ECLI:NL:RBAMS:2018:3933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
13/659180-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en belediging in het kader van de Zwarte Pietendiscussie met betrekking tot sociale media uitingen

In deze strafzaak, behandeld door de rechtbank Amsterdam, staat de verdachte terecht voor bedreiging en belediging van de aangever, die actief is in de Zwarte Pietendiscussie. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een aantal bedreigende en racistische uitingen die de aangever ontving via sociale media. De aangever, die zich inzet tegen Zwarte Piet, heeft aangifte gedaan na een periode van intensieve negatieve reacties op zijn activiteiten. De rechtbank heeft op 29 mei 2018 uitspraak gedaan na een zitting op 15 mei 2018, waarbij de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, de vordering heeft ingediend en de raadsman van de verdachte, mr. H. Akbab, zijn verweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte via Facebook een bedreigend bericht heeft verzonden aan de aangever, waarin hij hem op de dodenlijst plaatst. Daarnaast heeft de verdachte de aangever beledigd met racistische uitlatingen. De rechtbank oordeelt dat de uitlatingen van de verdachte niet onder de vrijheid van meningsuiting vallen, omdat ze geen bijdrage leveren aan een maatschappelijk debat en de grenzen van het toelaatbare overschrijden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zowel bedreiging als belediging en heeft hem een geldboete van € 200,- opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van vier dagen bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/659180-16 (Promis)
Datum uitspraak: 29 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. H. Akbab naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Aangever [aangever] is een aantal jaren actief geweest als activist in de discussie rondom Zwarte Piet. Hij heeft onder andere gedemonstreerd tijdens de Nationale Sinterklaasintocht in 2011 en heeft een project opgezet genaamd ‘Zwarte Piet is racisme’. In 2013 heeft hij in een televisieprogramma uitleg gegeven over zijn klacht tegen de vergunning voor de intocht van Sinterklaas in Amsterdam. Naar aanleiding van deze activiteiten heeft aangever veel negatieve reacties ontvangen via social media. Op 24 februari 2015 heeft aangever aangifte gedaan tegen een groot aantal plaatsers van deze social media berichten terzake bedreiging, racisme, laster en smaad en is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek [naam onderzoek] gestart.
Verdachte is één van de vijf personen in het onderzoek [naam onderzoek] waarvan het OM tot nu toe tot vervolging heeft besloten. Elk van de vijf zaken staat op zich, maar de aanleiding is dezelfde.
Aangever [aangever] heeft in zijn aangifte kort gezegd verklaard dat naarmate de rechtszaak aangaande de bezwaren tegen de afgegeven vergunning van de Sinterklaasintocht in Amsterdam naderde hij steeds meer berichten via social media, brieven en e-mails kreeg met daarin bedreigingen en racistische bejegeningen. Hij geeft te kennen dat hij door deze dreigingen niet meer normaal over straat kan gaan en dat hij zijn leven niet meer normaal kan leven. Aangever heeft ongeveer 900 prints van berichten die over hem gaan of aan hem zijn gericht via social media aan de politie overhandigd.
Het Openbaar Ministerie (verder: het OM) heeft aangever in de gelegenheid gesteld om uit de overgelegde berichten een selectie te maken van de tien berichten die hem het meest raken. Aangever heeft deze keuze niet willen maken, omdat hij niet de verantwoordelijkheid wilde dragen dat hij er één zou missen die hem dan wat aandoet.
Het OM heeft daarom zelf een selectie gemaakt. De officier van justitie heeft op de terechtzitting uitgelegd hoe het OM tot de vervolging van deze vijf personen, waaronder verdachte, is gekomen. Het OM heeft geoordeeld dat de helft van de uitingen niet strafbaar is. Ten aanzien van de andere, resterende, uitingen heeft het OM als criterium aangelegd dat alleen nader onderzoek gedaan zou worden naar die verdachten die naar het oordeel van het OM bedreigend én racistisch waren in hun uiting(en). Door het OM is uit de aangeleverde social mediaberichten van aangever een selectie gemaakt van in totaal 19 berichten, waarvan de inhoud strafbaar werd geacht. Deze berichten waren geplaatst op Facebook, Twitter en/of Instagram vanaf 12 verschillende gebruikersprofielen. Vervolgens is geprobeerd om de personen achter de berichten te identificeren. Ondanks dat het onderzoek belemmerd is geraakt omdat aangever om hem moverende redenen geweigerd heeft ofwel zijn gebruikersnaam/wachtwoorden van zijn social media accounts aan de politie ter beschikking ofwel zijn computers te overhandigen voor digitaal onderzoek, konden uiteindelijk vijf verdachten, waarvan inmiddels één zaak, op grond van sepotcode 53, is geseponeerd, worden geïdentificeerd.
Het OM heeft de overgebleven vier zaken gelijktijdig aangebracht bij de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. Eén zaak is op voorhand aangehouden. De rechtbank heeft de zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld. De verdachten zijn geen medeverdachten van elkaar. Elke zaak wordt door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 november 2015 te Breda en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (middels zijn facebookaccount) een bericht op facebook geplaatst met de inhoud: "Wat jou betreft jij staat op de dodenlijst jij gaat eraan kanker zwarte", in elk geval een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 november 2015 te Breda en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [aangever] in het openbaar en/of door een toegezonden of aangeboden geschrift heeft beledigd door (middels zijn facebookaccount) een bericht op facebook te plaatsen met de inhoud: "Vuile stink nikker pas jij je maar godverdomme aan jullie willen alles naar de kloten maken wat jullie niet bevalt in afrika suriname en alle andere landen buiten europa kotsen ze over jullie en verklaren jullie voor idioot" en/of "... kanker zwarte", in elk geval een of meer woord(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking).

4.Voorvragen

De raadsman heeft aangevoerd dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk en duidelijk is, gelet op de daarin beschreven zeer ruime pleegperiode.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor verdachte geen onduidelijkheid heeft kunnen bestaan, het is duidelijk waarvoor hij terechtstaat.
De rechtbank verwerpt het verweer. Door de telastlegging wordt de verdachte geïnformeerd voor welk voorval hij moet terechtstaan, zodat hem bekend is waar hij zich tegen zou moeten verdedigen. Bij beschouwing van de tenlastelegging in samenhang met het onderliggende strafdossier, dat ook het verhoor van verdachte bevat waarin de verdenking aan hem is voorgehouden, moet het verdachte volstrekt duidelijk zijn geweest wat het hiervoor genoemd voorval was en waartegen hij zich moest verdedigen. Daarnaast acht de rechtbank zich op basis van de tenlastelegging en de het dossier voldoende in staat haar onderzoeks- en beslissingstaak uit te voeren.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, kort gezegd, gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode heeft de officier van justitie gesteld dat de ruime periode van 1 januari 2013 tot en met 26 november 2015, is gekozen omdat het technisch niet mogelijk is gebleken te achterhalen in welk jaar het bericht precies is geplaatst. Gezien alle wel vast te stellen (overige) feiten en omstandigheden in deze zaak, waaronder de omstandigheid dat verdachte tijdens zijn politieverhoor in november 2015 heeft verklaard dat hij ergens vorig jaar een mening heeft neergezet op Facebook, is het nagenoeg zeker dat de uitlating is gedaan op 19 oktober van 2014.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het bericht niet afkomstig is van verdachte. Meer subsidiair stelt de raadsman ten aanzien van feit 1 dat het bericht zoals ten laste gelegd onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen voor bedreiging. Uit het dossier blijkt niet dat bij aangever in redelijkheid de vrees is ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Ten aanzien van de belediging stelt de raadsman dat niet kan worden beoordeeld in welke context de uitspraak staat.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Daderschap
De rechtbank stelt allereerst vast dat het bericht “Vuile stink nikker pas jij je maar godverdomme aan jullie willen alles naar de kloten maken wat jullie niet bevalt in afrika suriname en alle andere landen buiten europa kotsen ze over jullie en verklaren jullie voor idioot. Wat jou betreft jij staat op de dodenlijst jij gaat eraan kanker zwarte” via Facebookmessenger is toegezonden door de gebruiker van het Facebookaccount “ [verdachte] ”. Verdachte heeft verklaard dat dit Facebookaccount van hem is en dat niemand anders hiervan gebruikt maakt. Verdachte ontkent echter dat hij het bericht heeft verzonden en stelt dat zijn account gehackt is. Het dossier bevat echter geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat het account gehackt zou zijn of dat een derde persoon juist en uitsluitend dit bericht en overigens geen enkel ander bericht geplaatst zou hebben. Verdachte heeft niets overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken, terwijl het op zijn weg had gelegen om deze stelling te onderbouwen. Daarnaast heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij ergens vorig jaar (de rechtbank begrijpt: in 2014) een mening heeft neergezet op Facebook, dat hij de Zwarte Pietendiscussie onzin vindt, dat hij denkt dat hij een vergelijking heeft gemaakt met Suriname en dat hij geblokkeerd is door die groep waarover hij zijn mening heeft gegeven. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het verdachte zelf is geweest is die de ten laste gelegde teksten op Facebook heeft geplaatst.
Periode
De rechtbank stelt vast dat het om één incident gaat binnen een ruime periode. Niet precies is vast te stellen wanneer het bericht is verzonden. De periode in de tenlastelegging is weliswaar ruim gesteld maar de rechtbank vindt dat het gelet op de uitleg van de officier van justitie niet te ruim. Niet is vast te stellen dat het bericht buiten de tenlastegelegde periode is verzonden. Daar komt bij dat verdachte tijdens zijn verhoor bij de politie in november 2015 heeft verklaard dat hij ergens vorig jaar een mening neergezet heeft op Facebook. Nu niet precies is aan te geven wanneer het bericht is verzonden, zal de rechtbank ervan uitgaan dat het bericht binnen de tenlastegelegde periode is verzonden.
Bedreiging (feit 1)
Voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat degene die wordt bedreigd ook daadwerkelijk op de hoogte is van de bedreiging. Bovendien moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gebeurd dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Het gaat erom dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees zou kunnen opwekken. Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze vereisten voldaan. Het betoog van de raadsman, dat het bericht bij aangever niet de redelijke vrees heeft opgewekt dat hij het leven zou laten, volgt de rechtbank niet. De woorden “Wat jou betreft jij staat op de dodenlijst jij gaat eraan kanker zwarte" zijn naar het oordeel van de rechtbank zonder meer bedreigend van aard en kunnen in het algemeen de redelijke vrees opwekken dat de bedreigde het leven zou kunnen verliezen. Daar komt bij dat aangever [aangever] in zijn aangifte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bedreigende woorden zoals de verdachte die heeft toegezonden van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden hebben plaatsgevonden dat bij aangever [aangever] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij voor zijn leven te vrezen had.
Belediging (feit 2)
Het door verdachte geplaatste bericht “Vuile stink nikker pas jij je maar godverdomme aan jullie willen alles naar de kloten maken wat jullie niet bevalt in afrika suriname en alle andere landen buiten europa kotsen ze over jullie en verklaren jullie voor idioot" en "... kanker zwarte" is ten laste gelegd als belediging van aangever in de zin van artikel 266 Sr. De rechtbank overweegt het volgende.
Er is sprake van belediging wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. Verdachte heeft het ten laste gelegde bericht aan aangever verstuurd via Facebook Messenger. Deze berichtenservice van Facebook werkt vergelijkbaar met een e-mailservice, waarbij privéberichten worden verstuurd die alleen kunnen worden gelezen door de ontvanger in kwestie. Deze berichten worden, net zoals bij een e-mailservice, opgeslagen zodat deze op een later moment nog kunnen worden (na)gelezen.
Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is door het toezenden of aanbieden van een geschrift aan het slachtoffer. Het verzenden per e-mail, of in dit geval, als privébericht via Facebook Messenger, kan als een aan iemand toegezonden of aangeboden brief worden gezien. Vereist is verder dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het beledigen en op de persoon van de beledigde.
De uitlatingen kunnen zonder nadere uitleg als beledigend worden gezien, waar bovendien een racistisch element bij komt. De rechtbank is eveneens van oordeel dat sprake is van opzet op de belediging van aangever. Verdachte heeft door het bericht via Facebook Messenger toe te zenden aanvaard dat dit aangever zou bereiken. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [aangever] hierdoor in zijn eer en goede naam zou worden aangerand.
Vrijheid van meningsuiting
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 van het Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een bewezenverklaring van voornoemde feiten in de weg staat.
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).
Het voorgaande betekent niet dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is.
Artikel 10, lid 2, EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. De artikelen 266 en 285 Sr zijn bij wet voorziene beperkingen, welke beperkingen een geoorloofd doel dienen. De uitlating van verdachte kan niet worden beschouwd als bijdrage aan een maatschappelijk debat. Enige inhoudelijke bijdrage aan welke discussie ook is in de woorden die verdachte heeft gebruikt niet te ontdekken.
De rechtbank constateert dat veel mensen online kennelijk gemakkelijker over de schreef gaan dan in het ‘normale leven’. Ook voor uitlatingen die op internet worden gedaan gelden de hiervoor omschreven kaders van de vrijheid van meningsuiting. Het kan zo zijn dat verdachte het niet eens is met de opvattingen van aangever [aangever] , maar dat vormt nog geen vrijbrief om een bericht zoals dit bericht aan aangever via Facebook Messenger toe te zenden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de grens van het toelaatbare heeft overschreden. Dit maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van strafbare feiten) te bereiken.
Conclusie
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en belediging. Een veroordeling van verdachte betreft in dit geval een geoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting.
5.4.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1 en 2
1. Een proces-verbaal verhoor aangever met nummer PL1300-2015043995-2 van 24 februari 2015, in wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1] (doorgenummerde pagina’s 4-7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven:
Ik heb ongeveer 900 prints meegenomen van berichten die over mij gaan of aan mij gericht zijn over de social media. Ik wil ook aangifte doen tegen de mensen die deze berichten hebben geplaatst omdat zij doodbedreigingen hebben geuit, racistische bejegeningen hebben geuit en omdat ze mijn naam door het slijk halen.
Door deze dreigingen kan ik niet meer normaal over straat. Ik word angstig bij plekken waar veel mensen zijn. Ik kan mijn leven niet meer normaal leven. Ik ben bang om op straat aangevallen te worden, verbaal of fysiek.
2. Een proces-verbaal van bevindingen internetonderzoek van 27 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 2] met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 15-51).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Van het onderzoeksteam kreeg ik een bijlage met de volgende uitlating: “Vuile stink nikker pas jij je maar godverdomme aan jullie willen alles naar de kloten maken wat jullie niet bevalt in afrika suriname en alle andere landen buiten europa kotsen ze over jullie en verklaren jullie voor idioot. Wat jou betreft jij staat op de dodenlijst jij gaat eraan kanker zwarte”. Ik zag dat het bericht verstuurd was via de berichtenservice van facebook.com. Ik heb daarom via de site van Facebook de volgende persoon opgezocht in de zoekbalk: “ [verdachte] ”.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 november 2015 (ondertekend op 19 november 2015, de rechtbank gaat er vanuit dat de datumvermelding een schrijffout betreft gezien de ook in het relaasverbaal opgenomen verhoordatum van 26 november 2015), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1] en [naam 3] met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 78-85).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: Welke profielnamen gebruikt u?
A: [verdachte]
V: Maken er meer mensen gebruik van uw facebook account?
A: Nee, dat sta ik simpelweg niet toe.
V: Is dit uw facebookaccount? (wij tonen afbeelding A)?
A. Ja.
V: Over wat voor soort artikelen of berichten maakt u zich kwaad?
A: Bijvoorbeeld de zwarte pietendiscussie. Daar geef ik ook wel mijn mening over en als ik dan mensen tegen het verkeerde been schop dan denk ik jammer dan, boeiend.
V: Heeft u hier ook op gereageerd via het facebook?
A: Dan moet het ergens vorig jaar geweest zijn. Ik heb daar ergens vorig jaar een mening neergezet.
V: Wat vind je van die zwarte pietendiscussie?
A. Onzin, gewoon onzin. Ik denk dat ik een vergelijking heb gemaakt met Suriname. En dat ik mijn mening heb gedeeld. Ik ben toen vorig jaar door die groep waarover ik mijn mening had gegeven geblokkeerd.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 5.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 november 2015 in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (middels zijn facebookaccount) een bericht op facebook geplaatst met de inhoud: "Wat jou betreft jij staat op de dodenlijst jij gaat eraan kanker zwarte";
2.
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 26 november 2015 in Nederland, opzettelijk [aangever] door een toegezonden geschrift heeft beledigd door (middels zijn facebookaccount) een bericht op facebook te plaatsen met de inhoud: "Vuile stink nikker pas jij je maar godverdomme aan jullie willen alles naar de kloten maken wat jullie niet bevalt in afrika suriname en alle andere landen buiten europa kotsen ze over jullie en verklaren jullie voor idioot" en "... kanker zwarte".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 200,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vier dagen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van een veroordeling, rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, de omstandigheid dat de zaak samen met de andere zaken is aangebracht voor de meervoudige kamer en tot slot de media-aandacht, hetgeen verdachte negatief raakt.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank hecht er aan om enkele opmerkingen vooraf te maken. In de eerste plaats over de wijze waarop de zaken aan de rechtbank zijn voorgelegd. De zaak van iedere verdachte zou normaal gesproken afzonderlijk bij de politierechter worden aangebracht, in de regel in het arrondissement waar verdachte woont. Deze aanpak staat het OM vrij, maar het gevolg hiervan is dat de behandeling van de zaak meer impact op verdachte heeft dan wanneer de zaak door de politierechter in het eigen arrondissement was afgedaan. Verder zijn er veel meer reacties aan het adres van aangever geweest dan dat er verdachten worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank was en is dit niet in strijd met gelijkheidsbeginsel, maar dat wil niet zeggen dat dit geen betekenis zou moeten hebben voor de op te leggen straf. Tenslotte zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, die op geen enkele wijze aan de verdediging te wijten is.
Wat betekent het voorgaande voor de straf die verdachte krijgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging, door via Facebookmessenger aan aangever [aangever] het bericht “Vuile stink nikker pas jij je maar godverdomme aan jullie willen alles naar de kloten maken wat jullie niet bevalt in afrika suriname en alle andere landen buiten europa kotsen ze over jullie en verklaren jullie voor idioot. Wat jou betreft jij staat op de dodenlijst jij gaat eraan kanker zwarte” te zenden. De rechtbank vindt dit ernstige feiten. Verdachte heeft door zich zo uit te laten gevoelens van angst bij aangever veroorzaakt, zodanig dat hij zich genoodzaakt heeft gezien om aangifte te doen. Deze en de vele andere bedreigingen en negatieve berichten die aangever [aangever] heeft ontvangen, hebben blijkens zijn aangifte een enorme impact op zijn persoonlijk leven. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft nagedacht over de consequenties die zijn woorden zouden hebben op aangever bij verzenden van zijn reactie via Facebook Messenger. Verdachte heeft hier met zijn uitlating een bijdrage aan geleverd. Daarnaast heeft verdachte aangever [aangever] beledigd door hem uit te maken voor “Vuile stink nikker” en “kanker zwarte”. Dit is een racistisch getinte belediging en tast aangever aan in eer en goede naam.
De rechtbank ziet gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden aanleiding om aan verdachte een geldboete op te leggen. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een geldboete ter hoogte van € 200,- passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 57, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
-
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 2
-
eenvoudige belediging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 200,-(tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vier dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2018.