8.3.Oordeel van de rechtbank
Verdachten hebben zich schuldig gemaakt aan arbeidsuitbuiting van diverse vluchtelingen, die pas korte tijd in Nederland verbleven, niet bekend waren met de in Nederland normale arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, en niet gemakkelijk regulier werk konden vinden, maar niettemin een sterke drive hadden om geld te verdienen, meestal om gezins- of familieleden te helpen. Verdachten hebben misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze mensen verkeerden, door ze voor een zeer laag loon lange dagen te laten werken, met een frequentie die geen normale, mondige, in Nederland gewortelde werknemer zou accepteren. Daar komt nog eens bij dat de arbeidsomstandigheden slecht waren. Kwalijker nog is dat de verdachten de slachtoffers, die op eigen initiatief naar verdachten toe kwamen, extra afhankelijk van hun onderneming hebben gemaakt door ze, door het uitstellen van betalingen, aan het lijntje te houden en zo te bewegen om te blijven werken, uit vrees achterstallige betalingen mis te lopen.
De rechtbank acht dit handelen van de verdachten zeer kwalijk. Niemand mag in Nederland op deze manier worden behandeld. Het handelen van verdachten heeft daarnaast niet alleen de slachtoffers getroffen, maar ook branchegenoten die wél volgens de regels werken, en hun personeel dus geen hongerloon betalen en dag in, dag uit lange dagen laten maken. De zeer lage arbeidskosten die verdachten als gevolg van de uitbuiting hadden, hebben een concurrentievervalsend effect gehad. Ten slotte hebben verdachten het aanzien van Nederland geschaad. Arbeidsuitbuiting van kwetsbare nieuwkomers gaat duidelijk in tegen het Nederlandse vluchtelingenbeleid, dat juist stoelt op humanitaire overwegingen.
Al met al is hier sprake van een misdrijf, waarop niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor alle verdachten geldt dat zij geen of geen relevant strafblad hebben. De veroordeling van [broer 2] uit 2006 voor overtreding van de Wet Arbeid Vreemdelingen is opvallend, maar te oud om strafverzwarend te werken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op vergelijkbare zaken en in het bijzonder op haar uitspraak van 2 juni 2017 in de zaken met parketnummers 13/845059-11 en 13/845011-13 (ECLI:NL:RBAMS:2017:3807) , die net als de onderhavige zaak betrekking had op arbeidsuitbuiting van vreemdelingen in een wasserij. Ter zitting hebben zowel de officier van justitie als de advocaten naar die uitspraak verwezen. Als de rechtbank die zaak vergelijkt met deze zaak, ziet zij dat:(vergelijkbare omstandigheden:) het zowel in die zaak als in de onderhavige zaken ging om een verdachte zonder voor de straftoemeting relevant strafblad;
het aantal slachtoffers ongeveer hetzelfde is;
de arbeidsuitbuiting in de onderhavige zaak in vereniging is gepleegd. de periode van uitbuiting in de vergelijkbare zaak aanzienlijk langer was (ruim twee jaar) dan in de onderhavige zaken (ruim een half jaar);
de slachtoffers in de vergelijkbare zaak in een nog kwetsbaarder positie verkeerden dan de slachtoffers in de onderhavige zaak. Het gaat in deze zaak niet om illegale vreemdelingen maar om vluchtelingen met de asielstatus. ;
de uitbuiting in de vergelijkbare zaak schrijnender was. In de onderhavige zaak werden wel lange werktijden gemaakt en ‘s –avonds en ’s nachts gewerkt, maar van stelselmatig ’s nachts werken is niet gebleken;
de veroordeling in de vergelijkbare zaak niet alleen betrekking had op arbeidsuitbuiting in een wasserij, maar ook op witwassen van geld en het uit winstbejag verschaffen van verblijf in Nederland aan illegale vreemdelingen.
De rechtbank overwoog in de vergelijkbare zaak dat zij als uitgangspunt een gevangenisstraf van 15 maanden passend achtte; vanwege een forse overschrijding van de redelijke termijn is een lagere straf (12 maanden) opgelegd. De rechtbank acht, gelet op de verschillen met die zaak in de onderhavige zaken als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend.
Verdachte heeft slechts betoogd dat anderen verantwoordelijk waren en op die manier, evenals zijn medeverdachten, geen verantwoordelijkheid voor het bewezenverklaarde genomen.
De rechtbank ziet - net als de officier van justitie - geen reden om sommige verdachten zwaarder of milder te straffen, aangezien hun betrokkenheid bij het gepleegde misdrijf, ook al vervulden de verdachten wellicht verschillende taken binnen de wasserij, steeds vergelijkbaar is.
De vraag dient zich vervolgens aan of verdachten, die allemaal al ruim zes maanden in voorarrest hebben doorgebracht, weer in detentie moeten worden genomen, of dat er aanleiding is een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank kiest voor het laatste. Ter zitting is duidelijk geworden dat de levens van de vier verdachten als gevolg van de ondergane voorlopige hechtenis en de bedrijfssluiting ontregeld zijn geraakt. Hoewel zij dit aan zichzelf te wijten hebben zal de rechtbank daar toch rekening mee houden.
De rechtbank zal daarom aan alle verdachten een gevangenisstraf opleggen voor de duur van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.
De rechtbank wijkt met deze strafoplegging sterk af van de eis (24 maanden). Dat komt vooral omdat de rechtbank de eis relatief hoog vindt. Verder komt de rechtbank tot vrijspraak voor feit 2, wat ook een deel van het verschil tussen de eis en de straf verklaart. De officier van justitie liet in haar eis sterk meewegen dat werd gesjoemeld met B.V.’tjes en dat verantwoordelijkheid op derden werd afgeschoven. Uit het dossier komt inderdaad een beeld naar voren van een onderneming waarin jarenlang belastingfraude en faillissementsfraude is gepleegd. Het OM heeft er echter voor gekozen om verdachten niet te vervolgen voor belastingfraude en faillissementsfraude, maar slechts voor valsheid in geschrift - en juist daarvoor kan wat ten laste is gelegd niet bewezen worden.. Uit het dossier stijgt dus zeker een kwade reuk op van fraude, maar die kan niet de door de officier van justitie gewenste invloed hebben op de straftoemeting in de onderhavige zaak, waarin verdachten uitsluitend worden veroordeeld voor de arbeidsuitbuiting.
Bij verdachte zal de rechtbank, conform het advies van de reclassering, de hierna te noemen bijzondere voorwaarden koppelen aan het voorwaardelijke deel van de straf.