2.6De woonboot van [eiser sub 5] en [eiser sub 2] is bezocht op 10 augustus 2016. [eiser sub 5] en [eiser sub 2] waren niet op de boot aanwezig. De toezichthouders hebben wel twee Engelse toeristen aangetroffen, die verklaarden met zijn vieren op de woonboot te verblijven. Deze toeristen hebben de toezichthouders toestemming gegeven om de woonboot van binnen te bekijken. De bevindingen zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 10 augustus 2016.
3. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde constateringen van de toezichthouders heeft het algemeen bestuur met vijf afzonderlijke brieven aan eisers meegedeeld voornemens te zijn hen een last onder dwangsom op te leggen, omdat de woonboten hotelmatig en in strijd met de geldende wet- en regelgeving worden geëxploiteerd. Eisers hebben allen hun zienswijzen op dit voornemen gegeven.
4. Met de primaire besluiten heeft het algemeen bestuur aan ieder van eisers een last onder dwangsom opgelegd om het hotelmatig gebruik van de woonboten te staken en gestaakt te houden. Als eisers niet aan die last voldoen, verbeuren zij ieder een dwangsom van € 50.000,-. Tegen de primaire besluiten hebben eisers bezwaar gemaakt.
5. Met de bestreden besluiten heeft het algemeen bestuur de lasten onder dwangsom gehandhaafd. Hieraan heeft het algemeen bestuur, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat is geconstateerd dat de woonboten niet worden bewoond, maar worden gebruikt voor toeristische verhuur. Volgens het algemeen bestuur is dit in strijd met het bestemmingsplan. Het gebruik van de woonboten voldoet volgens het algemeen bestuur niet aan de Beleidsregels voor de toeristische verhuur van een woonboot van 16 februari 2016 (hierna: de beleidsregels). Het algemeen bestuur heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat het bevoegd was om handhavend op te treden en de lasten onder dwangsom op te leggen.
6. Eisers zijn het met de bestreden besluiten niet eens. Zij voeren in beroep allereerst aan dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Eisers stellen zich op het standpunt dat hun woonboten wel (door henzelf) worden bewoond en dat zij deze alleen bij afwezigheid verhuren aan toeristen. Hoewel eisers de beleidsregels onredelijk vinden, stellen zij zich op het standpunt dat zij zich bij de verhuur van de woonboten wel aan deze beleidsregels hebben gehouden en er dus geen sprake kan zijn van een overtreding.
Welke vraag moet de rechtbank beantwoorden?
7. De rechtbank zal in deze zaken de volgende vraag moeten beantwoorden: was het algemeen bestuur bevoegd om handhavend op te treden en een last onder dwangsom aan eisers op te leggen? Voor de beantwoording van deze vraag is van belang of eisers een overtreding hebben begaan door hun woonboten te verhuren aan toeristen.
8. De rechtbank hanteert hierbij het volgende kader.Op de locatie van de woonboten geldt het bestemmingsplan ‘Water’ (hierna: het bestemmingsplan). De bestemming van de locatie van de woonboten is ‘Water’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van water - ligplaatsen’. Op grond van artikel 1.37 van de planregels mag op een ligplaats een woonboot of bedrijfsvaartuig met ligplaatsvergunning liggen binnen de daarvoor geldende voorwaarden. Op grond van artikel 1.63 van de planregels is een woonboot een vaartuig, daaronder begrepen een object te water,
hoofdzakelijk gebruikt als of bestemd tot woonverblijf(cursivering rechtbank). De rechtbank merkt op dat als een vaartuig niet wordt gebruikt, de bestemming een rol speelt bij de beoordeling hoe het vaartuig gekwalificeerd moet worden. Omdat in al deze zaken de vaartuigen daadwerkelijk worden gebruikt, is ‘bestemd tot woonverblijf’ hier niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank prevaleert namelijk het feitelijk gebruik boven de bestemming.
9. Eisers hebben allen een ligplaatsvergunning voor een woonboot. Dat betekent dat op de locaties van hun boten een woonboot mag liggen en geen bedrijfsvaartuig. De rechtbank stelt vast dat als een woonboot niet hoofdzakelijk wordt gebruikt als woonverblijf, het geen woonboot is in de zin van artikel 1.63 van het bestemmingsplan en ook niet voldaan wordt aan artikel 1.37 van het bestemmingsplan. Bovendien levert dat strijd op met het algemene gebruiksverbod van artikel 14 van het bestemmingsplan. En dat levert vervolgens een overtreding op van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In dat geval bestaat voor het algemeen bestuur niet alleen de bevoegdheid, maar in beginsel ook de plicht om daartegen handhavend op te treden.
10. Het voorgaande betekent dat als eisers hun woonboten ten tijde van de primaire besluiten hoofdzakelijk gebruikten als woonverblijf, geen sprake was van strijd met het bestemmingsplan en het algemeen bestuur niet bevoegd was om handhavend op te treden. Meer specifiek moet de rechtbank dus eerst de vraag beantwoorden wanneer sprake is van ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’.
De uitwerking van ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’ in de beleidsregels
11. Omdat ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’ een vaag begrip is, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (het college) dat begrip in de beleidsregels uitgelegd en ingevuld. Dit is zogenoemd wetsinterpreterend beleid. De gemeente Amsterdam, zo heeft het algemeen bestuur in het dossier en op zitting toegelicht, wordt al enkele jaren geconfronteerd met een grote toename van het aantal toeristen dat de stad bezoekt. Veel woningeigenaren binnen de gemeente Amsterdam zijn op die toename ingesprongen door hun woning tegen betaling voor toeristen ter beschikking te stellen, bijvoorbeeld door verhuur via Airbnb. De overlast door het verblijf van toeristen in ‘gewone’ woningen, dus buiten de daartoe bestemde hotel- en logieslocaties, heeft de gemeente ertoe gebracht om toeristische verhuur van woningen aan banden te leggen. Hiervoor heeft het college al eerder beleid ontwikkeld.
12. Uit de toelichting bij de beleidsregels voor toeristische verhuur van een woonbootblijkt dat het college op 7 oktober 2014 heeft besloten dat de toeristische verhuur van woonboten aan dezelfde voorwaarden zou moeten voldoen als de toeristische verhuur van woningen. Dit is om een gelijk speelveld te realiseren en onder andere het verdringen van de woonfunctie door toeristische verhuur tegen te gaan. De beleidsregels geven een explicitering van de hoofdfunctie wonen en daarvoor zijn criteria opgenomen die aangeven in welke mate toeristische verhuur van een woonboot mogelijk is binnen de hoofdfunctie wonen. Dit kan incidentele toeristische verhuur (ook wel vakantieverhuur genoemd) zijn of het gebruik van de woonboot als bed and breakfast (b&b). Wanneer niet aan de voorwaarden wordt voldaan, kan volgens het college worden aangenomen dat in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt gehandeld en dat hiertegen handhavend kan worden opgetreden. Deze beleidsregels zijn gepubliceerd in het Gemeentebladen op de website van de gemeente Amsterdam.
13. In de vastgestelde beleidsregels staat dat incidentele toeristische verhuur (vakantieverhuur) van een woonboot mogelijk is als wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
- de verhuurder is tevens hoofdbewoner van de woonboot en staat als zodanig ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie;(1)
- de vakantieverhuur bedraagt maximaal 60 dagen per jaar;(2)
- de verhuur is incidenteel; er is geen sprake van structurele, bedrijfsmatige verhuur;(3)
- over de inkomsten wordt toeristenbelasting betaald;(4)
- de woonboot wordt niet aan meer dan vier personen tegelijkertijd verhuurd;(5)
- de woonboot voldoet aan de geldende brandveiligheidseisen;(6)
- de huurders en/of gasten die op de woonboot verblijven, veroorzaken geen overlast.(7)
14. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het college bevoegd was om het begrip ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’, althans de ‘hoofdfunctie wonen’ nader uit te werken in beleidsregels. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient wetsinterpreterend beleid van een bestuursorgaan integraal (dus niet terughoudend) door de bestuursrechter te worden getoetst.Dat betekent dat de rechtbank zelf een oordeel zal geven of het college, en daarmee ook het algemeen bestuur, in de beleidsregels een juiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘hoofdzakelijk gebruik als woonverblijf’ en deze heeft kunnen gebruiken bij beantwoording van de vraag of eisers een overtreding van het bestemmingsplan hebben begaan.