Overwegingen
1. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op grond van de PW. Naar aanleiding van een anonieme melding heeft verweerder onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder onder andere de bankafschriften van eiseres opgevraagd over de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017. Uit deze bankafschriften blijkt dat bijna elke maand meermalen door online gokplatforms geldbedragen op haar rekening zijn bijgeschreven en eiseres ook zelf geldbedragen op haar rekening stortte.
2. Verweerder heeft op basis van dit onderzoek de besluiten genomen zoals hiervoor in het procesverloop is weergegeven. Verweerder heeft aan de intrekking van de uitkering ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat voornoemde bedragen op haar rekening zijn gestort. Tevens legt verweerder aan het bestreden besluit I ten grondslag dat eiseres deze transacties niet inzichtelijk heeft gemaakt, waardoor niet kan worden vastgesteld of eiseres alsnog recht heeft op bijstand.
Ten aanzien van de intrekking (AMS 18/4214)
De periode waarover is ingetrokken
3. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 januari 2018. De bankafschriften die verweerder aan de intrekking ten grondslag legt hebben slechts betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017. Hoewel de rechtbank met verweerder van oordeel is dat de inkomsten van eiseres over bovengenoemde periode ook kunnen worden toegerekend aan de paar tussenliggende maanden waarin er geen bijschrijvingen op eigen rekening waren, geldt dit niet voor de maanden na 11 september 2017. Deze periode (tot 26 januari 2018) is daarvoor zonder nadere motivering te lang. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit I grondslag mist voor zover in dit besluit de uitkering van eiseres is ingetrokken vanaf 12 september 2017. In zoverre slaagt het beroep van eiseres. Voordat de rechtbank zal bespreken welke gevolgen hieraan worden verbonden, zal de rechtbank eerst ingaan op de overige beroepsgronden van eiseres.
Schending van de inlichtingenplicht
4. Eiseres betwist dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres voert aan dat de stortingen op eigen rekening leningen betroffen van familie en vrienden. De bijschrijvingen van online gokplatforms betroffen slechts terugboekingen van bedragen die eiseres eerder zelf had ingelegd bij online gokken. De middelen van eiseres hebben tot slot nooit boven de vermogensgrens gelegen.
5. Volgens vaste rechtspraak worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel beschouwd als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. De stelling dat het zou gaan om geldleningen, doet hier niet aan af. Een geldlening is immers niet uitgezonderd van het middelenbegrip in artikel 31, tweede lid, van de PW.Dit betekent dat zowel de stortingen op eigen rekening als de bijschrijvingen door online gokplatforms kunnen worden aangemerkt als middelen in de zin van de PW.
6. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij verweerder over deze transacties had moeten inlichten. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kunnen de bijschrijvingen ook aan alle maanden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017 worden toegerekend. Gelet op de hoogte van de bedragen (honderden tot duizenden euro’s) en het grote aantal transacties, had eiseres moeten begrijpen dat deze van invloed konden zijn op haar recht op bijstand in die periode. Door hiervan geen melding te maken, heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden. Dat zij verweerder telefonisch heeft ingelicht over haar gokverslaving, maakt dit niet anders.
Recht op bijstand alsnog vast te stellen?
7. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de uitkering als hierdoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij wel recht op bijstand zou hebben gehad in de te beoordelen periode, indien zij wel aan haar inlichtingenplicht zou hebben voldaan.
8. Eiseres voert aan dat zij de inleg voor het online gokken financierde met haar creditcardlimiet. De schuld op haar creditcard zuiverde zij aan op het moment dat de bedragen door de online gokplatforms werden teruggeboekt. Om de schuld volledig aan te zuiveren, leende zij geld van familie en vrienden. Volgens eiseres hebben de bijgeschreven bedragen daarom nooit tot haar beschikking gestaan en was zij afhankelijk van een uitkering. Eiseres meent dat zij alsnog recht heeft op bijstand.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze verklaring niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alsnog recht heeft op bijstand. Eiseres heeft geen administratie bijgehouden en ook niet op een andere manier inzichtelijk gemaakt wat de aard is van de bijschrijvingen van onder meer de online gokplatforms, waardoor niet is vast te stellen wat de precieze herkomst is van de bedragen. Het argument van eiseres dat de stortingen op haar eigen rekening geleende bedragen waren die zij gebruikte om haar schulden af te lossen, baat eiseres ook niet. Zoals onder 6.1 overwogen zijn geldleningen aan te merken als middelen waarover eiseres vrijelijk heeft kunnen beschikken. Dat deze bedragen zijn gebruikt om schulden af te lossen doet hier niet aan af. Overigens heeft eiseres ook niet inzichtelijk gemaakt dat alle stortingen op eigen rekening leningen waren en dat deze enkel gebruikt werden om tekorten aan te zuiveren. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de middelen van eiseres niet controleerbaar zijn en dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
10. Verweerder heeft het recht op bijstand van eiseres terecht op grond van artikel 54, derde lid, van de PW ingetrokken over de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017.
11. Omdat het bestreden besluit I grondslag mist voor zover de uitkering van eiseres wordt ingetrokken vanaf 12 september 2017 (zie rechtsoverweging 3), is het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I voor zover daarbij de uitkering van eiseres wordt ingetrokken per 12 september 2017. In het kader van de finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Zoals ter zitting besproken blijkt uit het aanvullend proces verbaal van 13 december 2017 dat eiseres sinds 15 april 1982 een perceel in Suriname in eigendom heeft. Verweerder was daarmee niet bekend en schat de waarde van dit perceel op € 31.535,50. Eiseres is hierover ook op 13 december 2017 door verweerder gehoord. Na overleg met een advocaat heeft ze geweigerd een verklaring af te leggen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat ook dit feit in de weg staat aan bijstandverlening, omdat de waarde van het perceel boven de vermogensgrens ligt. De rechtbank acht dit oordeel rechtens juist. Nu aldus uit het dossier reeds blijkt dat eiseres op deze grond geen recht heeft op bijstand ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten.
12. Omdat de rechtbank het beroep inzake AMS 18/4214 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Ten aanzien van de terugvordering (AMS 18/3956)
14. Eiseres voert aan dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen om de vordering netto terug te betalen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 6.1, tweede en derde lid, van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW en IOAZ blijkt dat verweerder het beleid voert dat tot brutering wordt overgegaan indien (1) sprake is van schending van de inlichtingenplicht en (2) verweerder de afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen niet meer kan verrekenen met de Belastingdienst. Omdat aan de voorwaarden voor toepassing van deze beleidsregel is voldaan, heeft verweerder terecht over kunnen gaan tot brutering van de vordering. Eiseres wordt hier overigens ook niet door benadeeld, omdat zij na voldoening van de vordering het betaalde bedrag aan loonbelasting en premies bij de Belastingdienst kan terugvorderen.
15. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie. Nu vast staat dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, heeft verweerder een verplichting tot terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW. De
zesmaandenjurisprudentie is in dit geval niet van toepassing.Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
16. De beroepsgrond dat in de psychische en financiële situatie van eiseres redenen zijn gelegen om van terugvordering af te zien, slaagt ook niet. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene.Uit de door eiseres overgelegde verklaring van een maatschappelijk werker valt weliswaar af te leiden dat eiseres psychische problemen heeft, maar niet dat eiseres als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie is terechtgekomen. Daarbij is van belang dat de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen als daadwerkelijk tot terugvordering wordt overgegaan. Hierbij geldt dat eiseres als schuldenaar wordt beschermd door de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
17. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de PW een bedrag van € 58.034,80 heeft teruggevorderd. Het beroep inzake AMS 18/3956 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.