ECLI:NL:RBAMS:2018:3357

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
634127 HA RK 17-237
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van URL door Google in verband met bijzondere persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van een particulier, aangeduid als verzoeker, tegen Google LLC. Verzoeker heeft verzocht om de verwijzing naar een artikel in de [plaats] Evening News te verwijderen uit de zoekresultaten van Google, omdat het artikel bijzondere (strafrechtelijke) persoonsgegevens bevatte. Verzoeker was eerder woonachtig in het Verenigd Koninkrijk en had daar een kamer verhuurd aan toeristen. In het artikel werd melding gemaakt van een strafzaak tegen verzoeker, waarin hij schuld had bekend en onder supervisie was geplaatst. Verzoeker stelde dat de publicatie schadelijk was voor zijn reputatie en dat de gegevens in strijd waren met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Google weigerde het verzoek tot verwijdering, stellende dat de informatie relevant was en in het algemeen belang. De rechtbank oordeelde dat de privacybelangen van verzoeker zwaarder wogen dan het belang van Google bij het tonen van de informatie. De rechtbank heeft het verzoek tot verwijdering toegewezen en Google veroordeeld om binnen veertien dagen de koppeling te verwijderen. Tevens werd Google veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/634127 / HA RK 17-237
Beschikking van 22 maart 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde W.C.E. baron van Lynden te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
GOOGLE LLC.,
gevestigd te Mountain View, California, Verenigde Staten van Amerika
verweerster,
advocaten mr. A. Strijbos en mr. R.D. Chavannes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna verzoeker en Google worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 augustus 2017,
  • de vertaling van het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 24 oktober 2017,
  • de tussenbeschikking van 2 november 2017, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verweerschrift met bijlagen,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 24 januari 2018, met het daarin genoemde stuk.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden. Partijen zijn de van de (uitgestelde) beschikkingsdatum op de hoogte gesteld.

2.Feiten

2.1.
Verzoeker is gedurende enige tijd woonachtig geweest in [plaats], Verenigd Koninkrijk, en heeft daar een kamer van zijn woning verhuurd aan toeristen. Verzoeker is thans woonachtig in Nederland.
2.2.
Google is exploitant van de internetzoekmachine Google Search (hierna: de zoekmachine). Deze zoekmachine helpt gebruikers om informatie elders op het internet te vinden. Gebruikers kunnen één of meer zoektermen opgeven, waarna de zoekmachine resultaten weergeeft. Deze zoekresultaten bevatten verwijzingen (
hyperlinks) naar internetadressen van webpagina’s (
URL’s) met een korte samenvatting, de
snippet. De selectie en ordening van de zoekresultaten, en de vertoning daarvan aan de gebruiker, vindt plaats aan de hand van een geautomatiseerd algoritmisch proces.
2.3.
Op 21 september 2016 heeft de [plaats] Evening News een artikel gepubliceerd op haar website met als kop: “[kop artikel]” (hierna: het artikel). Het artikel beschrijft (kort) de terechtzitting ten overstaan van het [plaats] Sheriff Court in de strafzaak tegen verzoeker, meldt dat verzoeker schuld heeft bekend en dat hem ‘Supervision’ is opgelegd voor de duur van een jaar. In het artikel wordt verzoeker met voor- en achternaam, leeftijd en adres genoemd.
2.4.
Als in de zoekmachine de zoekopdracht de voor- en achternaam van verzoeker wordt ingegeven verschijnt een zoekresultaat met op de eerste pagina een link naar het artikel in de [plaats] Evening News in het volgende tekstfragment:
[snippet tekstfragment]
2.5.
Verzoeker heeft bij digitaal formulier van 21 maart 2017 Google verzocht tot het verwijderen van het zoekresultaat. Als reden voor de verwijdering is –voor zover van belang – onder meer het volgende opgenomen:
“In het artikel staat “ [tekst] ”. [verzoeker] wordt in het artikel met voor- en achternaam ([verzoeker]), leeftijd en woonplaats genoemd en is hierdoor duidelijk identificeerbaar. De gegevens rondom de veroordeling zijn echter strafrechtelijke persoonsgegevens en Google is aangemerkt als gegevensverwerker. Op basis van artikel 16 Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) is het u verboden deze gegevens te verwerken. De uitzonderingen opgesomd in Artikel 22 WBP zijn hier niet van toepassing. (…)”
2.6.
Google heeft per email van 16 mei 2017 aangegeven niet tot verwijdering over te gaan. Google heeft hierover onder meer het volgende medegedeeld:
“Google is van mening dat de informatie over u op deze URL (‘s) – met inachtneming van alle omstandigheden van de zaak waar we ons bewust van zijn – nog steeds relevant is met betrekking tot gegevensverwerking, en dat de verwijzing naar dit document in onze zoekresultaten gerechtvaardigd is vanwege het algemeen belang.”
2.7.
Bij brief van 19 mei 2017 heeft verzoeker de Autoriteit Persoonsgegevens verzocht om bemiddeling ten einde te bewerkstelligen dat de koppeling wordt verwijderd.
2.8.
Bij brief van 7 juli 2017 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aangegeven geen bemiddelingspoging te doen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Verzoeker vraagt Google, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
binnen zeven dagen na betekening van de beschikking op dit verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, de verwijzing naar het artikel op de website van de [plaats] News, die voortkomt uit een zoekopdracht naar de naam van verzoeker uit de zoekresultaten te verwijderen en daaruit verwijderd te houden, zodanig dat deze niet meer wordt getoond aan gebruikers die vanuit Nederland een zoekopdracht geven, en wordt verwijderd uit alle lokale EU versies van Google Search;
tot betaling van een dwangsom van € 5.000, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen dwangsom, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Google in gebreke blijft om het verzochte onder sub 1. na te komen;
in de kosten van deze procedure.
3.2.
Verzoeker legt het volgende aan het verzoek ten grondslag. De activiteit van een zoekmachine om zoekresultaten automatisch te indexeren en in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers moet worden gekwalificeerd als verwerking van persoonsgegevens wanneer de broninformatie persoonsgegevens bevat. De exploitant van de zoekmachine is verantwoordelijk voor de juiste wijze van verwerking hiervan. Op grond van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is het verboden bijzondere persoonsgegevens te verwerken, behoudens de limitatief opgesomde uitzonderingen van artikel 22 en 23 Wbp. De URL bevat informatie over de strafrechtelijke veroordeling van verzoeker en omvat daarmee bijzondere persoonsgegevens van verzoeker waardoor Google in strijd met artikel 16 Wbp handelt als zij de URL weergeeft in haar zoekresultaten. Het beroep van Google op de journalistieke exceptie als bedoeld in artikel 3 Wbp gaat niet op omdat hetgeen Google presenteert niet door haarzelf geschreven is, maar het hier gaat om gegevens van de bronpagina verkregen door de geautomatiseerde verwerking van de zoekmachine. Eveneens is de uitzondering op grond van artikel 36 of 40 Wbp van toepassing nu de privacy belangen van verzoeker zwaarder wegen dan de belangen van Google bij weergave van de URL. De in het artikel genoemde feiten betreffen een privéaangelegenheid en hebben geen enkele betrekking op het zakelijk leven van verzoeker. In dit zakelijk leven wordt hij nu wel in hoge mate gehinderd door het artikel. Verzoeker is geen publieke figuur en zijn rol in het openbare leven is beperkt. Verzoeker heeft geen gevangenisstraf of werkstraf ondergaan of een boete gekregen. De ondersupervisiestelling en opname in het Sex Offender register, beide voor de duur van één jaar, is met ingang van 14 maart 2017 vervroegd opgeheven. Door de URL te blijven tonen, wordt verzoeker blijvend door Google gestraft.
3.3.
Google verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Google is van mening dat zij het verwijderingsverzoek van verzoeker terecht heeft afgewezen. Er is geen sprake van zwaarwegende en gerechtvaardigde omstandigheden die verband houden met een bijzondere situatie van verzoeker en die onderdrukking van het gewraakte zoekresultaat rechtvaardigen. Het zoekresultaat is niet onjuist, irrelevant of bovenmatig. Het zoekresultaat verwijst naar een bronartikel dat daadwerkelijk op verzoeker betrekking heeft. Bovendien is het artikel van een recente datum en is de hyperlink de enige URL die naar deze informatie over verzoeker verwijst. Zelfs als al zou zijn voldaan aan de criteria voor verwijdering van artikel 36 en 40 Wbp dan geldt nog dat het verwijderingsrecht in dit geval moet wijken voor het overwegende belang dat het publiek heeft bij toegang tot de informatie. Verzoeker heeft geen bijzondere redenen naar voren gebracht die verwijdering rechtvaardigen, terwijl er wel een publiek belang is bij vindbaarheid van de publicatie van een zoekopdracht naar zijn naam. Verzoeker heeft de publicatie aan zijn eigen handelen te wijten en had kunnen weten dat in Schotland zowel de voornaam als de achternaam van een verdachte in de media mag worden gebruikt. Indien de rechtbank oordeelt dat verzoeker een gegrond beroep kan doen op artikel 16 Wbp omdat sprake is van de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, kan dit in het geval van Google niet leiden tot een categorisch verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens door Google. Google doet in dit verband een beroep op de journalistieke exceptie als bedoeld in artikel 3 Wbp, in samenhang met artikel 11 Handvest, artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet. Een beroep op de journalistieke exceptie dient ruim te worden uitgelegd en dient te worden toegepast voor zover nodig om het recht op persoonlijke levenssfeer te verzoenen met de regels betreffende vrijheid van meningsuiting. Dit betekent dat het grondrecht van vrije meningsuiting niet bij voorbaat moet wijken wanneer Google strafrechtelijke gegevens verwerkt.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover nodig – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 46 Wbp en is tijdig ingediend.
4.2.
Niet in geschil is dat de activiteit van de zoekmachine van Google, die erin bestaat door derden op het internet gepubliceerde of opgeslagen informatie te vinden, automatisch te indexeren, tijdelijk op te slaan en, ten slotte, in een bepaalde volgorde ter beschikking te stellen aan internetgebruikers, moet worden gekwalificeerd als “verwerking van persoonsgegevens” in de zin van artikel 2, aanhef en onder b en d, van de Privacyrichtlijn (hierna ook: Richtlijn 95/46) wanneer die (bron)informatie persoonsgegevens bevat. Google heeft te gelden als de verantwoordelijke voor de verwerking van de persoonsgegevens die zij met haar zoekmachine indexeert (HvJEU 13 mei 2014, C-131/12 Google Spain/Costeja, r.o. 41)
4.3.
Verzoeker heeft zich primair beroepen op artikel 16 Wbp. In artikel 16 Wbp staat, ter uitwerking van Richtlijn 95/46, kort gezegd en voor zover in dit geding van belang, dat de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens is verboden. In de daaropvolgende bepalingen van de Wbp worden uitzonderingen op dit verbod toegestaan. Tot die uitzonderingen behoort artikel 22 lid 1 Wbp, waarin staat dat het verbod strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in artikel 16, niet van toepassing is indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Google is niet een dergelijk orgaan.
4.4.
Beoordeeld zal worden of de door Google verwerkte persoonsgegevens strafrechtelijke persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 16 Wbp. Art 8, lid 5 van Richtlijn 95/46/EG, waarop artikel 16 Wbp is gebaseerd, bepaalt:
“Verwerkingen van gegevens inzake overtredingen, strafrechtelijke veroordelingen of veiligheidsmaatregelen mogen alleen worden verricht onder toezicht van de overheid of indien de nationale wetgeving voorziet in passende specifieke waarborgen, behoudens afwijkingen die een lidstaat kan toestaan uit hoofde van nationale bepalingen welke passende en specifieke waarborgen bieden. Een volledig register van strafrechtelijke veroordelingen mag alleen worden bijgehouden onder toezicht van de overheid”
In de memorie van toelichting bij de totstandkoming van de Wbp ( kamerstukken II 1997-1998, 25 892, nr.3, p.102 en 118) wordt de volgende omschrijving gegeven:
“Het begrip strafrechtelijke gegevens heeft betrekking zowel op veroordelingen als op min of meer gegronde verdenkingen. Veroordelingen betreffen gegevens waarbij de rechter, al dan niet onherroepelijk, strafrechtelijk gedrag heeft vastgesteld. Bij verdenkingen gaat het om concrete aanwijzingen jegens een bepaalde persoon. Het begrip strafrechtelijk gegevens omvat mede gegevens omtrent de toepassing van het formele strafrecht, bijvoorbeeld het gegeven dat iemand is gearresteerd of dat tegen hem proces-verbaal is opgemaakt wegens een bepaald vergrijp. De bepaling heeft geen betrekking op de verwerking van persoonsgegevens gericht op de vaststelling van mogelijk strafbaar gedrag, bij voorbeeld door het volgen van trends.”
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720 in r.o 4.4. overwogen dat het hof terecht onder ‘strafrechtelijke persoonsgegevens’ heeft verstaan “zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring (..) kunnen dragen” en dat het hof terecht tot maatstaf had genomen “of de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan”.
4.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat niet snel mag worden aangenomen dat verwerkte gegevens strafrechtelijke persoonsgegevens zijn. Niet voldoende is dat de betrokkene wordt beschuldigd van strafbaar gedrag. De wetsgeschiedenis en jurisprudentie (zie hiervoor) bieden voldoende aanwijzingen dat het moet gaan om bewezen feiten, of gegronde verdenkingen, dus verdenkingen die zijn onderbouwd met concrete, voldoende zwaarwegende aanwijzingen dat een bepaald persoon zich aan strafbaar gedrag heeft schuldig gemaakt. In het onderhavige geval wordt in het zoekresultaat verwezen naar een publicatie waarin verslag wordt gedaan van een strafzaak met veroordeling, te weten een procedure ten overstaan van een overheidsfunctionaris, waarin verzoeker schuld heeft bekend en hem supervisie is opgelegd voor de duur van een jaar. Deze persoonsgegevens kunnen worden gekwalificeerd als strafrechtelijke persoonsgegevens.
4.6.
Een letterlijke lezing van artikel 16 in verbinding met 22 Wbp kan tot de slotsom leiden dat het verzoek tot verwijdering reeds op deze grond toewijsbaar is. Echter, de vraag rijst of artikel 16 Wbp wel onverkort van toepassing is op (exploitanten van) zoekmachines. Een bevestigend antwoord op deze vraag heeft verstrekkende gevolgen voor Google en de door haar geëxploiteerde zoekmachine. Hierdoor zou Google zonder meer gehouden zijn tot inwilliging van verwijderingsverzoeken als het onderhavige. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de belangrijke maatschappelijke functie van zoekmachine(s) om de internetgebruiker behulpzaam te zijn bij het vinden van de informatie waarnaar hij/zij op zoek is. De vervulling van deze functie van een zoekmachine zou categorisch onmogelijk worden gemaakt voor zover het gaat om het vinden van publicaties waarin het publiek wordt ingelicht over strafrechtelijke persoonsgegevens betreffende medeburgers. Een absoluut verbod is niet goed te verenigen met het algemene belang.
4.7.
In dit verband heeft Google zich beroepen op de zogenoemde journalistieke exceptie. Hoewel het gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 23 mei 2017 ECLI:NL:GHDHA:2017:1360 in een vergelijkbare context een zodanig beroep van Google heeft gehonoreerd, wordt dit verweer niet gevolgd.
4.8.
In zijn arrest Satamedia heeft het HvJEU beslist (16 december 2008, ECLI:C:2008:727) dat sprake is van verwerking van persoonsgegevens ‘uitsluitend voor journalistieke doeleinden’ als bedoeld in artikel 9 Privacyrichtlijn indien die verwerking als enig doel heeft de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën, ongeacht het overdrachtsmedium. Verder heeft het HvJEU in dat arrest beslist dat een beroep op artikel 9 Privacyrichtlijn niet is voorbehouden aan mediaondernemingen en ook kan worden gedaan bij aanwezigheid van een winstoogmerk.
Met erkenning van het feit dat het in verband met het belang dat de vrijheid van meningsuiting in elke democratische samenleving toekomt, noodzakelijk is daarmee samenhangende begrippen, waaronder het begrip journalistiek, ruim te interpreteren, en voorts rekening houdend met de ontwikkeling en de verveelvoudiging van middelen voor communicatie en informatieverspreiding, wordt het werk van een zoekmachine in de onderhavige context toch niet aangemerkt als een journalistieke activiteit. Daarvoor is immers mede essentieel dat de (in dit geval systematisch vergaarde) gegevens mede worden bewerkt en/of geanalyseerd, terwijl in voorkomend geval bovendien op basis daarvan opiniërende conclusies worden getrokken. Daarvan is in het geval van een zoekmachine - in de kern een elektronische gegenereerde kaartenbak - geen sprake.
4.9.
In het verweer van Google ligt mede besloten dat zij zich erop beroept dat artikel 16 Wbp, waarmee de eerdergenoemde Europese Privacy Richtlijn is geïmplementeerd (richtlijn 95/46/EG), niet dient te gelden in het geval van het beschikbaar maken voor het publiek door een zoekmachine van publicaties waarin wordt bericht over strafrechtelijke persoonsgegevens betreffende medeburgers.
4.10.
Op zichzelf kan Google in het onder 4.9 genoemde standpunt worden gevolgd. De essentiële functie van zoekmachines in de huidige, wereldwijd door het internet verbonden samenlevingen, zou onaanvaardbaar worden beperkt als het voor exploitanten van zoekmachines categorisch zou zijn verboden aan het publiek koppelingen ter beschikking te stellen naar publicaties waarin wordt bericht over gegronde strafrechtelijke verdenkingen tegen, of strafrechtelijke veroordelingen van medeburgers.
Het is vaste jurisprudentie dat de rechter in het concrete geval een juist evenwicht dient te vinden tussen de in het geding zijnde grondrechten neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (het EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de EU (het Handvest). In deze zaak gaat het daarbij om het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 EVRM en artikel 7 en 8 Handvest) enerzijds en het recht op vrije meningsuiting inclusief informatievergaring (artikel 10 EVRM en artikel 11 Handvest) anderzijds. Deze ‘juist evenwicht’ jurisprudentie verdraagt zich niet met een absoluut verbod op verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens door zoekmachines.
4.11.
De aldus bestaande leemte zal worden ingevuld door (een zo nodig analoge) toepassing van de in de artikelen 36 en 40 Wbp neergelegde criteria, en een die een casuïstistische beoordeling mogelijk maken, zij het met inachtneming van de hierna te vermelden uitgangspunten.
4.12.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:316 (X/Google) onder meer, onder verwijzing naar het hiervoor vermelde Costeja-arrest van het HvJEU, over de beoordeling van verwijderingsverzoeken van natuurlijke personen overwogen (dat):
“de exploitant van een zoekmachine op grond van artikel 36 lid 1 Wbp en 40 lid 1 Wbp gehouden is om desverlangd ervoor te zorgen dat bepaalde resultaten niet in een lijst van zoekresultaten verschijnen, namelijk als deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt (artikel 36 Wbp), dan wel als het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert boven het belang van de verantwoordelijke of een derde aan wie de gegevens worden verstrekt (artikel 40 lid 1 in samenhang met artikel 8, aanhef en onder e en f, Wbp) (r.o. 3.5.3). Laatstgenoemde bepaling strekt ter implementatie van artikel 14, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 7, aanhef en onder e en f Richtlijn persoonsgegevens.”
Naar het oordeel van de Hoge Raad houden de overwegingen in het Costeja-arrest in dat:
“(..) de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 7 en 8 Handvest (het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) in de regel zwaarder wegen dan, het dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van ‘de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt (r.o. 3.5.5).”
4.13.
Google heeft in dit kader aangevoerd dat de toets of sprake is van een ontoereikend of irrelevant resultaat of een andere in artikel 36 en 40 Wbp genoemde omstandigheid uitsluitend moet worden beoordeeld op basis van het tekstfragment in het zoekresultaat van Google Search (
de snippet); de inhoud van de bronpublicatie zou daarbij geen rol mogen spelen.
4.14.
Dit standpunt gaat niet op. Het zou leiden tot een geforceerd en niet te rechtvaardigen onderscheid en geen recht doen aan de privacybelangen van de betrokkene. De voortschrijdende ontwikkelingen in de ICT hebben mogelijk gemaakt dat met een simpele zoekopdracht op een naam van een persoon en een muisklik op de link in het zoekresultaat een publicatie op een website eenvoudig toegankelijk is voor iedere internetgebruiker. Zoals in het Costeja-arrest is overwogen kan de impact van het uitvoeren van een zoekopdracht zeer groot zijn. De door de zoekmachine verrichte ordening en samenvoeging van de op internet gepubliceerde informatie leidt ertoe dat wanneer een internetgebruiker op de naam van een natuurlijk persoon zoekt, hij via het zoekresultaat een gestructureerd overzicht krijgt van de over deze persoon op het internet vindbare informatie die potentieel betrekking heeft op tal van aspecten van het privéleven, en die zonder de zoekmachine niet of slechts zeer moeilijk met elkaar in verband hadden kunnen worden gebracht. Aldus kan de internetgebruiker een min of meer gedetailleerd profiel van de betrokkene opstellen. Deze inmenging in de rechten van de betrokkene is des te sterker door de belangrijke rol van internet en zoekmachines waardoor het zoekresultaat overal beschikbaar is. De grondrechten op privéleven en op bescherming van persoonsgegevens kunnen hierdoor aanzienlijk worden aangetast, welke aantasting bovenop de aantasting door de plaatsing van de bronpublicatie komt.
4.15.
Google heeft verder aangevoerd dat een verwijderingsverzoek eerst moet worden getoetst aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 36 en 40 Wbp. Pas als daaraan is voldaan moet de door het HvJEU voorgeschreven belangenafweging worden gemaakt, die in beginsel in het voordeel van de verzoeker uitvalt omdat diens privacybelangen zwaarder wegen dan de belangen die zijn gediend met gegevensverwerking door een zoekmachine.
4.16.
Het standpunt van Google dat een ‘dubbele toets’ moet worden uitgevoerd wordt niet gevolgd. De wettelijke regeling en voornoemde jurisprudentie bieden hiervoor onvoldoende steun.
Artikel 36 lid 1 bepaalt:
Degene aan wie overeenkomstig
artikel 35kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Artikel 40 lid 1 Wbp bepaalt:
Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder e en f, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden.
In artikel 8 onder f Wbp staat:
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
In de wettelijke regeling en jurisprudentie ligt besloten dat indien een zoekmachine persoonsgegevens verwerkt en de betrokkene zich beroept op bescherming van zijn privacy de rechter met inachtneming van artikel 36 en 40 Wbp altijd een belangenafweging dient te maken die op grond van de hiervoor weergegeven jurisprudentie in het voordeel van de verzoeker uitvalt, behoudens ‘bijzondere gevallen’.
Voor zover Google betoogt dat hogere eisen aan de ‘bijzondere persoonlijke omstandigheden’ van artikel 40 Wbp moeten worden gesteld dan dat aannemelijk is dat de privacy van de betrokkene in het geding is, gaat dit betoog niet op.
4.17.
De conclusie is dat in iedere zaak waarin verwijdering van een zoekresultaat wordt verzocht aan de hand van de inhoud van het zoekresultaat, met inbegrip van de inhoud van de bronpublicaties waarnaar in dat tekstfragment wordt verwezen, en met inachtneming van artikel 36 en 40 Wbp een belangenafweging moeten worden gemaakt teneinde een juist evenwicht tussen de betrokken grondrechten vast te stellen.
4.18.
In deze zaak bevat het zoekresultaat een link naar een artikel op de website van [plaats] News waarin wordt vermeld dat verzoeker, genoemd met voor- en achternaam, leeftijd en adres, [verwijderd], twee jonge vrouwen met een in de badkamer verborgen camera heimelijk heeft gefilmd tijdens het douchen. In het artikel op de website wordt vermeld dat verzoeker schuld heeft bekend en op last van de Sheriff voor een jaar onder supervisie is geplaatst. Aangenomen mag worden dat deze voor iedere internetgebruiker toegankelijke informatie schadelijk is voor de reputatie van verzoeker en van directe invloed op zijn privéleven kan zijn. Dat verzoeker als professionele partij is opgetreden is niet komen vast te staan. De verzoeker heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zijn voormalige eigen woning slechts incidenteel via Airbnb werd verhuurd en dat verhuur van zijn huidige woning niet aan de orde is. Bovendien staat het heimelijk filmen van huursters in geen enkel verband met zijn functie als verhuurder. Van belang is verder dat verzoeker geen publiek figuur is en geen bijzondere rol speelt in het maatschappelijke leven. Het belang van het publiek om kennis te nemen van de veroordeling is gering. Van een ‘bijzonder geval’ dat de privacybelangen van verzoeker opzij zet is al met al geen sprake. Het verwijderingsverzoek zal dus worden toegewezen.
4.19.
Het beroep op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) die met ingang van 25 mei 2018 in werking zal treden doet niets af aan het voorgaande. De AVG en de daaraan ten grondslag liggende Europese regelgeving bevat met betrekking tot de in deze uitspraak besproken onderdelen geen wezenlijk andere bepalingen.
4.20.
Met Google acht de rechtbank verzochte termijn van zeven dagen waarbinnen Google de veroordeling dient na te leven te kort. Zij zal de termijn stellen op 14 dagen.
4.21.
Google heeft gewezen op haar vaste beleid bij een (veroordeling tot) verwijdering van enig zoekresultaat van de zoekmachine, dat inhoudt dat zij: 1) ervoor zal zorgen dat de desbetreffende zoekresultaten niet meer getoond worden aan gebruikers die vanuit Nederland zoeken, ongeacht welke versie van Google Search wordt gebruikt; 2) de zoekresultaten zal verwijderen van alle EU/EFTA-versies van Google Search (zoals naast Google.nl ook Google.be, Google.fr etc.). Nu verzoeker wat betreft dit beleid geen opmerkingen heeft gemaakt of bezwaren heeft geuit, zal de rechtbank beslissen dat de verwijdering overeenkomstig dat beleid kan plaatsvinden.
4.22.
De rechtbank ziet geen grond om aan deze veroordeling als door verzoeker verzocht een dwangsom te verbinden. Google is immers vaker veroordeeld tot verwijdering van een bepaald zoekresultaat en niet gesteld of gebleken is dat zij ooit niet (‘vrijwillig’) aan een dergelijke veroordeling gevolg heeft gegeven.
4.23.
De rechtbank ziet aanleiding Google als verzocht als verliezende partij in de proceskosten te veroordelen, en tevens in de nakosten. Deze kosten aan de zijde van verzoeker worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 287,00
-
salaris advocaat € 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
- totaal € 1.191,00
4.24.
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.
4.25.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Google om binnen veertien (14) dagen na heden de in 2.4 weergegeven koppeling uit het zoekresultaat van de in de zoekmachine ingevoerde zoekopdracht ‘voor- en achternaam van verzoeker’, te verwijderen op de overeenkomstig het vaste beleid van Google zoals hiervoor onder 4.21 weergegeven wijze,
5.2.
veroordeelt Google in de proceskosten aan de zijde van verzoeker, tot op heden begroot op € 1.191,00,
5.3.
veroordeelt Google tot betaling van een bedrag van € 131,00 aan nakosten, te verhogen, onder de voorwaarde dat Google niet binnen veertien (14) dagen na aanschrijving vrijwillig aan deze beschikking heeft voldaan en betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van de betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W. van der Veen, bijgestaan door mr. A. Mol en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: AM