ECLI:NL:RBAMS:2018:8299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
13/659179-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging en belediging in het kader van de Zwarte Pietendiscussie

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging en belediging in het kader van de Zwarte Pietendiscussie. De zaak kwam voort uit een aangifte van een activist, die na zijn deelname aan demonstraties tegen Zwarte Piet bedreigingen en racistische uitlatingen ontving via sociale media. De verdachte heeft op 18 juli 2014 via Facebook een dreigend bericht geplaatst, waarin hij de aangever bedreigde met de woorden: 'Mensen zoals jou moeten afgemaakt worden'. Daarnaast heeft hij de aangever beledigd door hem te beschrijven als 'Viespeuk. Een slaaf ben je, niets meer en niets minder'. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging en belediging bewezen waren, en dat de uitlatingen van de verdachte niet konden worden beschouwd als een bijdrage aan een maatschappelijk debat, maar als een overschrijding van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting. De rechtbank legde de verdachte een geldboete van € 200,- op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van vier dagen bij niet-betaling. De rechtbank benadrukte de impact van de uitlatingen op de aangever en de noodzaak om dergelijke gedragingen te bestraffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/659179-16
Datum uitspraak: 22 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.C. Velleman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.C. de Goeij naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Aangever [naam aangever] is een aantal jaren actief geweest als activist in de discussie rondom Zwarte Piet. Hij heeft onder andere gedemonstreerd tijdens de Nationale Sinterklaasintocht in 2011 en heeft een project opgezet genaamd ‘Zwarte Piet is racisme’. In 2013 heeft hij in een televisieprogramma uitleg gegeven over zijn klacht tegen de vergunning voor de intocht van Sinterklaas in Amsterdam. Naar aanleiding van deze activiteiten heeft aangever veel negatieve reacties ontvangen via social media. Op 24 februari 2015 heeft aangever aangifte gedaan en een klacht ingediend tegen een groot aantal personen die deze berichten hebben geplaatst en verspreid op en via social media terzake van bedreiging, racisme, laster en smaad. Vervolgens is onder leiding van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) het onderzoek 13BOTO gestart.
Verdachte is één van de vijf personen in het onderzoek 13BOTO waarvan het OM tot nu toe tot vervolging heeft besloten. Elk van de vijf zaken staat op zich, maar de aanleiding is dezelfde.
Aangever heeft in zijn aangifte kort gezegd verklaard dat naarmate de rechtszaak aangaande de bezwaren tegen de afgegeven vergunning van de Sinterklaasintocht in Amsterdam naderde hij steeds meer berichten via social media, brieven en e-mails kreeg met daarin bedreigingen en racistische bejegeningen. Hij geeft te kennen dat hij door deze dreigingen niet meer normaal over straat kan gaan en dat hij zijn leven niet meer normaal kan leven. Aangever heeft ongeveer 900 prints van berichten die over hem gaan of aan hem zijn gericht via social media aan de politie overhandigd.
Het OM heeft na een selectie vier zaken op 15 mei 2018 gelijktijdig aangebracht bij de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam. De verdachten zijn geen medeverdachten van elkaar. Elke zaak wordt door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Onderhavige zaak was op voorhand aangehouden. De rechtbank heeft de overige drie zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld. In die zaken is door de rechtbank uitspraak gedaan op 29 mei 2018.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2014 te Alkmaar en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (middels zijn facebookaccount) een bericht op facebook geplaatst met de inhoud: "Mensen zoals jou moeten afgemaakt worden", in elk geval een of meer woord(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2014 te Alkmaar en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [naam aangever] in het openbaar en/of door een toegezonden of aangeboden geschrift heeft beledigd door (middels zijn facebookaccount) een bericht op facebook te plaatsen met de inhoud: "Viespeuk. Een slaaf ben je, niets meer en niets minder” en/of “Je voorouders konden tenminste wel luisteren", in elk geval een of meer woord(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking.

4.Voorvragen

4.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van het OM in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu enkel een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar verdachte en enkele medeverdachten, hetgeen heeft geleid tot strafrechtelijke vervolging. Het OM heeft afgezien van een strafrechtelijk onderzoek naar en vervolging van andere personen die vergelijkbare bedreigende en/of beledigende uitlatingen richting aangever hebben gedaan, zonder daarvoor een rechtvaardiging te geven.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het OM de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek een strafrechtelijke vervolging moet plaatsvinden. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing leent en dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM. Maatstaf daarbij is dat in de gegeven omstandigheden geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is die vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting uitgelegd hoe het OM tot de vervolging van vier personen, waaronder verdachte, is gekomen.
Het OM heeft aangever in de gelegenheid gesteld om uit de ongeveer 900 door hem overgelegde berichten een selectie te maken van de tien berichten die hem het meest raken. Aangever heeft deze keuze niet willen maken, omdat hij niet de verantwoordelijkheid wilde dragen dat hij er één zou missen van een persoon die hem dan wat aandoet.
Het OM heeft daarom zelf een selectie gemaakt. Het OM heeft geoordeeld dat de helft van de uitingen niet strafbaar is. Ten aanzien van de andere, resterende, uitingen heeft het OM als criterium aangelegd dat alleen nader onderzoek gedaan zou worden naar die verdachten die naar het oordeel van het OM bedreigend én racistisch waren in hun uiting(en). Door het OM is uit de aangeleverde social mediaberichten van aangever een selectie gemaakt van in totaal 19 berichten, waarvan de inhoud strafbaar werd geacht. Deze berichten waren geplaatst op Facebook, Twitter en/of Instagram vanaf 12 verschillende gebruikersprofielen. Vervolgens is geprobeerd om de personen achter de berichten te identificeren. Ondanks dat het onderzoek belemmerd is geraakt omdat aangever om hem moverende redenen geweigerd heeft ofwel zijn gebruikersnaam/wachtwoorden van zijn social media accounts aan de politie ter beschikking te stellen ofwel zijn computers te overhandigen voor digitaal onderzoek, konden uiteindelijk vijf verdachten worden geïdentificeerd. Eén zaak is op grond van sepotcode 53 geseponeerd. Tegen de overgebleven vier verdachten, waaronder tegen verdachte, is vervolging ingesteld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het OM op dergelijke wijze heeft kunnen overgaan tot het vervolgen van deze vier verdachten. Van schending van het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur is om die reden geen sprake. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bedreiging (feit 1)
Voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat degene die wordt bedreigd ook daadwerkelijk op de hoogte is van de bedreiging. Bovendien moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gebeurd dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook gepleegd zou worden. Het gaat erom dat de bedreiging in het algemeen een dergelijke vrees zou kunnen opwekken.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan deze vereisten voldaan. Het betoog van de raadsman, dat het bericht bij aangever niet de redelijke vrees heeft opgewekt dat hij het leven zou laten, volgt de rechtbank niet. De woorden “Mensen zoals jou moeten afgemaakt worden" zijn naar het oordeel van de rechtbank zonder meer bedreigend van aard en kunnen in het algemeen de redelijke vrees opwekken dat de bedreigde het leven zou kunnen verliezen. Daar komt bij dat aangever in zijn aangifte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bedreigende woorden zoals de verdachte die heeft toegezonden van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden hebben plaatsgevonden dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij voor zijn leven te vrezen had. Dat aangever pas een aantal maanden later aangifte heeft gedaan, doet hier niet aan af.
5.2.
Belediging (feit 2)
De door verdachte geplaatste berichten “Viespeuk. Een slaaf ben je, niets meer en niets minder” en “Je voorouders konden tenminste wel luisteren" zijn ten laste gelegd als belediging van aangever in de zin van artikel 266 Sr. De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft het ten laste gelegde bericht aan aangever verstuurd via Facebook Messenger. Deze berichtenservice van Facebook werkt vergelijkbaar met een e-mailservice, waarbij privéberichten worden verstuurd die alleen kunnen worden gelezen door de ontvanger in kwestie. Deze berichten worden, net zoals bij een e-mailservice, opgeslagen zodat deze op een later moment nog kunnen worden (na)gelezen.
Een van de manieren waarop belediging kan plaatsvinden is door het toezenden of aanbieden van een geschrift aan het slachtoffer. Het verzenden per e-mail, of in dit geval, als privébericht via Facebook Messenger, kan als een aan iemand toegezonden of aangeboden brief worden gezien. Vereist is verder dat de dader (voorwaardelijk) opzet heeft op het beledigen en op de persoon van de beledigde.
Er is sprake van belediging wanneer iemands eer of goede naam wordt aangerand. De uitlatingen kunnen zonder nadere uitleg als beledigend worden gezien, waar bovendien een racistisch element bij komt. De rechtbank is eveneens van oordeel dat sprake is van opzet op de belediging van aangever. Verdachte heeft door het bericht via Facebook Messenger toe te zenden aanvaard dat dit aangever zou bereiken. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever hierdoor in zijn eer en goede naam zou worden aangetast.
5.3.
Vrijheid van meningsuiting
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de vrijheid van meningsuiting zoals bedoeld in artikel 10 van het Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een bewezenverklaring van voornoemde feiten in de weg staat.
De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat en gaat dan ook niet alleen op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten (EHRM 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside)).
Het voorgaande betekent niet dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is.
Artikel 10, lid 2, EVRM bevat de voorwaarden waaronder de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt. De artikelen 266 en 285 Sr zijn bij wet voorziene beperkingen, welke beperkingen een geoorloofd doel dienen. De uitlatingen van verdachte kunnen niet worden beschouwd als bijdrage aan een maatschappelijk debat. Enige inhoudelijke bijdrage, aan welke discussie ook, is in de woorden die verdachte heeft gebruikt niet te ontdekken.
De rechtbank constateert dat veel mensen online kennelijk gemakkelijker over de schreef gaan dan in het ‘normale leven’. Ook voor uitlatingen die op internet worden gedaan gelden de hiervoor omschreven kaders van de vrijheid van meningsuiting. Het kan zo zijn dat verdachte het niet eens is met de opvattingen van aangever, maar dat vormt nog geen vrijbrief om een bericht zoals dit bericht aan aangever via Facebook Messenger toe te zenden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de grens van het toelaatbare heeft overschreden. Dit maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om verdachte in zijn recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Er is geen minder ingrijpend middel denkbaar om dat doel (het voorkomen van strafbare feiten) te bereiken.
5.4.
Conclusie
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging en belediging. Een veroordeling van verdachte betreft in dit geval een geoorloofde beperking van de vrijheid van meningsuiting.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 18 juli 2014 in Nederland, [naam aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (middels zijn facebookaccount) een bericht op facebook geplaatst met de inhoud: "Mensen zoals jou moeten afgemaakt worden";
Ten aanzien van feit 2:
op 18 juli 2014 in Nederland, opzettelijk [naam aangever] door een toegezonden geschrift heeft beledigd door (middels zijn facebookaccount) een bericht op facebook te plaatsen met de inhoud: "Viespeuk. Een slaaf ben je, niets meer en niets minder” en “Je voorouders konden tenminste wel luisteren".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
8. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 200,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vier dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank hecht er aan om enkele opmerkingen vooraf te maken. In de eerste plaats over de wijze waarop de zaken aan de rechtbank zijn voorgelegd. De zaak van iedere verdachte zou normaal gesproken afzonderlijk bij de politierechter worden aangebracht, in de regel in het arrondissement waar verdachte woont. De aanpak in onderhavige zaak staat het OM vrij, maar het gevolg hiervan is dat de behandeling van de zaak meer impact op verdachte heeft dan wanneer de zaak door de politierechter in het eigen arrondissement was afgedaan. Verder zijn er veel meer reacties aan het adres van aangever geweest dan dat er verdachten worden vervolgd. Naar het oordeel van de rechtbank was en is dit niet in strijd met gelijkheidsbeginsel, maar dat wil niet zeggen dat dit geen betekenis zou moeten hebben voor de op te leggen straf. Tenslotte zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn, die niet aan de verdediging te wijten is.
Wat betekent het voorgaande voor de straf die verdachte krijgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging, door via Facebookmessenger aan aangever de berichten “Mensen zoals jou moeten afgemaakt worden”, “Viespeuk. Een slaaf ben je, niets meer en niets minder” en “Je voorouders konden tenminste wel luisteren” te zenden. De rechtbank vindt dit ernstige feiten. Verdachte heeft door zich zo uit te laten gevoelens van angst bij aangever veroorzaakt, zodanig dat hij zich genoodzaakt heeft gezien om aangifte te doen. Deze en de vele andere bedreigingen en negatieve berichten die aangever heeft ontvangen, hebben blijkens zijn aangifte een enorme impact op zijn persoonlijk leven. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft nagedacht over de consequenties die zijn woorden zouden hebben op aangever bij het verzenden van zijn reactie via Facebook Messenger. Verdachte heeft hier met zijn uitlatingen een bijdrage aan geleverd. Daarnaast heeft verdachte aangever beledigd door hem uit te maken voor “Viespeuk. Een slaaf ben je, niets meer en niets minder. Je voorouders konden tenminste wel luisteren”. Dit is een racistisch getinte belediging en dit tast aangever aan in zijn eer en goede naam.
De rechtbank ziet gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden aanleiding om aan verdachte een geldboete op te leggen. Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een geldboete ter hoogte van € 200,- passend en geboden.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 57, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
eenvoudige belediging
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 200,-(tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vier dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.