ECLI:NL:RBAMS:2018:1118

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
28 februari 2018
Zaaknummer
13/751046-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel in het kader van internationaal strafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Franse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname, is thans gedetineerd in Nederland en heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft.

Het EAB is uitgevaardigd op 19 september 2016 en betreft strafbare feiten die volgens het Franse recht zijn gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW, en dat er geen onderzoek naar dubbele strafbaarheid nodig is. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank afziet van de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW, omdat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie gevolgd en geoordeeld dat de overlevering aan de Franse autoriteiten moet plaatsvinden.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751047-17
RK-nummer: 18/663
Datum uitspraak: 27 februari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 september 2016 door het
Parquet du Procureur de la Republique prés le Tribunal de Grande Instance de Toulouse(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 februari 2018.
De opgeëiste persoon heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de gemachtigde raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Surinaamse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van 6 september 2016, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de arrondissementsrechtbank te Toulouse, met kenmerk JICABJ1515000029.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en de aanvullende informatie van 6 februari 2018 is op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • De bewijsmiddelen bevinden zich in overwegende mate in Frankrijk;
  • De vervolging van de strafbare feiten is reeds in Frankrijk aangevangen;
  • De rechtsorde in Frankrijk werd geschaad nu aldaar de verdovende middelen werden ingevoerd.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Franse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Franse autoriteiten en de verdere vervolging in Frankrijk de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het feitencomplex, vooral voor zover dit ziet op de vermeende rol van de opgeëiste persoon, grotendeels in Nederland heeft plaatsgevonden. Tevens heeft de raadsvrouw verwezen naar de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon kunnen bij de beoordeling van deze weigeringsgrond geen rol spelen. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Hoge Raad van 28 november 2006 (ECLI:NL:HR; 2006:AY6633 en ECLI:NL:HR:2006:AY6631). Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Detentieomstandigheden

Met betrekking tot de detentieomstandigheden verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 17 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6648, waarin kortgezegd is geoordeeld dat het ernstige vermoeden dat de situatie in het huis van bewaring in Nîmes wegens ruimtegebrek in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, niet is weggenomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het e-mailbericht van 2 februari 2018 van de uitvaardigende justitiële autoriteit waarin is vermeld dat de opgeëiste persoon in Toulouse-Seysses gedetineerd zal worden en onder geen enkele omstandigheden in Nîmes zal worden geplaatst. Dit betekent dat er voor de opgeëiste persoon geen sprake is van een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie en dat de detentieomstandigheden geen beletsel voor de overlevering vormen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Parquet du Procureur de la Republique prés le Tribunal de Grande Instance de Toulouseten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. J. Edgar en R.W.L. Koopmans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 februari 2018.
De jongste rechter en oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.