ECLI:NL:RBAMS:2018:5853
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslistermijn na hoger beroep belastingzaken en proceskostenvergoeding
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2018, gaat het om een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.M.C. Niederer, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting en was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank die de proceskostenvergoeding had vastgesteld op een factor 0,50. De rechtbank had eerder de heffingsambtenaar opgedragen een nieuwe beslissing te nemen na schending van de hoorplicht. Eiser stelde dat de heffingsambtenaar te laat had beslist op het bezwaar, omdat de uitspraak op bezwaar pas op 20 februari 2018 bekend was gemaakt, terwijl het bezwaar al op 10 februari 2016 was ingediend. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat de ingebrekestelling te vroeg was ingediend.
De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het doen van een nieuwe uitspraak op bezwaar startte na de uitspraak van het hof op 10 oktober 2017. De heffingsambtenaar had uiterlijk op 21 november 2017 uitspraak moeten doen, wat niet was gebeurd. De rechtbank concludeerde dat de ingebrekestelling van eiser niet prematuur was en dat de heffingsambtenaar niet binnen de gestelde termijn had beslist. Echter, de rechtbank weigerde de proceskosten te vergoeden, omdat zij van oordeel was dat eiser de procedure uitsluitend had gevoerd om een proceskostenvergoeding te verkrijgen. Eiser had geen beroep ingesteld tegen de nieuwe uitspraak op bezwaar, en de rechtbank vond dat de heffingsambtenaar met de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar op 20 februari 2018 aan het beroep van eiser tegemoet was gekomen. De rechtbank besloot wel dat de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.