ECLI:NL:RBAMS:2018:8254

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3956
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering van onterecht uitgekeerde bedragen door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 20 november 2018, betreft het een geschil tussen een vrouw, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, over de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van onterecht uitgekeerde bedragen. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een anonieme melding heeft verweerder onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat er aanzienlijke bedragen op haar rekening waren gestort door online gokplatforms en door familie en vrienden. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de uitkering over de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017 terecht was, maar dat de intrekking vanaf 12 september 2017 niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor dat gedeelte, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat eiseres ook om andere redenen geen recht op bijstand heeft. De rechtbank oordeelt verder dat de terugvordering van € 58.034,80 door verweerder terecht is gedaan, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht op bijstand had. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/4214 en AMS 18/3956

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2018 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Belkhir),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: drs. H. van Golberdinge).

Procesverloop

In de zaak met zaaknummer AMS 18/4214
In het besluit van 19 december 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) ingetrokken per 13 december 2017.
In het besluit van 26 januari 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I ingetrokken en het recht van eiseres op een uitkering op grond van de PW (eerder de Wet werk en bijstand) ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.
In het besluit van 2 mei 2018 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit II in stand gelaten (een eerder gelijkluidend besluit van 25 april 2018 in het dossier is door verweerder kennelijk nooit verzonden).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I.
In de zaak met zaaknummer AMS 18/3956
In het besluit van 5 maart 2018 (het primaire besluit III) heeft verweerder over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 een bedrag van € 59.947,38 van eiseres teruggevorderd.
In het besluit van 2 mei 2018 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III gedeeltelijk gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 58.034,80.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit II.
In beide zaken
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 5 november 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

In beide zaken
1. Eiseres ontving een bijstandsuitkering op grond van de PW. Naar aanleiding van een anonieme melding heeft verweerder onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eiseres. In het kader van dit onderzoek heeft verweerder onder andere de bankafschriften van eiseres opgevraagd over de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017. Uit deze bankafschriften blijkt dat bijna elke maand meermalen door online gokplatforms geldbedragen op haar rekening zijn bijgeschreven en eiseres ook zelf geldbedragen op haar rekening stortte.
2. Verweerder heeft op basis van dit onderzoek de besluiten genomen zoals hiervoor in het procesverloop is weergegeven. Verweerder heeft aan de intrekking van de uitkering ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat voornoemde bedragen op haar rekening zijn gestort. Tevens legt verweerder aan het bestreden besluit I ten grondslag dat eiseres deze transacties niet inzichtelijk heeft gemaakt, waardoor niet kan worden vastgesteld of eiseres alsnog recht heeft op bijstand.
Ten aanzien van de intrekking (AMS 18/4214)
De periode waarover is ingetrokken
3. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 26 januari 2018. De bankafschriften die verweerder aan de intrekking ten grondslag legt hebben slechts betrekking op de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017. Hoewel de rechtbank met verweerder van oordeel is dat de inkomsten van eiseres over bovengenoemde periode ook kunnen worden toegerekend aan de paar tussenliggende maanden waarin er geen bijschrijvingen op eigen rekening waren, geldt dit niet voor de maanden na 11 september 2017. Deze periode (tot 26 januari 2018) is daarvoor zonder nadere motivering te lang. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit I grondslag mist voor zover in dit besluit de uitkering van eiseres is ingetrokken vanaf 12 september 2017. In zoverre slaagt het beroep van eiseres. Voordat de rechtbank zal bespreken welke gevolgen hieraan worden verbonden, zal de rechtbank eerst ingaan op de overige beroepsgronden van eiseres.
Schending van de inlichtingenplicht
4. Eiseres betwist dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres voert aan dat de stortingen op eigen rekening leningen betroffen van familie en vrienden. De bijschrijvingen van online gokplatforms betroffen slechts terugboekingen van bedragen die eiseres eerder zelf had ingelegd bij online gokken. De middelen van eiseres hebben tot slot nooit boven de vermogensgrens gelegen.
5. Volgens vaste rechtspraak worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel beschouwd als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW. De stelling dat het zou gaan om geldleningen, doet hier niet aan af. Een geldlening is immers niet uitgezonderd van het middelenbegrip in artikel 31, tweede lid, van de PW. [1] Dit betekent dat zowel de stortingen op eigen rekening als de bijschrijvingen door online gokplatforms kunnen worden aangemerkt als middelen in de zin van de PW.
6. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij verweerder over deze transacties had moeten inlichten. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kunnen de bijschrijvingen ook aan alle maanden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017 worden toegerekend. Gelet op de hoogte van de bedragen (honderden tot duizenden euro’s) en het grote aantal transacties, had eiseres moeten begrijpen dat deze van invloed konden zijn op haar recht op bijstand in die periode. Door hiervan geen melding te maken, heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden. Dat zij verweerder telefonisch heeft ingelicht over haar gokverslaving, maakt dit niet anders.
Recht op bijstand alsnog vast te stellen?
7. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de uitkering als hierdoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij wel recht op bijstand zou hebben gehad in de te beoordelen periode, indien zij wel aan haar inlichtingenplicht zou hebben voldaan.
8. Eiseres voert aan dat zij de inleg voor het online gokken financierde met haar creditcardlimiet. De schuld op haar creditcard zuiverde zij aan op het moment dat de bedragen door de online gokplatforms werden teruggeboekt. Om de schuld volledig aan te zuiveren, leende zij geld van familie en vrienden. Volgens eiseres hebben de bijgeschreven bedragen daarom nooit tot haar beschikking gestaan en was zij afhankelijk van een uitkering. Eiseres meent dat zij alsnog recht heeft op bijstand.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met deze verklaring niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alsnog recht heeft op bijstand. Eiseres heeft geen administratie bijgehouden en ook niet op een andere manier inzichtelijk gemaakt wat de aard is van de bijschrijvingen van onder meer de online gokplatforms, waardoor niet is vast te stellen wat de precieze herkomst is van de bedragen. Het argument van eiseres dat de stortingen op haar eigen rekening geleende bedragen waren die zij gebruikte om haar schulden af te lossen, baat eiseres ook niet. Zoals onder 6.1 overwogen zijn geldleningen aan te merken als middelen waarover eiseres vrijelijk heeft kunnen beschikken. Dat deze bedragen zijn gebruikt om schulden af te lossen doet hier niet aan af. Overigens heeft eiseres ook niet inzichtelijk gemaakt dat alle stortingen op eigen rekening leningen waren en dat deze enkel gebruikt werden om tekorten aan te zuiveren. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de middelen van eiseres niet controleerbaar zijn en dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Conclusie
10. Verweerder heeft het recht op bijstand van eiseres terecht op grond van artikel 54, derde lid, van de PW ingetrokken over de periode van 1 januari 2014 tot en met 11 september 2017.
11. Omdat het bestreden besluit I grondslag mist voor zover de uitkering van eiseres wordt ingetrokken vanaf 12 september 2017 (zie rechtsoverweging 3), is het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I voor zover daarbij de uitkering van eiseres wordt ingetrokken per 12 september 2017. In het kader van de finale geschillenbeslechting ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Zoals ter zitting besproken blijkt uit het aanvullend proces verbaal van 13 december 2017 dat eiseres sinds 15 april 1982 een perceel in Suriname in eigendom heeft. Verweerder was daarmee niet bekend en schat de waarde van dit perceel op € 31.535,50. Eiseres is hierover ook op 13 december 2017 door verweerder gehoord. Na overleg met een advocaat heeft ze geweigerd een verklaring af te leggen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat ook dit feit in de weg staat aan bijstandverlening, omdat de waarde van het perceel boven de vermogensgrens ligt. De rechtbank acht dit oordeel rechtens juist. Nu aldus uit het dossier reeds blijkt dat eiseres op deze grond geen recht heeft op bijstand ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten.
12. Omdat de rechtbank het beroep inzake AMS 18/4214 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Ten aanzien van de terugvordering (AMS 18/3956)
14. Eiseres voert aan dat verweerder haar in de gelegenheid had moeten stellen om de vordering netto terug te betalen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit artikel 6.1, tweede en derde lid, van de Beleidsregels Participatiewet, IOAW en IOAZ blijkt dat verweerder het beleid voert dat tot brutering wordt overgegaan indien (1) sprake is van schending van de inlichtingenplicht en (2) verweerder de afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen niet meer kan verrekenen met de Belastingdienst. Omdat aan de voorwaarden voor toepassing van deze beleidsregel is voldaan, heeft verweerder terecht over kunnen gaan tot brutering van de vordering. Eiseres wordt hier overigens ook niet door benadeeld, omdat zij na voldoening van de vordering het betaalde bedrag aan loonbelasting en premies bij de Belastingdienst kan terugvorderen.
15. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op de zogenoemde zesmaandenjurisprudentie. Nu vast staat dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, heeft verweerder een verplichting tot terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW. De
zesmaandenjurisprudentie is in dit geval niet van toepassing. [2] Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
16. De beroepsgrond dat in de psychische en financiële situatie van eiseres redenen zijn gelegen om van terugvordering af te zien, slaagt ook niet. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. [3] Uit de door eiseres overgelegde verklaring van een maatschappelijk werker valt weliswaar af te leiden dat eiseres psychische problemen heeft, maar niet dat eiseres als gevolg van de terugvordering in een onaanvaardbare situatie is terechtgekomen. Daarbij is van belang dat de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen als daadwerkelijk tot terugvordering wordt overgegaan. Hierbij geldt dat eiseres als schuldenaar wordt beschermd door de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
17. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de PW een bedrag van € 58.034,80 heeft teruggevorderd. Het beroep inzake AMS 18/3956 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van AMS 18/4214
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I voor zover daarbij de uitkering van eiseres op grond van de PW wordt ingetrokken vanaf 12 september 2017;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit I in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Ten aanzien van AMS 18/3956
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1003).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:684).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1457).