ECLI:NL:RBAMS:2018:10174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/13/633706 / HA ZA 17-785
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering schadeverzekering na brand met schadebegroting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een regresvordering van verschillende schadeverzekeraars na een brand die op 16 juli 2015 plaatsvond. De eiseressen, bestaande uit Allianz Nederland Schadeverzekering N.V., HDI-Gerling Verzekeringen N.V., Amlin Insurance SE, Achmea Schadeverzekeringen N.V., Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij N.V., Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. en Koninklijke Peitsman B.V., hebben schade geleden en vorderen vergoeding van de schade van de gedaagde, IJzer Parket B.V. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat IJzer Parket aansprakelijk is voor de schade die Peitsman heeft geleden door de brand, en dat de verzekeraars deze schade op IJzer Parket kunnen verhalen op basis van subrogatie.

In het tussenvonnis van 9 mei 2018 is vastgesteld dat de schade door deskundigen is begroot op een totaalbedrag van € 121.437,-, waarvan € 111.447,- voor schade aan goederen en € 9.990,- voor schade aan de inventaris. Na aftrek van een eigen risico van € 2.500,- is een bedrag van € 118.937,- aan Peitsman uitgekeerd. De rechtbank heeft de schadebegroting van de deskundigen gevolgd en de vordering van de verzekeraars toegewezen, met uitzondering van een deel van de kosten voor de inventaris die niet voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeraars recht hebben op vergoeding van de expertisekosten en heeft de vordering tot betaling van € 124.995,52 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Ook is IJzer Parket veroordeeld tot betaling van € 2.500,- aan Peitsman, evenals de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak op 31 oktober 2018 vonnis gewezen, waarbij de rechter opmerkte dat dit vonnis is gewezen door een andere rechter dan die bij de comparitie aanwezig was, om organisatorische redenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/633706 / HA ZA 17-785
Vonnis van 31 oktober 2018
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
3. de naamloze vennootschap
AMLIN INSURANCE SE,
gevestigd te Amstelveen,
4. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
5. de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
6. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE PEITSMAN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseressen,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IJZER PARKET B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Tuit te Almere.
Eiseressen 1 tot en met 6 zullen hierna de verzekeraars worden genoemd en eiseres 7 zal Peitsman worden genoemd. Alle eiseressen gezamenlijk zullen Allianz c.s. en gedaagde zal IJzer Parket worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 mei 2018
  • de akte na tussenvonnis van Allianz c.s. van 4 juli 2018
  • de antwoordakte van IJzer Parket van 29 augustus 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis van 9 mei 2018 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat IJzer Parket op grond van onrechtmatig handelen van de door haar ingeschakelde vloerenleggers aansprakelijk is voor de schade die Peitsman heeft geleden als gevolg van een brand op 16 juli 2015. Voorts is geoordeeld dat de verzekeraars deze schade op IJzer Parket kunnen verhalen, voor zover zij in de rechten van Peitsman zijn getreden op grond van subrogatie. Omdat de omvang van de schade naar het oordeel van de rechtbank nog onvoldoende was gespecificeerd, is Allianz c.s. in de gelegenheid gesteld zich bij akte daarover uit te laten.
2.2.
Allianz c.s. heeft in haar akte na tussenvonnis herhaald dat de schade is vastgesteld door deskundigen ingeschakeld door verzekeraars, Lengkeek, Laarman & De Hosson (hierna: Lengkeek), en de namens Peitsman als contra-expert ingeschakelde Troostwijk Expertises (Troostwijk). Deze hebben bij akte van taxatie van 22 september 2015 de schade van Peitsman vastgesteld op een bedrag van € 121.437,-, waarbij een bedrag van € 111.447,- is vastgesteld als schade aan goederen en een bedrag van € 9.990,- voor schade aan de inventaris. Verzekeraars hebben na aftrek van een bedrag van € 2.500,- aan eigen risico uiteindelijk een bedrag van € 118.937,- aan Peitsman uitgekeerd.
2.3.
Over de wijze waarop de deskundigen de schade hebben vastgesteld is in het afsluitende expertiserapport van Lengkeek van 1 oktober 2015 het volgende opgemerkt:
“Omvang van de schade
Via de scheidingsmuur is rook- en roetverontreiniging de bedrijfsruimte van verzekerde binnengedrongen. Het gehele pand raakte door roet vervuild. Zowel het magazijn met hierin aanwezige goederen, de showroom, kantoor- en verkoopruimten dienden te worden schoongemaakt.
De goederen werden deels gereinigd en deels afgekeurd, zoals droogloopmatten, laminaat, latjes en plinten, gordijnrails, ondertapijt, profielen en rodes. Voor de goederen die niet konden worden schoongemaakt werd een restwaarde gerealiseerd.
(…)
Waardegrondslag
Bij het begroten van de schade aan de bedrijfsuitrusting, inventaris en goederen hebben wij de waarderingen conform de bepalingen volgens de nieuwwaarderegeling respectievelijk inkoopwaarde/kostprijs gehanteerd. (…)”
2.4.
Allianz c.s. heeft bij haar akte na tussenvonnis vervolgens over de schadeposten nadere producties overgelegd en die van een toelichting voorzien. Voor de schadepost goederen is een overzicht overgelegd van de voorraad producten in en buiten magazijn van Peitsman met daarop vermeld de bijbehorende waarde op 15 juli 2015 (de dag voor de brand). Allianz c.s. heeft daarbij toegelicht dat de totale waarde van de voorraad toen € 199.673,- was. De ingeschakelde schade-experts hebben zowel de schade aan deze producten berekend als gevolg van de brand, uitgedrukt in een percentage, als de resterende waarde ervan na de schade. Het schadepercentage werd bijvoorbeeld gehanteerd voor pakketten producten die voor het onbeschadigde gedeelte nog verkocht konden worden (wanneer bijvoorbeeld niet beschadigde bovenplinten in een dergelijk pakket niet waren beschadigd en dus nog konden worden verkocht, maar onderplinten wel waren beschadigd en dus niet konden worden verkocht). Allianz c.s. heeft voorts gesteld dat geen sprake is geweest van verkoop van beschadigde producten aan opkopers, dus dat op die manier geen restwaarde is gerealiseerd. Volgens de deskundigen was de totale waarde van de producten na de schade € 88.226,-. De schade voor deze post is daarom vastgesteld op (€ 199.673 - € 88.226) = € 111.447,-. Bij de waardering is uitgegaan van de inkoopwaarde. Omdat het allemaal nieuwe goederen betrof, wordt IJzer Parket met het hanteren van deze waarderingsgrondslag niet in haar belangen benadeeld. Aangenomen kan immers worden dat de inkoopwaarde van nieuwe goederen in ieder geval niet hoger zal liggen dan de dagwaarde, het bedrag dat nodig is om een vergelijkbaar product aan te schaffen, aldus Allianz c.s.
2.5.
Voor de schadepost “Inventaris” heeft Allianz c.s. bij haar akte na tussenvonnis een kostenoverzicht overgelegd waaruit blijkt dat het reinigingsbedrijf Belfor een bedrag van € 9.440,42 aan reinigingskosten in rekening heeft gebracht aan Peitsman. Daarnaast voert Allianz c.s. aan dat onder deze post ook een bedrag van € 292,07 voor vergoeding in aanmerking komt voor de vervanging van de vloerbedekking in het kantoor van Peitsman.
2.6.
Allianz c.s. heeft verder de stelling van IJzer Parket betwist dat de polisvoorwaarden maken dat de aan Peitsman uitgekeerde schade hoger is uitgevallen dan het schadebedrag waarvoor IJzer Parket jegens Peitsman aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad. In dit verband heeft zij een afschrift van de polisvoorwaarden bij haar akte overgelegd. Tot slot houdt Allianz c.s. vol dat de expertisekosten en juridische kosten op grond van artikel 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking komen.
2.7.
IJzer Parket stelt in haar antwoordakte voorop dat met de overgelegde producties nog altijd onvoldoende inzicht is gegeven in de schadeposten. Het overgelegde voorraadoverzicht is niet te controleren en geeft bijvoorbeeld onvoldoende inzicht in ouderdom, hoeveelheden, aangehouden inkoopprijs en wijze van waardering. Ook kan niet worden vastgesteld welke goederen zijn beschadigd. Verder blijkt dat in het overzicht ook goederen opgenomen zijn die op commissiebasis aanwezig waren en monstermateriaal. Er is niet onderbouwd dat dan wel hoe schade aan dergelijk materiaal voor risico van Peitsman zou zijn gekomen. Ook is niet gebleken waarom producten na reiniging niet bruikbaar zouden zijn geweest, in ieder geval zonder merkaanduiding. In het afsluitende expertiserapport van Lengkeek van 1 oktober 2015 is verder opgemerkt dat voor goederen die niet konden worden schoongemaakt een restwaarde werd gerealiseerd, terwijl Allianz c.s. in haar akte nu het tegenovergestelde beweert, aldus IJzer Parket.
2.8.
IJzer Parket wijst er verder op dat de kosten van Belfor, € 9.440,42 niet overeenkomen met de in de akte van taxatie opgenomen schadepost voor “Inventaris” van € 9.990,-. Verder herhaalt zij dat meer duidelijkheid moet komen over de mogelijke hogere uitkering waarop Peitsman op grond van haar brandverzekering recht heeft en de schade die op grond van onrechtmatige daad voor vergoeding in aanmerking komt. De overgelegde polisvoorwaarden geven daarin onvoldoende inzicht. Tot slot herhaalt zij dat de expertisekosten op grond van de verzekering aan Peitsman vergoed worden, maar dat IJzer Parket daarvoor niet aansprakelijk kan worden gehouden en betwist zij verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:97 BW begroot de rechter de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt deze geschat.
2.10.
Voorop staat dat het uitgangspunt is dat degene die onrechtmatig jegens een ander handelt, gehouden is alle schade te vergoeden die een gevolg is van dat onrechtmatig handelen. Als uitgangspunt heeft verder te gelden dat een brandverzekering een schadeverzekering is, waarbij alleen daadwerkelijk geleden schade wordt vergoed. In dit geval hebben deskundigen van de verzekeraars en deskundigen van de verzekerde samen de hoogte van de schade van Peitsman vastgesteld. Daarbij mag ervan worden uitgegaan dat de deskundigen van de verzekeraars een parallel belang hadden aan het belang van IJzer Parket in de onderhavige procedure, namelijk dat een schadebedrag wordt vastgesteld dat niet leidt tot vergoeding van een hoger bedrag aan schade dan daadwerkelijk is geleden.
2.11.
Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank bij de begroting van de schade geen aanleiding om af te wijken van de begroting van de schade door de deskundigen in de akte van taxatie. Deze akte van taxatie is inmiddels door Allianz c.s. van nadere onderbouwing voorzien, zoals hiervoor onder 2.4 tot en met 2.6 uitgebreid is weergegeven. De reactie van IJzer Parket daarop is niet zozeer een betwisting van de schadeposten als wel het plaatsen van vraagtekens bij de methoden die zijn gehanteerd voor het vaststellen van de schade. De rechtbank zal aan deze bezwaren voorbij gaan. Zoals hiervoor is overwogen neemt zij immers tot uitgangspunt dat de schade niet hoger zal zijn vastgesteld dan schade die daadwerkelijk is geleden. Dat enkele schade-onderdelen niet exact zijn vast te stellen, is verder ook eigen aan een schadebegroting. Dat er in de akte na tussenvonnis wordt aangevoerd dat er een restwaarde is gerealiseerd, terwijl in het expertiserapport is opgemerkt dat geen restwaarde is gerealiseerd door beschadigde goederen aan opkopers te verkopen, maakt dit oordeel niet anders. Het is immers mogelijk dat op andere wijze nog restwaarde is gerealiseerd die is meegenomen in de vastgestelde schade.
2.12.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een nadere toelichting van Allianz c.s. op mogelijke verschillen tussen de vergoedingsplicht op grond van de verzekeringspolis en de vergoedingsplicht op grond van het algemene aansprakelijkheidsrecht. Zoals hiervoor is overwogen, kan als uitgangspunt worden genomen dat de brandverzekering niet meer uitkeert dan daadwerkelijk geleden schade. Allianz c.s. heeft de polisvoorwaarden overgelegd. Ter onderbouwing van haar verweer op dit punt had het op de weg van IJzer Parket gelegen om concreet toe te lichten op welke punten de polis aanleiding geeft dit uitgangspunt los te laten. Zij heeft dit nagelaten.
2.13.
IJzer Parket voert wel terecht aan dat de onderbouwing van de schadepost “Inventaris” met het kostenoverzicht van Belfor ertoe leidt dat slechts een bedrag van € 9.440,42 is onderbouwd van het gevorderde bedrag van € 9.990,-. Dit verschil kan ook niet worden verklaard door de gestelde kosten voor vervanging van een tapijt van € 292,07. Nu Allianz c.s. deze kosten pas opgevoerd heeft om een verschil te verklaren en deze niet nader met bewijsstukken heeft onderbouwd, zal de rechtbank het meer gevorderde dan het wel onderbouwde bedrag van € 9.440,42 afwijzen.
2.14.
De verzekeraars vorderen op grond van artikel 6:96 BW een bedrag van € 4.108,10 aan expertisekosten en een bedrag van € 1.989,37 aan kosten van juridische bijstand. Het eerste bedrag ziet op de kosten voor de inschakeling van Lengkeek en dus op kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Dit bedrag is onderbouwd met de declaratie van Lengkeek. IJzer Parket heeft niet betwist dat het gaat om redelijke kosten. Zij heeft aangevoerd dat de kosten niet toewijsbaar zouden zijn omdat ze gemaakt zijn op grond van een verplichting van de verzekeraar jegens zijn verzekerde. Zoals Allianz c.s. terecht heeft aangevoerd, staat dit niet aan verhaal op IJzer Parket in de weg. Door een verzekeraar gemaakte expertisekosten kunnen op grond van artikel 6:96 BW worden verhaald op de aansprakelijke partij als de verzekeraar zijn recht van regres uitoefent (zie ook ECLI:NL:GHSGR:2008:BG8168 en ECLI:NL:HR:2003:AI0894).
2.15.
De gevorderde kosten van juridische bijstand zullen worden afgewezen. Tussen Allianz c.s. en IJzer Parket was geen sprake van een handelsovereenkomst. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is daarom niet van toepassing. Allianz c.s. heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat deze kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het enkele overleggen van facturen van haar advocaat is daartoe niet voldoende.
2.16.
Conclusie is dat van de vordering van verzekeraars een bedrag van € 124.995,52 wordt toegewezen. Dit betreft het bedrag van € 111.447,- (schade goederen) + € 9.440,42 (schade inventaris) + € 4.108,10 (expertisekosten).
2.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrag van € 2.500,- dat als eigen risico in mindering is gekomen op de schade-uitkering aan Peitsman als schade voor haar kan worden aangemerkt. De hierop betrekking hebbende vordering van Peitsman wordt dan ook toegewezen.
2.18.
Tegen de gevorderde wettelijke rente heeft IJzer Parket geen verweer gevoerd. Deze kan dan ook als gevorderd worden toegewezen.
2.19.
IJzer Parket zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Allianz c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 103,10
- griffierecht 3.894,00
- salaris advocaat
4.267,50(2,5 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 8.264,60
De nakosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.
2.20.
Dit vonnis is gewezen door een andere rechter dan die bij wie de comparitie van partijen heeft plaatsgevonden om organisatorische redenen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt IJzer Parket om aan verzekeraars te betalen een bedrag van € 124.995,52 (éénhonderdvierentwintig duizend negenhonderd en vijfennegentig euro en tweeënvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 120.887,42 met ingang van 12 oktober 2015 tot de dag van volledige betaling en met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 4.108,10 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt IJzer Parket om aan Peitsman te betalen een bedrag van € 2.500,00 (tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 16 juli 2015 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt IJzer Parket in de proceskosten, aan de zijde van Allianz c.s. tot op heden begroot op € 8.264,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt IJzer Parket in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat IJzer Parket niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018. [1]

Voetnoten

1.type: CHR