Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1962 en van Turkse nationaliteit, heeft op 4 mei 2017 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (in verband met de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije) met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend. Eiser is sinds 1 mei 2017 tezamen met een andere vennoot ( [vennoot] ) eigenaar van de vennootschap onder firma ‘ [VoF] ’, waarmee de onderneming ‘ [VoF] ’ wordt gedreven (hierna: de onderneming). Eiser heeft bij zijn aanvraag de volgende stukken overgelegd: een Bijlage Antecedentenverklaring, een kopie van zijn paspoort, een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een ondernemingsplan (mei 2017).
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder stelt daartoe onder meer dat het door eiser bij zijn aanvraag overgelegde ondernemingsplan summier is, in algemene bewoordingen is opgesteld en onvoldoende is onderbouwd. Hierdoor kan de onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken werkzame Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: de RvO) niet beoordelen of met eisers werkzaamheden als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Dat door eiser onvoldoende stukken zijn overgelegd, klemt te meer nu eiser reeds voor een vijfde maal een dergelijke aanvraag heeft ingediend en dus van hem mag worden verwacht dat hij weet welke stukken benodigd zijn, aldus verweerder. Verweerder heeft in het primaire besluit – samengevat – als volgt puntsgewijs aangestipt op welke punten het door eiser overgelegde ondernemingsplan onvoldoende onderbouwd of onvoldoende duidelijk is:
- Gesteld is dat de onderneming veel verschillende werkzaamheden doet, terwijl in het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel enkel de werkzaamheid stukadoren staat.
- De stelling dat eiser jarenlange werkervaring heeft in de branche en dat hij beschikt over expertise, brede kennis, ervaring en een netwerk, is niet onderbouwd met stukken.
- De stelling dat eiser een marktonderzoek heeft laten verrichten door een onafhankelijk professioneel marketingbureau en dat dit onderzoek als bijlage is meegestuurd, volgt verweerder niet. Eiser heeft dit niet onderbouwd door een marktonderzoek te overleggen.
- Eiser heeft niet met brongegevens onderbouwd wat de doelgroep van de onderneming is.
- De stelling dat de onderneming zich zal inspannen om de beste werknemers te werven, is niet onderbouwd met een specificatie en begroting van de arbeidscreatie.
- Een gedegen markt- en concurrentieanalyse ontbreekt. In paragraaf 3.4 staat een summiere beschrijving van de markt en/of doelgroep in heel Nederland. Deze analyse is niet toegespitst op de branche en/of regio waar de onderneming actief is. In paragraaf 3.3 is een algemene beschrijving gegeven van de concurrentiepositie van de onderneming. Er is echter niet gespecificeerd wie de directe concurrenten zijn, wat hun sterke/zwakke punten zijn en waarin de onderneming zich van deze concurrenten onderscheidt. De marktanalyse is niet onderbouwd met de benodigde documenten, zoals branchegegevens van de specifieke markt waarop de onderneming zich richt, prognoses van balansen, omzetten en resultaten, kopieën van concrete intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers en eventueel al verkregen opdrachten.
- De stelling dat het lastig is een keuze te maken voor leveranciers is niet toegelicht.
- Er is niet onderbouwd of toegelicht welke prijzen er worden gewaardeerd.
- Er is niet aangegeven aan welk administratiekantoor de administratie is uitbesteed.
- De stelling dat de onderneming lid is van de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven en dat eiser in het bezit is van een VCA-certificering is niet onderbouwd.
- Omdat eiser de onderneming met een medevennoot drijft, is het opmerkelijk dat in paragraaf 5.2 staat
“Zoveel mogelijk zal hij zelf het werk moeten uitvoeren”en in paragraaf 5.5 staat
“Relatiebeheer is hij druk mee bezig om dit zo goed mogelijk te optimaliseren”.
3. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en in de bezwaarfase alleen een stuk van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van februari 2017 overgelegd, getiteld: ‘Kansrijke beroepen: Waar is de arbeidsmarkt krap? Landelijk overzicht’.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard, het primaire besluit gehandhaafd en in aanvulling hierop – samengevat – het volgende overwogen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan het vereiste dat met zijn werkzaamheden als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. In het kader van het documentatievereiste mag van eiser in redelijkheid worden verlangd dat hij zijn aanvraag en ondernemingsplan met voldoende stukken onderbouwd. Uit het aanvraagformulier, het beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000(Vc 2000) en bijlage 8aa. behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) blijkt om welke stukken dit gaat. Deze stukken heeft eiser (ook in de bezwaarfase) niet overgelegd en ook is door eiser niet gemotiveerd aangegeven over welke stukken hij redelijkerwijs (nog) niet kan beschikken. Dat uit het in de bezwaarfase door eiser overgelegde rapport van het UWV volgt dat er behoefte is aan stukadoors en er ten aanzien van dit beroep sprake is van een krapte op de arbeidsmarkt, doet aan dit documentatievereiste niet af. Omdat het door eiser overgelegde ondernemingsplan onvolledig is en in algemene bewoordingen is opgesteld en niet met voldoende stukken is onderbouwd, kan de RvO niet beoordelen of eiser aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunningvoldoet.
5. Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat zijn ondernemingsplan voldoende is onderbouwd. Gelet op de krapte op de arbeidsmarkt heeft verweerder een veel te gedetailleerd ondernemingsplan gevraagd; verweerder had genoegen moeten nemen met het door eiser ingediende ondernemingsplan. Daarnaast heeft verweerder volgens eiser onvoldoende gespecificeerd op welke punten een nadere toelichting is vereist. Bij eventuele onvolledigheden had verweerder eiser in de bezwaarfase in de gelegenheid moeten stellen om vragen te beantwoorden of aanvullende gegevens te overleggen.
Volgens eiser heeft verweerder miskend dat eiser een levensvatbare onderneming heeft, waarmee een zelfstandig Nederlands belang is gediend. Volgens vaste jurisprudentie is er sprake van een wezenlijk Nederlands belang, indien de onderneming een bijdrage aan de Nederlandse economie levert. Zo’n bijdrage doet zich slechts voor indien de bedrijfsmatige activiteit van de onderneming in een behoefte voorziet en geen negatieve invloed heeft op de markteconomie of de werkgelegenheidssituatie. Eiser is een zeer ervaren stukadoor. Dit is een veelgevraagd beroep. Eiser voorziet met zijn werkzaamheden in een steeds groter wordende behoefte. Van een negatieve invloed op de markteconomie of de werkgelegenheidssituatie is geen sprake. Vanwege de aantrekkende economie, de vergrijzing en de snelle groei in de bouwsector is er thans sprake van een krapte in de arbeidsmarkt voor stukadoors. Dit wordt bevestigd in een rapport van het UWV van februari 2017. Dit rapport heeft verweerder ten onrechte niet bij zijn besluitvorming betrokken.
6.1.De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser tegenwerpt dat het hij niet de stukken heeft overgelegd die volgens paragraaf B6/4.5 van Vc 2000 vereist zijn voor het voorleggen van eisers aanvraag ter advies aan de RvO. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder onvoldoende heeft gespecificeerd op welke punten van het ondernemingsplan volgens verweerder een nadere toelichting was vereist. Immers, in het primaire besluit is door verweerder uitdrukkelijk en puntsgewijs opgesomd op welke punten een nadere onderbouwing (met stukken) werd vereist. Zo stelt verweerder zich onder meer op het standpunt dat het door eiser overgelegde ondernemingsplan geen toereikende markt- en concurrentieanalyse toegespitst op het eigen product of de eigen dienst bevat.
6.2.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State(hierna: de Afdeling) kan verweerder in redelijkheid verlangen dat een vreemdeling de volgens paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 vereiste stukken overlegt die nodig zijn om te beoordelen of die vreemdeling aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet, mits de vreemdeling daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het stellen van deze documentatievereisten is volgens eveneens vaste rechtspraak van de Afdelingniet in strijd met de standstill-bepaling, neergelegd in artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Evenmin is de invulling van de voorwaarde dat er met de werkzaamheden als zelfstandig een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend in strijd met deze standstill-bepaling.
6.3.In paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000, zoals die luidde ten tijde van belang, is vermeld dat verweerder een ondernemingsplan dat informatie bevat over – onder meer – een marktanalyse toegespitst op het eigen product of de eigen dienst beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een adviesaanvraag bij het ministerie van Economische Zaken (lees: bij de RvO). Ook op het door eiser gebruikte aanvraagformulier en in bijlage 8aa. behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het VV 2000 staat dat een ondernemingsplan een dergelijke analyse behoort te bevatten.
6.4.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in het door eiser overgelegde ondernemingsplan een markt- en concurrentieanalyse toegespitst op de door de onderneming aangeboden diensten ontbreekt. De rechtbank overweegt daartoe dat het ondernemingsplan enkel zeer algemene (markt)informatie bevat. Bovendien is dit onderdeel van het ondernemingsplan niet nader onderbouwd of geconcretiseerd met de stukken die zijn voorgeschreven in bijlage 8aa. behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het VV 2000voor specifiek het marktgebied van de onderneming. Nu dit is nagelaten en eiser ook anderszins geen markt- en concurrentieanalyse toegespitst op de door de onderneming aangeboden diensten heeft overgelegd, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank reeds daarom niet aan het documentatievereiste uit paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 voldaan en heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder bij de door hem te beantwoorden vraag of de aanvraag voor advies wordt voorgelegd aan de RvO doorslaggevende betekenis kon toekennen aan het ontbreken van een op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse.
6.5.De stelling van eiser dat er met zijn werkzaamheden als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend vanwege de vraag naar stukadoors in Nederland, waardoor er van hem geen gedetailleerd ondernemingsplan kan worden gevergd, kan hem – wat daar ook van zij – niet baten. Deze door eiser gestelde vraag naar stukadoors laat het documentatievereiste uit paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 naar het oordeel van de rechtbank namelijk onverlet. Omdat eiser, zoals onder 6.4. is geoordeeld, niet aan dit vereiste heeft voldaan, heeft verweerder eisers aanvraag niet ter advisering voorgelegd aan de RvO en is in zijn geval niet toegekomen aan de vraag of met zijn werkzaamheden als zelfstandige een wezenlijk Nederland belang wordt gediend.
7. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een schending van de in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde hoorplicht. Immers, op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Omdat eiser, zoals onder 6.4. is geoordeeld, niet aan het documentatievereiste uit paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 heeft voldaan, terwijl dit documentatievereiste eiser bij zijn aanvraag al genoegzaam duidelijk had kunnen zijn, bestond er naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie dat het bezwaar van eiser ongegrond was. Verweerder was daarom – anders dan eiser stelt – niet gehouden om eiser in de bezwaarfase te bevragen of om uitdrukkelijk de gelegenheid te bieden om aanvullende gegevens te overleggen, maar heeft met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb niet ten onrechte van het horen van eiser in de bezwaarfase afgezien.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wijst de rechtbank af, omdat bij deze uitspraak op het beroep wordt beslist. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.