Uitspraak
Beschikking op het op 3 april 2017 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoeker] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Procedure
Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie
Feiten
Beoordeling
Beslissing
29 mei 2018.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2018 een beschikking gegeven over de vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, geboren in Ghana. De verzoekers, een man en een vrouw, stelden dat de man de biologische vader is van de minderjarige en dat deze recht heeft op de Nederlandse nationaliteit, omdat de man op het moment van de geboorte de Nederlandse nationaliteit bezat. De IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) heeft het verzoek afgewezen, met het argument dat de man geen officiële handelingen heeft verricht die zouden duiden op erkenning van het kind.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De man was niet aanwezig bij de geboorteaangifte en de naamgevingsceremonie in Ghana, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de man als juridische vader van de minderjarige moet worden aangemerkt op basis van Ghanees recht. De rechtbank concludeerde dat de man, ondanks zijn afwezigheid, handelingen heeft verricht die erop wijzen dat hij de minderjarige als zijn kind heeft erkend. Dit omvatte de registratie van de man als vader op de geboorteakte en de bevestiging van het vaderschap in een gelegaliseerde akte.
De rechtbank oordeelde dat de naar Ghanees recht ontstane familierechtelijke betrekking gelijk te stellen is aan een erkenning naar Nederlands recht. Aangezien de man op het moment van de geboorte de Nederlandse nationaliteit bezat, heeft de rechtbank vastgesteld dat de minderjarige sinds 1 februari 2012 de Nederlandse nationaliteit bezit. De beschikking werd uitgesproken in het openbaar en de rechtbank heeft de IND niet in haar standpunt gevolgd, omdat deze onvoldoende bewijs had geleverd voor de afwijzing van het verzoek.