende persoon het Nederlanderschap bezit. Hierbij is van belang dat de wetgever groot belang hecht aan het behoud van vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten in het internationale verkeer en dat daarom geen reisdocument moet worden verstrekt aan een persoon van wie de nationaliteit niet boven alle twijfel verheven is. Volgens vaste jurisprudentie [2] mag verweerder voor het erkennen van buiten Nederland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming vereisen dat er een door een bevoegde instantie overeenkomstig plaatselijke voorschriften opgemaakte akte is, die de afstammingsrelatie vaststelt. Anders dan eiser stelt, kan de geboorteakte van [naam 1] waarin eiser als vader staat vermeld, niet worden beschouwd als een dergelijke akte. Naar Ghanees recht kan de enkele omstandigheid dat een man in een geboorteakte van een kind als de vader van het kind is vermeld niet gelden als – volledig – bewijs voor de (on)wettigheid van het kind. In Ghana registreert de ambtenaar van de burgerlijke stand namelijk slechts wat hem door de aangever wordt medegedeeld en controleert hij de in de geboorteakte op te nemen gegevens niet op juistheid. Hoewel in dat geval wel sprake is van een vermoeden dat de man dan de vader is, kan deze registratie niet als doorslaggevend worden aangemerkt. Dit volgt ook uit het door eiser overgelegde rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI). De registratie geldt derhalve niet als volledig bewijs van het vaderschap. Enkel wanneer sprake is van een
gezamenlijke aangiftevan de vader én de moeder, waarbij de man als vader in de geboorteakte wordt vermeld, kan de geboorteakte als volledig bewijs van juridisch vaderschap worden aangemerkt. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat alleen de moeder de aangifte heeft gedaan en eiser daar niet bij aanwezig was. De eigen verklaringen van eiser, [naam 1] en [naam 1] moeder over het gestelde vaderschap maken dit niet anders.
Heeft eiser [naam 1] naar Ghanees gewoonterecht erkend?
8. Omdat [naam 1] niet van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen, dient te worden beoordeeld of eiser [naam 1] naar Ghanees gewoonterecht heeft erkend en of die erkenning kan worden gelijkgesteld met een erkenning naar Nederlands recht. Volgens het Ghanese recht wordt als vader namelijk ook aangemerkt de man die het kind krachtens Ghanees gewoonterecht heeft erkend.
9. Eiser heeft aangevoerd dat hij op grond van het Ghanese gewoonterecht zijn zoon heeft erkend.
10. Uit vaste jurisprudentie [3] volgt dat voor het aanmerken van een man als de juridisch vader naar Ghanees recht de volgende relevante feiten en omstandigheden worden beschouwd:
de vraag of een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden;
vermelding van de vader op de geboorteakte;
het verzorgen en onderhouden van het kind;
verklaring van de moeder omtrent het vaderschap van de man.
In geschil is de vraag of deze voorwaarden cumulatief zijn, of dat het voldoen aan één van de voorwaarden al voldoende is om van erkenning te spreken. Indien de voorwaarden cumulatief zijn, is verder in geschil of ook aan alle voorwaarden is voldaan.
11. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de genoemde voorwaarden niet cumulatief zijn. Hij verwijst hierbij naar diverse uitspraken van de burgerlijk rechter waaruit blijkt dat de genoemde omstandigheden van gelijk gewicht zijn en dat niet aan alle vier de genoemde voorwaarden hoeft te worden voldaan. [4]
12. De rechtbank volgt dit standpunt niet. In de uitspraak van 15 maart 2017 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) overwogen dat de voorwaarden cumulatief zijn. Eiser dient dus te voldoen aan alle vier de voorwaarden.
13. Niet in geschil is dat eiser op de geboorteakte staat vermeld als vader en dat de moeder een verklaring heeft afgelegd omtrent het vaderschap van eiser. Eiser heeft dus voldaan aan de voorwaarden b en d. In geschil is of eiser ook heeft voldaan aan de voorwaarden a en c. Eiser heeft aangevoerd dat wel een naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden. Deze heeft voorafgaand aan de doop plaatsgevonden. Als bewijs hiervan heeft eiser een foto van de kerkdienst overgelegd. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij zijn ouderlijke verantwoordelijkheid heeft genomen. Hij heeft geld gestuurd naar Ghana ter ondersteuning van [naam 1] .
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden a en c. Zoals verweerder ook heeft opgemerkt, heeft de gestelde naamgevingsprocedure plaatsgevonden na het opmaken van de geboorteakte. Dit is niet gebruikelijk. Ook heeft eiser weinig kunnen verklaren over de naamgevingsprocedure en heeft hij geen bewijsstukken overgelegd. De enkele foto waarop eiser staat samen met een vrouw en kind, is onvoldoende. Niet blijkt hieruit dat de naamgevingsprocedure heeft plaatsgevonden. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij [naam 1] heeft verzorgd en onderhouden. De door eiser, [naam 1] en zijn moeder afgelegde verklaringen zijn onvoldoende. Ook heeft eiser geen objectieve bewijsmiddelen overgelegd waaruit blijkt dat hij betrokken is geweest bij de opvoeding en [naam 1] financieel heeft ondersteund. Uit de door eiser overgelegde betalingsbewijzen blijkt niet door wie de betaling is gedaan en met welk doel. Omdat eiser niet heeft aangetoond aan alle vier de voorwaarden te voldoen, is geen sprake van een erkenning naar Ghanees gewoonterecht. [naam 1] heeft dan ook niet het Nederlanderschap verkregen. Verweerder heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.G Vos, voorzitter, en mrs. N.M. van Waterschoot en A.J. Dondorp, leden, in aanwezigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:JK
D: B
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Wettelijk kader
Paspoortwet en RWN
1. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet, heeft iedere Nederlander binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen.
Op grond van het tweede lid, heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, in afwijking van het eerste lid, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
2. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), wordt in deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder vader: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
3. Op grond van artikel 4, eerste lid, RWN, zoals die bepaling luidde tot 1 april 2003, wordt Nederlander de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend.
RBD Act (Ghana)
8. Registration of births
(1) The birth of a child in a district to which this Act applies shall be registered by the
Registrar in the district in which the child was born.
(2) Where a living new-born child is found deserted and information as to the place of
birth is not available, the birth shall be registered by the Registrar for the district in which the child is found.
(3) Subject to subsection (2) of section 36, the prescribed particulars for registration shall be furnished by
( a) the father and the mother of the child, or
( b) in the case of the death or incapacity of the father and mother,
( i) the occupier of the premises in which the child is born, if the occupier has knowledge of the birth, or
(ii) a person present at the birth, or
(iii) a person having charge of the child.
(4) The birth shall be registered within twenty-one days of the date of birth, and registration outside of the period shall only be made on the payment of the prescribed fee.
(5) Where a birth has not been registered within the twenty-one days period referred
to in subsection (4), the Registrar may by notice in writing summon any of the persons referred to in subsection (3) to attend personally at the Births and Deaths Registry to furnish the prescribed particulars for registration within a prescribed time.
(6) A birth shall not be registered after the expiration of twelve months from the date of birth except with the written authority of the Registrar and on the payment of the prescribed fee, and notice of that authority having been given shall be entered in the register.
9. Doubtful paternity
(1) Where the paternity of a child is in doubt,
( a) a person shall not, as the putative father of the child, be required to give information concerning the birth of the child; and
( b) the Registrar shall not enter the name of a person as father of the child except at the joint
request of the mother and the person who personally acknowledges to be the father of the
child, and that person shall sign the register together with the mother, or make a declaration in the prescribed form acknowledging the paternity of the child.
(2) Where the mother is dead the entry in the register may be made on the request of the person acknowledging the paternity of the child.
Children’s Act 1998 (Ghana)

Application for parentage

40. (1) The following persons may apply to a Family Tribunal for an order to confirm
the parentage of a child -
( a) the child;
( b) the parent of a child;
( c) the guardian of a child;
( d) a probation officer;
( e) a social welfare officer; or
( f) any other interested person.
(2) The application to the Family Tribunal may be made –
( a) before the child is born; or
( b) within three years after the death of the father or mother of a child; or
( d) before a child is eighteen years of age or after the child has attained that age with special leave of the Family Tribunal.

Evidence of parentage

41. The following shall be considered by a Family Tribunal as evidence of parentage -
( a) the name of the parent entered in the register of births;
( b) performance of customary ceremony by the father of the child;
( c) refusal by the parent to submit to a medical test;
( d) public acknowledgement of parentage; and
( e) any other matter that the Family Tribunal may consider relevant.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3630 en de uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden van 30 juli 2003, ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0710.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:678.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 maart 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BC6198 en de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 maart 2017.
4.Zie onder andere de uitspraak van de rechtbank Den Haagt van 29 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:8468 en de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 18 juni 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2677