In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het onttrekken van haar minderjarige kind aan het opzicht van Jeugdbescherming. De verdachte, geboren in 1997, heeft in de periode van 26 november 2017 tot en met 10 maart 2018 haar zoontje, geboren op 16 februari 2017, onttrokken aan het gezag van de Jeugdbescherming. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en de verdediging door haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof. Tijdens de zitting op 13 juli 2018 is de tenlastelegging besproken, waarbij de verdediging aanvoerde dat de dagvaarding nietig was vanwege onvoldoende feitelijke onderbouwing. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 november 2017 onder toezicht was gesteld van de Jeugdbescherming, maar dat zij op 26 november 2017 niet terugkeerde naar het gezinshuis. Na een aangifte van onttrekking op 28 november 2017, werd op 5 december 2017 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De verdachte en haar kind werden uiteindelijk op 10 maart 2018 in Antwerpen aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk haar kind had onttrokken aan het opzicht van Jeugdbescherming, en dat het feit strafbaar was. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.