Overwegingen
1. [eiser] is eigenaar van de woonboot ‘ [naam woonboot] ’ aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de woonboot). Op 26 oktober 2006 is aan [eiser] voor deze woonboot een ligplaatsvergunning afgegeven. [eiser] staat vanaf 16 februari 2015 in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op dit adres.
2. Naar aanleiding van een anonieme melding dat de woonboot vrijwel permanent, maar met name in het weekend, wordt gebruikt voor illegale verhuur of illegale bewoning, hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam de woonboot op 1 augustus 2016 bezocht. [eiser] was niet op de woonboot aanwezig. Wel troffen de toezichthouders een Duitse toerist aan die hen vertelde dat ze op dat moment met zijn tienen waren. Ze hadden voor zes personen geboekt, maar vier vrienden hadden die nacht ook op de boot geslapen. Deze toerist heeft verder aan de toezichthouders meegedeeld dat zij de hele boot kunnen gebruiken en dat er geen ruimten in de boot zijn die afgesloten zijn. Volgens de toerist heeft [eiser] tegen hen gezegd dat hij zelf niet op de boot woont. De toerist heeft de toezichthouders geen toestemming gegeven om de woonboot van binnen te bekijken, omdat zijn vrienden nog lagen te slapen. Deze bevindingen zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 1 augustus 2016.
3. Op 3 augustus 2016 hebben de toezichthouders de woonboot nogmaals bezocht. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in het beeldverslag van 3 augustus 2016. [eiser] was niet op de woonboot aanwezig. De toezichthouders hebben zeven toeristen aangetroffen. Zij hebben toestemming gekregen om de woonboot van binnen te bekijken en foto’s te nemen. Door de toezichthouders is geconstateerd dat er zes slaapplaatsen op de boot aanwezig zijn en dat er behalve het meubilair geen persoonlijke eigendommen op de boot aanwezig waren.
4. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde constateringen van de toezichthouders heeft het algemeen bestuur op 16 september 2016 aan [eiser] meegedeeld voornemens te zijn hem een last onder dwangsom op te leggen, omdat de woonboot hotelmatig en in strijd met de geldende wet- en regelgeving wordt geëxploiteerd. [eiser] heeft op 26 september 2016 zijn zienswijze op het voornemen gegeven.
5. Met het primaire besluit heeft het algemeen bestuur aan [eiser] een last onder dwangsom opgelegd om uiterlijk 3 november 2016 het hotelmatig gebruik van de woonboot te staken en gestaakt te houden. Als [eiser] niet aan die last voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 50.000,-. Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar gemaakt.
6. Met het bestreden besluit heeft het algemeen bestuur de last onder dwangsom gehandhaafd. Hieraan heeft het algemeen bestuur, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat is geconstateerd dat de woonboot niet wordt bewoond, maar wordt gebruikt voor toeristische verhuur. Volgens het algemeen bestuur is dit in strijd met het bestemmingsplan. Het gebruik van de woonboot voldoet volgens het algemeen bestuur niet aan de Beleidsregels voor de toeristische verhuur van een woonboot van 16 februari 2016 (hierna: de beleidsregels). Het algemeen bestuur heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het bevoegd was om handhavend op te treden en de last onder dwangsom op te leggen.
7. [eiser] is het met het bestreden besluit niet eens. Hij voert in beroep, kort samengevat, aan dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Hij woont op de woonboot en staat ook ingeschreven op dat adres. Hij is musicus en daarom veel op reis. Hij heeft ook een huis in [woonplaats] . Als hij niet op de woonboot is, verhuurt hij de boot aan toeristen. Hoewel hij de beleidsregels onredelijk vindt, stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij zich bij de verhuur van de woonboot wel aan deze beleidsregels heeft gehouden en er dus geen sprake kan zijn van een overtreding.
Welke vraag moet de rechtbank beantwoorden?
8. De rechtbank zal in deze zaak de volgende vraag moeten beantwoorden: was het algemeen bestuur bevoegd om handhavend op te treden en een last onder dwangsom aan [eiser] op te leggen? Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of [eiser] een overtreding heeft begaan door de woonboot te verhuren aan toeristen.
9. De rechtbank hanteert hierbij het volgende kader.Op de locatie van de woonboot geldt het bestemmingsplan ‘Water’ (hierna: het bestemmingsplan). De bestemming van de locatie van de woonboot is ‘Water’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van water - ligplaatsen’. Op grond van artikel 1.37 van de planregels mag op een ligplaats een woonboot of bedrijfsvaartuig met ligplaatsvergunning liggen binnen de daarvoor geldende voorwaarden. Op grond van artikel 1.63 van de planregels is een woonboot een vaartuig, daaronder begrepen een object te water,
hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf(cursivering rechtbank). De rechtbank merkt op dat als een vaartuig niet wordt gebruikt, de bestemming een rol speelt bij de beoordeling hoe het vaartuig gekwalificeerd moet worden. Omdat in deze zaak het vaartuig daadwerkelijk wordt gebruikt, is ‘bestemd tot woonverblijf’ hier niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank prevaleert namelijk het feitelijk gebruik boven de bestemming.
10. [eiser] heeft een ligplaatsvergunning voor een woonboot. Dat betekent dat op deze locatie een woonboot mag liggen en geen bedrijfsvaartuig. De rechtbank stelt vast dat als een woonboot niet hoofdzakelijk wordt gebruikt als woonverblijf, het geen woonboot is in de zin van artikel 1.63 van het bestemmingsplan en ook niet voldaan wordt aan artikel 1.37 van het bestemmingsplan. Bovendien levert dat strijd op met het algemene gebruiksverbod van artikel 14 van het bestemmingsplan. En dat levert vervolgens een overtreding op van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dat geval bestaat voor het algemeen bestuur niet alleen de bevoegdheid, maar in beginsel ook de plicht om daartegen handhavend op te treden.
11. Het voorgaande betekent dat als [eiser] de woonboot ten tijde van het primaire besluit hoofdzakelijk gebruikte als woonverblijf, er geen sprake was van strijd met het bestemmingsplan en het algemeen bestuur niet bevoegd was om handhavend op te treden. Meer specifiek moet de rechtbank dus eerst de vraag beantwoorden wanneer sprake is van ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’.
De uitwerking van ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’ in de beleidsregels
12. Omdat ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’ een vaag begrip is, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (het college) dat begrip in de beleidsregels uitgelegd en ingevuld. Dit is zogenoemd wetsinterpreterend beleid. De gemeente Amsterdam, zo heeft het algemeen bestuur in het dossier en op zitting toegelicht, wordt al enkele jaren geconfronteerd met een grote toename van het aantal toeristen dat de stad bezoekt. Veel woningeigenaren binnen de gemeente zijn op die toename ingesprongen door hun woning tegen betaling voor toeristen ter beschikking te stellen, bijvoorbeeld door verhuur via Airbnb. De overlast door het verblijf van toeristen in ‘gewone’ woningen, dus buiten de daartoe bestemde hotel- en logieslocaties, heeft de gemeente ertoe gebracht om toeristische verhuur van woningen aan banden te leggen. Hiervoor heeft het college al eerder beleid ontwikkeld.
13. Uit de toelichting bij de beleidsregels voor toeristische verhuur van een woonbootblijkt dat het college op 7 oktober 2014 heeft besloten dat de toeristische verhuur van woonboten aan dezelfde voorwaarden zou moeten voldoen als de toeristische verhuur van woningen. Dit is om een gelijk speelveld te realiseren en onder andere het verdringen van de woonfunctie door toeristische verhuur tegen te gaan. De beleidsregels geven een explicitering van de hoofdfunctie wonen en daarvoor zijn criteria opgenomen die aangeven in welke mate toeristische verhuur van een woonboot mogelijk is binnen de hoofdfunctie wonen. Dit kan incidentele toeristische verhuur (ook wel vakantieverhuur genoemd) zijn of het gebruik van de woonboot als bed and breakfast (b&b). Wanneer niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan volgens het college worden aangenomen dat in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt gehandeld en dat hiertegen handhavend kan worden opgetreden. Deze beleidsregels zijn gepubliceerd in het Gemeentebladen op de website van de gemeente Amsterdam.
14. In de vastgestelde beleidsregels staat dat incidentele toeristische verhuur (vakantieverhuur) van een woonboot mogelijk is als wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
- de verhuurder is tevens hoofdbewoner van de woonboot en staat als zodanig ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie;(1)
- de vakantieverhuur bedraagt maximaal 60 dagen per jaar;(2)
- de verhuur is incidenteel; er is geen sprake van structurele, bedrijfsmatige verhuur;(3)
- over de inkomsten wordt toeristenbelasting betaald;(4)
- de woonboot wordt niet aan meer dan vier personen tegelijkertijd verhuurd;(5)
- de woonboot voldoet aan de geldende brandveiligheidseisen;(6)
- de huurders en/of gasten die op de woonboot verblijven, veroorzaken geen overlast.(7)
15. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het college bevoegd was om het begrip ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’, althans de ‘hoofdfunctie wonen’ nader uit te werken in beleidsregels. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient wetsinterpreterend beleid van een bestuursorgaan integraal (dus niet terughoudend) door de bestuursrechter te worden getoetst.Dat betekent dat de rechtbank zelf een oordeel zal geven of het college, en daarmee ook het algemeen bestuur, in de beleidsregels een juiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’ en deze heeft kunnen gebruiken bij beantwoording van de vraag of [eiser] een overtreding van het bestemmingsplan heeft begaan.
16.1De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling of de woonboot hoofdzakelijk wordt gebruikt voor wonen relevant is of er iemand op de woonboot woont. Of dat het geval is, moet blijken uit feiten en omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelinglevert een inschrijving in de Brp in beginsel een vermoeden op dat de desbetreffende persoon zijn of haar hoofdverblijf op dat adres heeft. Dat betekent dat de inschrijving in de Brp een belangrijke aanwijzing is dat er iemand op dat adres woont. Daarom kan aan deze inschrijving een zwaar gewicht worden toegekend. Maar de Afdeling zegt in haar rechtspraak ook dat de inschrijving in de Brp niet allesbepalend is. Tegen zo’n inschrijving is tegenbewijs mogelijk, bijvoorbeeld als blijkt dat de woning feitelijk niet meer geschikt is voor bewoning. In dit geval betekent dat het volgende. Indien er iemand op het adres van de woonboot staat ingeschreven, ligt de bewijslast dat de woonboot toch niet wordt bewoond bij het algemeen bestuur. In het omgekeerde geval, dus als er geen inschrijving in de Brp is, mag het algemeen bestuur van het vermoeden uitgaan dat er niemand op de woonboot woont. Maar met feiten en omstandigheden kan aannemelijk gemaakt worden dat het adres toch feitelijk bewoond wordt. In dat geval ligt de bewijslast bij degene die stelt dat hij op de woonboot woont. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de voorwaarde onder (1) van de beleidsregels te streng geformuleerd. Voor de invulling van het begrip ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’ mag het college verlangen dat aannemelijk wordt gemaakt dat de woonboot wordt bewoond. Maar zoals hiervoor is uitgelegd, kan het algemeen bestuur in dat verband niet de eis stellen van inschrijving in de Brp zonder de mogelijkheid om de bewoning op andere wijze aannemelijk te maken.
16.2De voorwaarden onder (2), verhuur voor maximaal 60 dagen per jaar, en (3), de verhuur is incidenteel en niet structureel en/of bedrijfsmatig, van de beleidsregels zijn naar het oordeel van de rechtbank zowel relevant als geschikt om te betrekken bij de beoordeling of een woonboot hoofdzakelijk wordt gebruikt als woonverblijf. Deze voorwaarden uit de beleidsregels kan het algemeen bestuur dan ook onverkort toepassen.
16.3Ten aanzien van de voorwaarden onder (4), (5), (6) en (7) van de beleidsregels is de rechtbank van oordeel dat deze criteria mogelijk wel relevant zijn voor het reguleren van het gebruik van een woonboot voor vakantieverhuur, maar niet voor de beoordeling of een woonboot hoofdzakelijk wordt gebruikt als woonverblijf. Ter illustratie hiervan noemt de rechtbank het geval dat aan alle voorwaarden voor vakantieverhuur wordt voldaan, behalve aan die voor het betalen van de toeristenbelasting. Aan het niet betalen van toeristenbelasting kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden verbonden dat er niemand op een woonboot woont. Datzelfde geldt voor de overige voorwaarden. Dat betekent dat het algemeen bestuur de voorwaarden onder (4), (5), (6) en (7) niet kan gebruiken bij de beoordeling of een woonboot in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt, dus anders dan hoofdzakelijk als woonverblijf.
16.4De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat alleen aan de hand van de ‘genuanceerde’ voorwaarde onder (1) en de voorwaarden onder (2) en (3) kan worden beoordeeld of sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. De rechtbank zal hierna beoordelen of het algemeen bestuur in dit geval terecht op basis van de feiten en omstandigheden tot de conclusie is gekomen dat [eiser] het bestemmingsplan heeft overtreden.
Hoe werkt dat nu uit in deze zaak?
17. Het algemeen bestuur heeft tijdens de zitting toegelicht dat het aan de last onder dwangsom alleen ten grondslag heeft gelegd dat er niemand op de woonboot woont (voorwaarde (1)) en dat er meer dan vier personen aanwezig waren (voorwaarde (4)). [eiser] stond ten tijde van de constateringen en de opgelegde last onder dwangsom weliswaar in de Brp ingeschreven op de woonboot, maar het algemeen bestuur stelt zich op het standpunt dat er omstandigheden zijn die het vermoeden ontkrachten dat er daadwerkelijk iemand woonde. De toezichthouders hebben bij de tweede constatering (toen ze daadwerkelijk binnen zijn geweest) namelijk geen persoonlijke spullen aangetroffen, aldus het algemeen bestuur.
18. De rechtbank heeft in 16.3 al geoordeeld dat het maximaal aantal toeristen waaraan de woonboot mag worden verhuurd niet relevant is voor de beoordeling of er iemand op de woonboot woont.
19. Over het hoofdzakelijk gebruik van de woonboot als woonverblijf oordeelt de rechtbank als volgt. Omdat [eiser] op het adres van de woonboot in de Brp stond ingeschreven, ligt de bewijslast dat hij er desondanks niet woonde, bij het algemeen bestuur. Dat er geen persoonlijke spullen op de woonboot aanwezig waren, heeft [eiser] al in bezwaar gemotiveerd betwist door middel van foto’s van twee afgesloten kasten die zich op de woonboot bevinden, met daarin onder andere mappen met administratie. Het algemeen bestuur heeft het bestaan van deze twee kasten in het bestreden besluit noch in het verweerschrift of tijdens de zitting weersproken. Het beeldverslag dat de toezichthouders tijdens de tweede constatering hebben gemaakt, sluit het bestaan van deze kasten evenmin uit. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden uitgesloten dat zich op de woonboot twee afgesloten kasten bevinden die ten tijde van de constateringen persoonlijke spullen bevatten. Hieruit volgt dat het algemeen bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat ondanks de Brp-inschrijving de woonboot niet wordt bewoond.
20. Hoe pakt dit nu uit volgens de ‘genuanceerde’ voorwaarde onder (1) en de voorwaarden onder (2) en (3) van de beleidsregels? Volgens het Brp is de woonboot bewoond. Voorwaarde (1) wordt dus niet geschonden. Verder wordt voorwaarde (3) niet aan [eiser] tegengeworpen. Voorwaarde (2) – zo heeft de rechtbank de toelichting van het algemeen bestuur op de zitting begrepen – wordt hem niet langer tegengeworpen.
21. Het voorgaande betekent dat het algemeen bestuur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woonboot anders dan hoofdzakelijk als woonverblijf werd gebruikt. Er is dus ook geen sprake van dat de woonboot door het feitelijk gebruik (de verhuur aan toeristen) een bedrijfsvaartuig is geworden. Dat [eiser] een overtreding van het bestemmingsplan heeft begaan door de woonboot te verhuren aan toeristen heeft het algemeen bestuur dan ook niet aangetoond. Het algemeen bestuur was dan ook niet bevoegd om handhavend op te treden en om aan [eiser] een last onder dwangsom op te leggen.
22. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Tijdens de zitting is door het algemeen bestuur te kennen gegeven dat wanneer de rechtbank de overtreding niet aangetoond acht, dit gebrek vanwege het tijdsverloop niet meer kan worden hersteld. Daarom ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit zal worden herroepen. De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het algemeen bestuur aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
24. De rechtbank veroordeelt het algemeen bestuur in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het algemeen bestuur op het betaalde griffierecht van € 168,- aan [eiser] te vergoeden;
- veroordeelt het algemeen bestuur in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzitter, en mr. E.J. Otten en
mr. N. Saanen, leden,in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: