Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.de rechtspersoon naar vreemd recht GOOGLE INC.,
2.GOOGLE NETHERLANDS B.V.,
country redirect’-functie).
[URL 1] >’.
Satamedia), ECLI:EU:C:2008:727;
Costeja), ECLI:EU:C:2014:317.
[… ]’) moet worden beschouwd (rovv. 4.11.1-4.11.6).
in fine) aangezien:
Costeja-zaak had Google zich op het standpunt gesteld dat de activiteit van zoekmachines niet kan worden geacht een verwerking te vormen van de gegevens die zijn gepubliceerd op de webpagina’s van derden (bronpagina’s) die in de zoekresultatenlijst zijn weergegeven (punt 22 van
Costeja). In de punten van 25-41 van
Costejaheeft het HvJEU dit standpunt van Google verworpen, waarbij het onder meer heeft overwogen dat:
Costejaleidt het hof af dat Google de in de bronpagina vermelde gegevens verwerkt (onder meer door deze ter beschikking te stellen), ook wanneer deze gegevens niet volledig zijn opgenomen in het in Google’s resultatenlijst voorkomende zoekresultaat (in dit geval: de URL). Het in rov. 5.1 bij ii. weergegeven argument van Google stuit hierop af. In de punten 32, 33 en 41 van
Costejaheeft het HvJEU duidelijk gemaakt dat Google de verantwoordelijke voor de hier bedoelde verwerking is. Ook het in rov. 5.1 bij i. weergegeven argument van Google gaat dus niet op. Voor deze oordelen is overigens bevestiging te vinden in de eigen stelling van Google in o.m. punt 117 BS, dat zij informatie presenteert die elders beschikbaar is en dat het haar kerndoel is om die informatie aan het publiek bekend te maken.
in fineoverwogene – in zoverre niet juist dat zij al sinds het in rov. 1.i genoemde buitengerechtelijke verwijderverzoek van [verweerder] wist dat er aanmerkelijke kans bestond dat zij zulke gegevens betreffende [verweerder] verwerkte en dat zij door niet aan dat verzoek te voldoen de kans dat zij dat zou blijven doen op de koop toe heeft genomen. Zeker onder deze omstandigheden is er geen reden om van een bevel als hier verzocht, af te zien, vgl. punt 2.1.3 (c) van [verweerder] VS. Zo’n bevel is ingevolge artikel 50 lid 1 Wbp al mogelijk bij dreigende schade, terwijl in het algemeen voor een bevel een dreigende onrechtmatigheid (bijvoorbeeld: dreigende overtreding van het verbod van artikel 16 Wbp) voldoende is, zonder dat daarvoor verwijtbaarheid is vereist, zie artikel 6:162 lid 2 jo. artikel 3:296 lid 1 BW alsook artikel 6:196c lid 5 BW. Genoemde stelling van Google kan reeds om deze redenen geen doel treffen.
de gegevens (zijn) door de betrokkene duidelijk (…) openbaar gemaakt’) zich hier voordoet – te weten dat de verwerking het directe en voorzienbare gevolg is van het handelen van [verweerder] – die gevolgtrekking niet kan dragen. Wat er ook zij van de stelling van Google dat voor toepasselijkheid van artikel 23 Wbp niet is vereist dat bewust is openbaar gemaakt, in ieder geval is van een duidelijke openbaarmaking geen sprake.
a contrariois af te leiden uit rov. 4.11.1 van haar beschikking, dan geen plaats voor een afweging met het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit wordt bestreden in het derde onderdeel van Google’s grief 4, waarin onder meer wordt aangevoerd dat zij zich ook bij artikel 16 Wbp kan beroepen op de journalistieke exceptie van artikel 3 Wbp/artikel 9 PRl (PA onder 22).
Satamedia(punten 61 en 62) heeft het HvJEU beslist dat sprake is van verwerking van persoonsgegevens ‘uitsluitend voor journalistieke doeleinden’ als bedoeld in artikel 9 PRl indien die verwerking als enig doel heeft de bekendmaking aan het publiek van informatie, meningen of ideeën, ongeacht het overdrachtsmedium. Verder heeft het HvJEU in dat arrest beslist dat een beroep op artikel 9 PRl niet is voorbehouden aan mediaondernemingen en ook kan worden gedaan bij aanwezigheid van een winstoogmerk. In het navolgende zal ervan uitgegaan worden dat de verwerking door Google van de persoonsgegevens van [verweerder] voldoet aan de criteria van
Satamediaen dus heeft te gelden als te zijn verricht voor uitsluitend journalistieke doeleinden. Gelet op dit een en ander is a) duidelijk dat de journalistieke exceptie het verbod van artikel 16 Wbp kan doorbreken en kan b) niet op voorhand worden gezegd dat Google geen beroep op die exceptie toekomt.
Costeja, en meer in het bijzonder de onderstreepte zin daaruit:
Bovendien kan de verwerking door de redacteur van een webpagina, bestaande uit de publicatie van informatie betreffende een natuurlijke persoon, in voorkomend geval ‘voor uitsluitend journalistieke doeleinden” zijn verricht en aldus krachtens artikel 9 van (de PRl) onder de uitzonderingen op de vereisten van deze richtlijn vallen,terwijl dit niet het geval is voor de door een exploitant van een zoekmachine verrichte verwerking. Aldus kan niet worden uitgesloten dat de betrokkene in bepaalde omstandigheden de in artikel 12, sub b, en 14, eerste alinea, sub a, van (de PRl) bedoelde rechten tegen deze exploitant kan uitoefenen, maar niet tegen de redacteur van deze webpagina’.
Costeja.
X/Google’ (ECLI:NL:HR:2017:316) heeft de HR in verband met de ‘gewone’ persoonsgegevens – dat wil zeggen: andere persoonsgegevens dan de ‘bijzondere’ persoonsgegevens van artikel 16 Wbp – overwogen dat uit
Costejavolgt dat het privacybelang van de natuurlijke persoon in de regel prevaleert boven het belang bij informatie van de internetgebruikers en boven het economisch belang van de exploitant en dat dit anders kan zijn in bijzondere gevallen die de inmenging in het recht op privacy rechtvaardigen (rov. 3.5.6). Daarbij is met name van belang of de betrokkene een rol in het openbare leven speelt (rov. 3.6.5). Het hof gaat er van uit dat dit een en ander in nog sterkere mate geldt bij ‘bijzondere’ persoonsgegevens.
[… ](geschoond) was. In Nederland heeft [verweerder] op 21 september 2016 een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verkregen (productie 28 van [verweerder] ).
[… ]in [locatie] en de verkrijging van de VOG in Nederland de veroordeling nog enige relevantie zou kunnen hebben (punten 50 e.v. VS-1; punten 69-72 BS en ),
[URL 1]) moet bij deze afweging – ook in de visie van Google (punt 88 BS) – rekening worden gehouden met het feit dat in de Bronpagina strafrechtelijke persoonsgegevens van [verweerder] worden verwerkt. Het onder 5.12 t/m 5.16 overwogene brengt met zich dat deze afweging in het voordeel van [verweerder] zou uitvallen, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld in Overweging V. De daartegen door Google gerichte grief III faalt: op grondslag van de artikelen 36 en 40 Wbp is het door [verweerder] gevorderde bevel eveneens toewijsbaar.
country redirect’-functie worden Nederlandse internetgebruikers immers automatisch doorgeleid naar de Nederlandse versie van Google Search, google.nl, ook wanneer zij een andere landenversie van Google Search, bijvoorbeeld google.com, invoeren.
vanaf het grondgebied van Nederland gegevenzoekopdrachten op de naam [verweerder] , uit de zoekresultaten dient te verwijderen, hetgeen overigens strookt met de stelling van [verweerder] in punt 4.2.3.6 (a) VS, dat de gegevens die onderwerp zijn van de verwijderingsverzoeken van [verweerder] buiten Nederland volstrekt irrelevant zijn. In hoger beroep heeft [verweerder] niet om een verdergaande voorziening verzocht (zie rov. 3.3).
country redirect’-functie van Google eenvoudig kan worden omzeild. In productie 7 van [verweerder] is te zien dat het via meerdere stappen – de in Overweging III van de rechtbank bedoelde aanpassing van de instellingen van Google Search – mogelijk is om een andere landenversie van Google Search te gebruiken (vgl. punt 173 BS en punt 46 van Google’s PE). In [verweerder] productie 62 is ‘aanvullend’ toegelicht hoe men in het ene land (bijvoorbeeld Nederland) zoekresultaten kan genereren als ware men aan het zoeken vanaf een computer in een ander land, onder meer door het invoeren van de landencode van een ander land (mogelijkheid 3), terwijl de twee bij productie 63 overgelegde resultatenpagina’s, waarop de URL te zien is, op 28 juli 2016 zijn gegenereerd op een Nederlandse computer waarop de landencodes van Mexico en Rusland zijn ingevoerd, zie punt 4.2.3.4(c) VS. Onder 3.5 bij b) is toegelicht dat Google naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank technische maatregelen heeft getroffen waardoor de URL ook niet wordt weergegeven wanneer vanuit Nederland, met omzeiling van de ‘
country redirect’-functie door aanpassing van de Google Search-instellingen, in niet-Europese versies van Google Search wordt gezocht, tenminste, zo begrijpt het hof uit punt 11 VS-inc, wanneer Google op basis van geolocatiesignalen, zoals een IP-adres, kan vaststellen dat de gebruiker die de zoekopdracht uitvoert zich in Nederland bevindt. In de producties 7, 62 en 63 van [verweerder] is kennelijk deze situatie aan de orde: in punt 173 BS heeft Google opgemerkt dat de methode als uiteengezet in productie 7 inmiddels niet meer zal werken omdat gedetecteerd zal worden dat de internetgebruiker de daarin genoemde website google.ca bezoekt vanuit een Nederlands IP-adres. In de punten 173 BS en 52 VS-inc heeft Google aangevoerd dat als gevolg van de zojuist genoemde (op geolocatievaststelling gebaseerde) technische maatregelen de kans dat door een Nederlandse internetgebruiker via andere landextensies van Google Search kennis wordt genomen van de URL ‘verwaarloosbaar klein’/’heel beperkt’ is. Hieruit valt af te leiden dat bij het achterwege blijven van die technische maatregelen de kans dat door een zich in Nederland bevindende internetgebruiker via (bijvoorbeeld) google.com kennis wordt genomen van de URL niet ‘verwaarloosbaar klein’/’heel beperkt’ is, maar aanmerkelijk groter.
[… ], producties 23 en 65 van [verweerder] ; productie 28 van Google) niet te verwijderen (vgl. ook de punten 1.1(e) en 4.6(b) VS);
[zoekresultaat]’ (vgl. punt 173 BS en productie 21 van Google).
in fine). Voor omstandigheid v) geldt hetzelfde nu de vermelding bij de zoeksuggesties niet de URL’s zelf betreft en een dergelijke vermelding in het licht van de in rov. 10.5 te vermelden maatstaf niet onder de reikwijdte van het bevel valt.
country redirect’-functie te omzeilen, namelijk door gebruik te maken van VPN-verbindingen (punt 4.2.3.4(e) VS). Daarmee kan met een computer overal ter wereld (bijvoorbeeld in Nederland) toegang tot internet worden verkregen vanaf een server of een domein naar keuze (bijvoorbeeld Canadees) waardoor het, bij deze voorbeelden, lijkt alsof vanuit Canada verbinding met internet wordt gezocht terwijl dit vanuit Nederland gebeurt. Het hof begrijpt dat bij de methode die gebruik maakt van VPN-verbindingen niet aan de hand van geolocatiesignalen kan worden vastgesteld waar de internetgebruiker zich bevindt, zodat moet worden aangenomen dat de door Google getroffen, in rov. 3.5 bij b) genoemde maatregelen, die werken op basis van geolocatievasststelling, daartegen geen effect sorteren.
country redirect’-functie wordt omzeild door middel van VPN-verbindingen, waarbij geolocatievaststelling niet mogelijk is, ‘verwaarloos klein’/’heel beperkt’ is. In punt 51 VS-inc heeft Google expliciet aangevoerd dat de mogelijkheid dat een internetgebruiker een VPN-verbinding gebruikt een hoog theoretisch gehalte heeft. Hoewel dat zeker in het licht van deze verweren van Google op zijn weg had gelegen, heeft [verweerder] niet de stelling ingenomen dat er een reële kans bestaat dat een Nederlandse internetgebruiker door gebruikmaking van een VPN-verbinding op de URL zou stuiten.
in fineBS nog de grief zou moeten worden gelezen dat het in de bestreden beschikking neergelegde bevel niet voldoende nauwkeurig is, wordt die grief verworpen. De draagwijdte van dat bevel is namelijk beperkt te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat de rechtbank deze, mede gelet op de gronden waarop het bevel werd gegeven, voor ogen had (vgl. HR 3 januari 1964, NJ 1964, 445 ‘
Lexington’ en HR 15 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5238, NJ 2006, 55 ‘
Euromedica/Merck’). Daarmee is, zoals wordt opgemerkt in punt 7.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het ‘
Euromedica/Merck’-arrest, voldaan aan de eis dat het bevel voldoende afgebakend is.