ECLI:NL:RBAMS:2017:3807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
13/845059-11 (A), 13/845011-13 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en gewoontewitwassen in wasserijen met illegale vreemdelingen

Op 2 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en gewoontewitwassen. De zaak betreft de uitbuiting van illegaal verblijvende vreemdelingen die in twee wasserijen werkten, waarbij de verdachte hen onder erbarmelijke omstandigheden tewerkstelde en hen huisvestte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van deze personen door hen te dwingen onder slechte arbeidsomstandigheden te werken voor een laag loon. De verdachte heeft hen misleid door betere arbeidsvoorwaarden voor te spiegelen en hen te intimideren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door deze vreemdelingen te werven en te huisvesten met het oogmerk van uitbuiting. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door geldbedragen die uit deze uitbuiting voortkwamen, te verbergen en om te zetten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarbij rekening is gehouden met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het maatschappelijk belang om dergelijke misstanden tegen te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/845059-11 (A), 13/845011-13 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 2 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , 1094 EX Amsterdam.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 maart 2017 en 19 mei 2017.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Boerlage, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, door, met het oogmerk van uitbuiting en met gebruikmaking van overwicht en/of kwetsbare posities, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid in een wasserij in Amsterdam (zaak A, feit 1 primair) en een wasserij in Doetinchem (zaak B primair) en hen aldaar te huisvesten, en daaruit voordeel te trekken.
Subsidiair is steeds ten laste gelegd dat verdachte uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland van illegaal alhier verblijvende vreemdelingen.
Tevens is ten laste gelegd dat verdachte een geldbedrag heeft witgewassen (zaak A, feit 2).
De integrale tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit proces-verbaal is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Bewezen kan worden verklaard dat verdachte ten aanzien van de in zaak A onder 1 primair genoemde personen misbruik heeft gemaakt van zijn uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van de kwetsbare positie van deze personen en dat verdachte hen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid in wasserij [naam wasserij 1] en daar opzettelijk voordeel uit heeft getrokken.
Verdachte had maar één doel en dat was met zo weinig mogelijk kosten, zoveel mogelijk omzet draaien. Door het werk in de wasserij vooral door illegalen te laten doen kon verdachte aanzienlijk besparen op arbeidsloon en hoefde hij geen heffingen en premies af te dragen. Het kan niet anders zijn dan dat dit voordeel voor verdachte evident is geweest. Bij verdachte kan dan ook opzet op de uitbuiting worden aangenomen.
Ook kan bewezen worden verklaard dat verdachte, tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte] , geldbedragen van in totaal € 32.636,- heeft overgedragen en omgezet, terwijl verdachte wist dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren.
Door een brand bij [naam wasserij 2] (hierna: [naam wasserij 2] ) op 3 oktober 2012 en het faillissement op 8 januari 2013 is het voor het onderzoeksteam niet mogelijk geweest om onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden binnen het bedrijf [naam wasserij 2] te Doetinchem. De vele getuigenverklaringen in het dossier maken aannemelijk dat deze arbeidsomstandigheden net als bij [naam wasserij 1] miserabel waren. Er is echter onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van de in zaak B onder primair ten laste gelegde arbeidsuitbuiting. Het subsidiair ten laste gelegde feit – het geven van een werkplek en onderdak en het vervoeren of doen vervoeren van [naam 1] en [naam 2] – kan echter wel bewezen worden verklaard. Hun verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van een groot aantal werknemers van het bedrijf. Verdachte heeft dit uit winstbejag gedaan omdat hij op deze wijze immers aanzienlijk op arbeidskosten kon besparen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting alle beschuldigingen ontkend.
Hij had de medeverdachte [medeverdachte] als bedrijfsleider van zijn bedrijf [naam wasserij 1] aangesteld. [medeverdachte] heeft het personeel aangenomen en was daar verantwoordelijk voor. Verdachte kent de in de tenlastelegging in zaak A onder 1 genoemde personen niet en wat zij over hem verklaren is gelogen. Hij heeft niet gemerkt dat er ook ’s nachts werd gewerkt en heeft evenmin gezien dat er overdag mensen in de wasserij lagen te slapen. Er was niets mis met de arbeidsomstandigheden en er lag een goedkeuring van de milieudienst. Verdachte heeft ter terechtzitting bescheiden overgelegd waaruit volgens hem naar voren komt dat hij altijd kopieën maakte van identiteits- of verblijfsdocumenten en dat hij loon giraal en niet contant betaalde.
De door verdachte naar de bankrekening van [medeverdachte] verrichte overschrijvingen met de vermelding ‘salaris’ hebben niets van doen met witwassen. [medeverdachte] kreeg zoveel salaris omdat hij de verantwoordelijkheid van het bedrijf had. Het is mogelijk dat verdachte bij enkele van de overschrijvingen per ongeluk het woord ‘salaris’ heeft laten staan, terwijl feitelijk sprake was van een lening.
Ook de in de tenlastelegging van zaak B genoemde personen hebben valse beschuldigingen afgelegd. [naam 1] was een vriend van de mede-eigenaar [naam mede-eigenaar] , [naam 3] was niet illegaal en [naam 2] heeft nooit bij [naam wasserij 2] gewerkt. Verdachte is enige tijd mede-eigenaar geweest van [naam wasserij 2] maar heeft zijn aandeel verkocht aan zijn broer [naam broer verdachte] . Op het moment van de controle was verdachte geen eigenaar meer en had [naam broer verdachte] de leiding over het bedrijf.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Verdachte is geen doorsnee ondernemer met de daarbij behorende opleidingen en kennis. Hij is door schade en schande op straat geschoold en dacht in de wasserijbranche inkomen te kunnen verwerven. Nadat hij [naam wasserij 1] had overgenomen, heeft hij vrienden en familie gevraagd om te komen helpen. Daarbij heeft hij de leiding en verantwoordelijkheid aan de medeverdachte [medeverdachte] overgedragen. [medeverdachte] heeft op eigen houtje illegalen in dienst genomen. Mogelijk heeft hij deze illegalen er toe aangezet om verdachte als boosdoener aan te merken, om zo zichzelf uit de wind te houden.
Uit de diverse afgelegde verklaringen valt op te maken dat verdachte maar heel weinig in het bedrijf [naam wasserij 2] aanwezig was. Bovendien heeft hij op een gegeven moment zijn aandeel in het bedrijf doorverkocht aan zijn broer. Het is daarom niet vreemd dat hij niet heeft opgemerkt dat er ook ’s nachts in het bedrijf werd gewerkt.
Het is de vraag of de illegalen die bij [naam wasserij 1] en [naam wasserij 2] arbeid zouden hebben verricht, naar waarheid hebben verklaard en of zij ‘geen boter op het hoofd’ hebben. Ondanks de door hen geconstateerde misstanden, zijn zij daar immers wel blijven werken, terwijl er voldoende werk was bij andere wasserijen. Omdat de strafzaken inmiddels oud zijn, is de waarheid nu niet goed meer te achterhalen.
De betalingen van verdachte aan [medeverdachte] hebben niets met witwassen van doen. De verklaring van [medeverdachte] dat hij een deel van dit geld heeft teruggegeven aan verdachte en dat verdachte daarmee de illegale arbeiders heeft betaald, staat op zichzelf. In die tijd was ook sprake van een lening van verdachte aan [medeverdachte] in verband met het door [medeverdachte] overgenomen bedrijf [naam bedrijf] . De overboekingen die zagen op loon of leningen liepen enigszins door elkaar heen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Beoordelingskader mensenhandel
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de jurisprudentie over dit wetsartikel volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. De strafbaarstelling van mensenhandel stelt het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ geldt dat misbruik kan worden verondersteld, indien de tewerkgestelde in een situatie verkeert of komt te verkeren, die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige werknemer in Nederland pleegt te verkeren.
Met betrekking tot het bestanddeel ‘een kwetsbare positie’ geldt dat dit begrip in de wet is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.”.
Het in art. 273f, eerste lid Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
Uit jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2016:554) volgt dat (het oogmerk van) 'uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º Sr. De verweten gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank benadrukt ten slotte dat het enkele aanwenden van voornoemde dwangmiddelen op zich zelf beschouwd niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat (het oogmerk van) uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde:
Uit de bewijsmiddelen blijkt onder meer van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte was tot 17 juni 2010 vennoot van Wasserij en Stomerij [naam wasserij 1] gevestigd op het adres [adres 1] . De andere vennoot was [naam vennoot] . [naam vennoot] heeft eind februari 2010 de aanvankelijk bij de vennootschap behorende stomerij als eenmanszaak afgesplitst en op het adres [adres 1] voortgezet. Voor hem is [naam 4] als vennoot bij Wasserij en Stomerij [naam wasserij 1] in de plaatst getreden. Na 17 juni 2010 heeft verdachte de wasserij als eenmanszaak voortgezet onder de naam Wasserij [naam wasserij 1] . Verdachte is de rest van de ten laste gelegde periode eigenaar van deze eenmanszaak gebleven.
Bij een schouw op 24 maart 2012 werden diverse illegale vreemdelingen in het bedrijf aangetroffen die werkzaamheden aan het verrichten waren, waaronder [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] . Op grond van de bevindingen van de aanwezige verbalisanten van de Inspectie SZW kan worden vastgesteld dat de arbeidsomstandigheden ter plekke ver beneden de maat waren. Ondanks dat er gewerkt werd met hete en soms onveilige machines, liepen verschillende personen in een T-shirt en korte broek en op blote voeten. Tevens werden diverse andere tekortkomingen geconstateerd. De omstandigheden in het bedrijf waren zo slecht dat het bedrijf onmiddellijk werd stilgelegd.
[naam 5] en [naam 7] hebben verklaard dat zij respectievelijk 3 en 10 dagen in de wasserij werkzaam waren en dat zij door verdachte waren aangenomen. Verdachte heeft niet naar verblijfsdocumenten gevraagd. Ze werkten ’s nachts en moesten vele uren achter elkaar werken.
[naam 6] heeft verklaard dat een Roemeense vrouw hem de werkzaamheden heeft uitgelegd maar dat hij niet weet wie de baas van het bedrijf was. Hij herkende verdachte niet op de hem getoonde foto.
Vier andere personen, [naam 8] . [naam 9] , [naam 1] en [naam 10] hebben aangifte gedaan ter zake van mensenhandel. Ook zij hebben verklaard dat zij door verdachte zijn aangenomen. [naam 8] en [naam 1] hebben, met tussenpozen, enkele jaren voor verdachte gewerkt. [naam 9] en [naam 10] enkele maanden.
Ook uit hun verklaringen komt naar voren dat zij onder zeer slechte omstandigheden moesten werken. Er moesten veel meer uren gewerkt worden dan was afgesproken, terwijl loonbetaling vaak grotendeels achterwege bleef. Verdachte wist dat zij illegaal waren. Dat was de reden dat zij vooral ’s nachts moesten werken. Op deze wijze werd het risico dat de illegale werknemers bij controles zouden worden opgemerkt verkleind. Dat er inderdaad ’s nachts werd gewerkt in de wasserij wordt bevestigd door camera observaties begin 2012. In het bedrijf was het extreem warm, omdat de ramen niet open mochten. Ook dit met de bedoeling om onopgemerkt te blijven. Verdachte had instructies gegeven wat te doen bij een eventuele controle en waar zij zich dan moesten verstoppen.
Er werd gewerkt met chemische stoffen en hete machines maar zij kregen geen beschermende kleding. Ook sliepen ze geregeld in de wasserij terwijl daarvoor geen voorzieningen aanwezig waren.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich ten opzichte van [naam 8] , [naam 9] , [naam 1] , [naam 10] , [naam 5] en [naam 7] heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel. Door hun illegale status verkeerden zij allen in een kwetsbare positie. Verdachte heeft van deze situatie misbruik gemaakt door hen tegen een, naar Nederlandse maatstaven, zeer lage beloning en onder zeer slechte en ongezonde omstandigheden arbeid te laten verrichten. Daarbij heeft hij hen ook misleid door hen in eerste instantie veel betere voorwaarden te beloven en in enkele gevallen door hen in strijd met de waarheid voor te spiegelen dat het niet uitbetaalde loon gebruikt zo worden voor het aanvragen van verblijfsdocumenten. Door de vele uren die ze moesten werken werden ze min of meer gedwongen om onder erbarmelijke omstandigheden in de wasserij te blijven slapen. Het geringe loon werd bovendien niet volledig door verdachte uitbetaald en hen werd voorgehouden dat het later alsnog zou worden uitbetaald, wat hen juist nog afhankelijker van verdachte maakte dan ze al waren. Immers, wanneer ze met het werk zouden stoppen, waren ze er zeker van dat ze het verschuldigde loon nooit meer zouden ontvangen. Contracten of loonstroken waren er niet en de betrokken illegalen konden zich niet tot instanties of de rechter wenden.
De bewering van verdachte, dat hij de verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van het bedrijf uit handen had gegeven aan de medeverdachte [medeverdachte] en dat hij daarom niet op de hoogte was van de feitelijke gang van zaken in de wasserij en zelfs de betrokken werknemers niet kende, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Vrijwel alle getuigen wijzen immers verdachte aan als degene die hen heeft aangesteld, het loon uitbetaalde, instructies gaf en ook geregeld zelf in de wasserij aanwezig was.
Afgezien daarvan kan verdachte zich als directeur/eigenaar van een eenmanszaak niet aan zijn verantwoordelijkheid onttrekken door te stellen dat alle verantwoordelijkheden waren uitbesteed aan een feitelijk leidinggevende.
Verdachte heeft welbewust en systematisch personen aangenomen en in zijn bedrijf gehuisvest, waarvan hij wist dat zij geen rechtmatig verblijf in Nederland hadden. Omdat deze personen weinig keuze hadden en geen eisen konden stellen, kon verdachte de voorwaarden zelf bepalen en waren zij aan hem overgeleverd.
De rechtbank is van oordeel dat de misleiding en het hiervoor genoemde langdurige misbruik uit overwicht en het misbruik van de kwetsbare positie van dien aard zijn geweest dat daarmee diepgaand inbreuk is gemaakt op de persoonlijke vrijheid en de menselijke waardigheid van de betrokken illegalen. Als gevolg van deze goedkope arbeidskrachten was verdachte in staat om gedurende een langdurige periode tegen zeer lage kosten een hoge omzet te generen. Dat verdachte hier voordeel uit heeft getrokken is evident. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte genoemde personen heeft uitgebuit.
Hoewel uit het dossier met betrekking tot [naam 6] blijkt dat ook hij op soortgelijke wijze is uitgebuit, acht de rechtbank het bewijs dat verdachte hier de hand in heeft gehad ontoereikend. [naam 6] heeft immers verklaard dat hij niet weet wie de baas van het bedrijf was, terwijl hij verdachte op een foto niet heeft herkend. Voor zover het ten laste gelegde ziet op [naam 6] zal verdachte worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank hecht geloof aan de verklaring van [medeverdachte] dat verdachte een tijd lang meer geld op zijn rekening stortte dan het loon waar hij recht op had, dat hij vervolgens het teveel betaalde opnam en contant teruggaf aan verdachte, en dat verdachte dit contante geld heeft gebruikt om illegale werknemers uit te betalen. Deze verklaring vindt steun in de maandloonaangiftes zoals door verdachte ingediend bij de Belastingdienst, waaruit blijkt dat er gedurende in december 2010 en in heel 2011 een fors hoger bruto salaris werd opgegeven dan voorheen, en uit de bankafschriften van verdachte, waaruit blijkt dat de som van alle betalingen aan [medeverdachte] onder de noemer “salaris” over de eerste elf maanden van 2011, € 32.636,- meer bedraagt dan de elf maal € 1.218,- netto per maand waar hij in die periode recht op had. De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] liegt en dat als er meer is betaald dan het verschuldigde salaris sprake moet zijn geweest van leningen en dat dit dan hoogstens slecht is geadministreerd, vindt daarentegen geen steun in het dossier. De overboekingen die in het overzicht zijn opgenomen werden allemaal uitsluitend als “salaris” aangeduid, en als sprake zou zijn van leningen is al helemaal niet verklaarbaar waarom in dezelfde periode door of namens verdachte aanzienlijk hogere salarisbedragen dan het werkelijke salaris aan de Belastingdienst werden doorgegeven.
De vraag is of verdachte en [medeverdachte] zich met deze constructie schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Nu de rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde feiten, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte wist dat de aan [medeverdachte] overgemaakte en door [medeverdachte] contant geretourneerde geldbedragen (gedeeltelijk) uit enig misdrijf afkomstig waren. Anders gezegd: hier is sprake van witwassen mét gronddelict. Hoewel de geldbedragen zijn overgemaakt vanaf de (zakelijke) rekening van verdachte, die werd gevoed door legitieme opdrachtgevers van de wasserij van verdachte, merkt de rechtbank deze aan als (gedeeltelijk) als uit misdrijf afkomstige gelden. Verdachte heeft in de betreffende periode immers een flink deel van zijn omzet gegenereerd door zijn illegale werknemers - die veel langer en voor veel minder loon werkten dan legale werknemers - uit te buiten, zoals bewezen verklaard onder 1. De omzet - door de klanten op die rekening voldaan - is daarmee voor een belangrijk deel uit misdrijf afkomstig. Ook is duidelijk sprake van witwashandelingen: verdachte en [medeverdachte] hebben met de door verdachte opgezette constructie verhuld wie de rechthebbende op de bedragen was, en ze hebben de bedragen voorhanden gehad, overgedragen en omgezet. Gelet op de lange periode waarin deze handelingen werden verricht, is sprake van gewoontewitwassen.
Ten aanzien van het in zaak B onder primair en subsidiair ten laste gelegde:
Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat verdachte sinds 13 januari 2012, samen met [naam mede-eigenaar] eigenaar en bestuurder is van het bedrijf [naam wasserij 2] . Daarbij zou tevens een zekere [naam 11] een rol hebben gespeeld. Op 6 juli 2012 heeft verdachte zijn aandeel in [naam wasserij 2] overgedragen aan zijn broer [naam broer verdachte] .
Op grond van de diverse getuigenverklaringen gaat de rechtbank er vanuit dat het hier overwegend een papieren overdracht betrof, maar dat verdachte feitelijk de leiding van [naam wasserij 2] in handen heeft gehouden. Hoewel ook [naam broer verdachte] werkzaam was in het bedrijf, was zijn rol ondergeschikt aan die van verdachte. Uit de getuigenverklaringen blijkt eveneens dat het verdachte en niet zijn compagnon [naam mede-eigenaar] is geweest die de illegale werknemers heeft aangenomen. Van zowel [naam broer verdachte] als [naam mede-eigenaar] kan worden aangenomen dat zij op de hoogte waren van de gang van zaken binnen [naam wasserij 2] .
Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] en diverse legale werknemers komt eenzelfde beeld naar voren als bij wasserij [naam wasserij 1] . Ook bij [naam wasserij 2] lijkt sprake te zijn geweest van slechte arbeidsomstandigheden en huisvesting van de in het bedrijf werkzame illegale vreemdelingen. Dit doet vermoeden dat ook hier sprake is geweest van arbeidsuitbuiting. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete informatie bevat om tot een bewezenverklaring te komen voor de primair ten laste gelegde mensenhandel. Op grond van de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] , ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , acht de rechtbank bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn broer [naam broer verdachte] en zijn compagnon [naam mede-eigenaar] , [naam 1] en [naam 2] door het geven van een werkplek en onderdak behulpzaam is geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland en dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Verdachte wist dat [naam 1] en [naam 2] illegaal in Nederland verbleven. Doordat hij deze personen minder hoefde te betalen dan legale werknemers kon het bedrijf [naam wasserij 2] , waarvan verdachte, [naam broer verdachte] en [naam mede-eigenaar] belanghebbenden waren, flink op arbeidskosten besparen. Aldus heeft verdachte uit winstbejag gehandeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A, onder 1 primair ten laste gelegde:
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 24 maart 2012 te Amsterdam,
A. (lid 1 onder 1)
personen genaamd
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 1] en
- [naam 10] ,
door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, bovenvermelde personen heeft geworven en/of gehuisvest,
telkens met het oogmerk van uitbuiting van die personen,
waarbij de misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat:
- bovenvermelde personen geen geldige verblijfsstatus hadden in Nederland, en/of
- aan bovenvermelde personen werd voorgehouden dat zij ongeveer tussen de 1000 a 1200 euro per maand zouden gaan verdienen, terwijl dit in werkelijkheid een stuk lager was
en dat werven en/of huisvesten hieruit heeft bestaan dat verdachte:
- bovenvermelde personen een werkplek heeft aangeboden en ter beschikking heeft gesteld in de Wasserij en stomerij [naam wasserij 1] en/of Wasserij [naam wasserij 1] , en/of
- bovenvermelde personen slaapplaatsen op de werkvloer ter beschikking heeft gesteld in de Wasserij en stomerij [naam wasserij 1] en/of Wasserij [naam wasserij 1] ,
en
B. (lid 1 onder 4)
personen genaamd
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 1] en
- [naam 10] en
- [naam 5] en
- [naam 7] ,
door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid,
waarbij de misleiding en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie van de ander hieruit heeft bestaan dat:
- bovenvermelde personen geen geldige verblijfsstatus hadden in Nederland, en/of
- aan bovenvermelde personen werd voorgehouden dat zij ongeveer tussen de 1000 à 1200 euro per maand zouden gaan verdienen, terwijl dit in werkelijkheid een stuk lager was, en/of
- van één of meer van bovenvermelde personen een deel van het loon niet heeft uitbetaald, waardoor deze personen financieel en economisch en maatschappelijk in een afhankelijke positie van verdachte gebracht waren, en/of
- bovenvermelde personen intimiderend zijn bejegend door verdachte, en/of
- verdachte aan bovenvermelde personen heeft beloofd om een verblijfsdocument te regelen indien zij bij verdachte zouden blijven werken,
en
C. (lid 1 onder 6°)
- [naam 8] en
- [naam 9] en
- [naam 1] en
- [naam 10] en
- [naam 5] en
- [naam 7] ,
waarbij de uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte:
- van bovenvermelde personen een deel van het loon niet heeft uitbetaald, waardoor deze personen financieel en economisch en maatschappelijk in een afhankelijke positie van verdachte gebracht waren, en/of
- bovenvermelde personen meer dan twaalf uur per etmaal en/of zes tot zeven dagen per week heeft laten werken, en/of
- bovenvermelde personen heeft opgedragen door te werken totdat het werk af was, en/of
- bovenvermelde personen heeft beloofd om een verblijfsdocument te regelen indien zij bij verdachte zouden blijven werken, en/of
- bovenvermelde personen heeft laten werken onder (zeer) slechte en onveilige werkomstandigheden, te weten (zeer) hoge temperaturen en geen/nauwelijks ventilatie en met gevaarlijke stoffen, zonder beschermende kleding;
Ten aanzien van het in zaak A, onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 1 november 2010 tot en met 31 december 2011, te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met een ander,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader meermalen
van voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaal van ongeveer EUR 32.636,-, verhuld wie de rechthebbenden op vorenbedoelde geldbedragen waren, terwijl hij, verdachte, telkens wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
en
voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaal van ongeveer EUR 32.636,-, voorhanden gehad en overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte, telkens wist dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, door - zakelijk weergegeven - onder meer
- giraal van misdrijf afkomstige geldbedragen over te maken naar de bankrekening van de mededader, en
- een deel van vorenbedoelde giraal verstrekte geldbedragen contant terug te ontvangen.
Ten aanzien van het in zaak B, onder subsidiair ten laste gelegde:
in de periode van 13 januari 2012 tot en met 24 augustus 2012, te Doetinchem,
tezamen en in vereniging met anderen,
uit winstbejag personen, waaronder
- [naam 1] (Aan-01), en
- [naam 2] (Doc-008),
bij het verschaffen van verblijf in Nederland behulpzaam is geweest en gelegenheid en middelen heeft verschaft door het geven van een werkplek en onderdak in de wasserette [naam wasserij 2] aan de [adres 2] , terwijl hij, verdachte, telkens wist dat dat verblijf wederrechtelijk was, zulks terwijl hij en zijn mededaders in genoemde periode daarvan een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 primair en 2 en in zaak B onder subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Een onvoorwaardelijk gevangenisstraf is veel te zwaar voor de feiten. Dat de werkomstandigheden in de bedrijven niet aan de Nederlandse arbeidsvoorschriften voldeden maakt nog niet dat sprake is geweest van mensonterende omstandigheden of levensgevaarlijke situaties.
De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) is in ernstige mate overschreden.
Bij de strafoplegging moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft een gezin en kinderen en een dezer dagen verwacht zijn vrouw hun vierde kind.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft diverse illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen gedurende een lange periode uitgebuit door deze personen onder zeer slechte omstandigheden in zijn wasserij arbeid te laten verrichten en aldaar te huisvesten. In de wasserij was het snikheet maar de ramen mochten niet open; er was daardoor ook onvoldoende ventilatie. De illegalen kregen geen beschermende kleding, terwijl er met chemische stoffen werd gewerkt en sommige machines waren heet of onveilig. Daarnaast moesten er veel meer uren worden gewerkt dan was afgesproken en moest er vaak doorgewerkt worden tot het werk af was (vaak langer dan 12 uur achter elkaar) en moest ’s nachts gewerkt worden. Tevens werden lonen niet dan wel slechts gedeeltelijk uitbetaald. Het achterstallig loon werd tevergeefs in het vooruitzicht gesteld en ook werd toegezegd dat verdachte verblijfsdocumenten zou regelen, wat vervolgens niet gebeurde. Om zo efficiënt mogelijk te kunnen werken moest een deel van de illegalen onder erbarmelijke omstandigheden in de wasserij slapen. De betrokken illegalen hadden door hun rechteloze positie geen mogelijkheden om tegen deze misstanden op te komen. Door aldus te handelen heeft verdachte aanzienlijk op arbeidskosten kunnen besparen.
In een andere wasserij heeft verdachte, samen met anderen, twee illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen een werkplek en onderdak gegeven. Ook hier was de enige drijfveer van verdachte het besparen op arbeidskosten.
Verdachte heeft illegale vreemdelingen onder mensonwaardige omstandigheden laten werken en misbruik gemaakt van hun kwetsbare positie. Daarbij zijn de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van de betreffende vreemdelingen geschonden. Ook heeft hij de belangen die de Nederlandse overheid heeft bij het verwezenlijken van haar beleid ter zake van illegaal verblijf van vreemdelingen en de bestrijding van illegale arbeid in Nederland ondermijnd. Hierdoor worden niet alleen de belangen van de betrokken illegale werknemers geschaad, maar wordt ook ernstig nadeel bezorgd aan de branchegenoten die wel overeenkomstig de geldende voorschriften handelen.
Daarnaast heeft verdachte, samen met een ander, geldbedragen, die door uitbuiting van arbeidskrachten waren gegenereerd, witgewassen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit, in het onderhavige geval mensenhandel, gefaciliteerd. Het maatschappelijk belang om dergelijk handelen tegen te gaan is groot.
De rechtbank stelt vast dat verdachte blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 april 2017 diverse malen voor uiteenlopende strafbare feiten is veroordeeld. Nu deze veroordelingen van langer geleden dateren en bovendien zien op andersoortige feiten, zal de rechtbank bij de strafoplegging hier geen acht op slaan.
In het nadeel van verdachte neemt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat hij degene is geweest die bij uitstek heeft geprofiteerd van de uitbuiting en de witwaspraktijken. De rechtbank verwijt hem zijn gebrek aan verantwoordelijkheid ten opzichte van de illegale werknemers in zijn bedrijven. Verdachte heeft het welzijn van anderen volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen streven naar financieel gewin.
In aanmerking genomen de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden in beginsel passend voor de feiten.
De rechtbank constateert dat de behandeling van de strafzaak lang op zich heeft laten wachten. Verdachte is in verband met zaak A op 12 juni 2012 aangehouden. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM een aanvang heeft genomen. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond plaats vanaf 19 mei 2017, terwijl op 2 juni 2017 vonnis wordt gewezen. Verdachte heeft geen voorlopige hechtenis ondergaan, zodat de strafzaak binnen 24 maanden had moeten zijn afgedaan. De rechtbank constateert derhalve een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 3 jaar. De lange duur van de vervolging is slechts in geringe mate aan de verdediging te wijten, terwijl de ingewikkeldheid van de zaak een dergelijke overschrijding niet rechtvaardigt. Dit dient te leiden tot een strafkorting van 30 procent. De rechtbank zal daarom aan verdachte, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 12 maanden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 197a (oud), 273f (oud), 420bis (oud) en 420ter (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 en het in zaak B onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair bewezen verklaarde:
mensenhandel, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van het in zaak B onder subsidiair bewezen verklaarde:
uit gewoonte een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, in vereniging begaan door meerdere personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.A.J. Purcell, voorzitter,
mrs. B. Vogel en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2017.