ECLI:NL:HR:2009:BK2866

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01565/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding in strafzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het onttrekken van meerdere voertuigen aan beslag. De Hoge Raad behandelt de klacht van de verdachte dat de inleidende dagvaarding nietig is, omdat de tenlastelegging volgens hem onvoldoende feitelijke omschrijving biedt van de verweten gedraging. De verdediging stelt dat de term 'onttrekken' niet duidelijk genoeg is zonder nadere feitelijke invulling. Het Hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de tenlastelegging voldoende feitelijk en duidelijk is omschreven. De Hoge Raad bevestigt deze conclusie en oordeelt dat de gebruikte termen 'beslag' en 'onttrekken' voldoende feitelijke betekenis hebben. De Hoge Raad wijst erop dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, maar verbindt hieraan geen rechtsgevolg. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.

Uitspraak

22 december 2009
Strafkamer
Nr. 01565/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 23 februari 2007, nummer 21/005479-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer strekkende tot nietigverklaring van de inleidende dagvaarding ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij, op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 28 april 2004 tot en met 26 augustus 2004 te Bennekom, gemeente Ede, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk een of meerdere auto's (een Ford Focus met kenteken [AA-00-BB] en/of een Volkswagen Caddy met kenteken [CC-00-DD] en/of een Volkswagen Caddy met kenteken [EE-00-FF] en/of een Ford Focus met kenteken [GG-00-HH] en/of een Volkswagen Caddy met kenteken [II-00-JJ] en/of een Volkswagen Caddy met kenteken [KK-00-LL] en/of een Volkswagen Caddy met kenteken [MM-00-NN] en/of een Volkswagen Caddy met kenteken [PP-00-QQ] en/of een Volkswagen Caddy met kenteken [RR-00-SS]) waarop door [betrokkene 1] (belastingdeurwaarder) op grond van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en/of de artikelen 439 en volgende (Tweede titel, eerste afdeling) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in elk geval krachtens de wet, beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De nietigheid van de dagvaarding
Door de verdediging is aangevoerd dat de dagvaarding nietig is. De tenlastelegging zou niet aan het vereiste dat zij een voldoende feitelijke omschrijving van de verweten gedraging moet geven, voldoen.
De verdediging is van mening dat de term "onttrekken" in de tenlastelegging, zonder nadere feitelijke invulling, niet voldoende duidelijk is.
Het hof verwerpt dit verweer. De tenlastelegging is naar het oordeel van het hof voldoende feitelijk en duidelijk omschreven. De termen "beslag" en "onttrekken" hebben voldoende feitelijke betekenis. Mede gelet op de inhoud van het proces-verbaal van opsporing en de opstelling van de verdediging, is het aan de verdediging voldoende duidelijk welk verwijt verdachte wordt gemaakt."
2.4. De tenlastelegging is toegesneden op art. 198, eerste lid, Sr. Voor zover het middel berust op de opvatting dat de in de tenlastelegging gebezigde, aan die bepaling ontleende term "ontrekken" onvoldoende feitelijke betekenis toekomt, faalt het daar deze opvatting onjuist is.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde werkstraf voor de duur van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 22 december 2009.