ECLI:NL:RBAMS:2017:9961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
9 januari 2018
Zaaknummer
13/751988-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in het kader van overleveringsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, die in Nederland was vrijheidsbenomen in het kader van een overleveringsprocedure. Het verzoek, ingediend door mr. S. Grilk, strekte tot het toekennen van een schadevergoeding van € 7.840,-- voor geleden schade en € 280,-- voor kosten in verband met het indienen van het verzoek. De rechtbank heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoekschrift, omdat er geen sprake was van een weigering van de overlevering zoals vereist door artikel 67 van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, stelde dat de toekenning van de verzochte schadevergoeding niet mogelijk was, aangezien de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk had verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank oordeelde dat de beslissing tot niet-ontvankelijkheid niet gelijkgesteld kon worden met een weigering van de overlevering, en dat er geen verwijt kon worden gemaakt aan de Nederlandse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/751988-15
RK nummer: 17/4434 en 17/4435
Datum uitspraak: 12 december 2017
BESCHIKKING
Op het verzoek
ex artikel 89 en 591a Wetboek van Strafvordering (Sv) in verbinding met artikel 67 van de Overleveringswet (OLW) van
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedatum] 1980,
domicilie kiezende ten kantore van mr. S. Grilk, gevestigd aan het [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Het verzoek, gedateerd op 14 juli 2017, is op 17 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 28 november 2017 de raadsvrouw van verzoeker, mr. S. Grilk, advocaat te Arnhem en de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, in openbare raadkamer gehoord. Verzoeker is niet ter zitting verschenen. De raadsvrouw heeft verklaard dat verzoeker haar uitdrukkelijk heeft gemachtigd.

2.Inhoud van het verzoekschrift en standpunt verzoeker

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 7.840,-- door de Nederlandse Staat vanwege geleden schade als gevolg van de vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure en € 280, - als vergoeding voor de kosten die in verband met het indienen van het verzoek zijn gemaakt.
De raadsvrouw heeft gewezen op het bijzondere karakter van de beslissing tot niet-ontvankelijkheid in onderliggende overleveringsprocedure. Na de uitstelbeslissing in het kader van het arrest van het Hof van Justitie inzake
Aranyosien
Câldâraru(HvJ 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198) kan deze beslissing tot niet-ontvankelijkheid worden gelijkgesteld met een beslissing tot weigering van de overlevering. Onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 februari 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BH4749) heeft de raadsvrouw gesteld dat er een toetsing van artikel 28 lid 2 OLW heeft plaatsgevonden en dat – als de officier van justitie ontvankelijk zou zijn geweest – de overlevering zeker zou zijn geweigerd. Het is het Openbaar Ministerie te verwijten dat verzoeker gedetineerd is geweest, terwijl destijds bekend was dat er vanwege de slechte detentieomstandigheden in Roemenië mogelijk sprake was van een flagrante schending van mensenrechten waardoor overlevering niet kon plaatsvinden.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoekschrift, omdat toekenning van de verzochte schadevergoeding op grond van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW) in dit geval niet mogelijk is omdat geen sprake is van weigering van de overlevering, zoals vermeld in voornoemd artikel. De officier van justitie heeft gewezen op een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 7 november 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3282) waaruit volgt dat het de rechter niet vrijstaat om, bijvoorbeeld op gronden van billijkheid, de mogelijkheid van het toekennen van schadevergoeding, voorzien in artikel 67 van de Overleveringswet, bij wijze van analogie ook toe te passen op andere gevallen dan in dat artikel voorzien, nu die mogelijkheid in dat artikel uitdrukkelijk is beperkt tot gevallen waarin de overlevering is geweigerd.
Voorts heeft de officier van justitie gewezen op een uitspraak van de rechtbank van 26 januari 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2017:414), waar in punt 5.4.3 door de rechtbank is overwogen waarom in het geval van overschrijding van de redelijke termijn na een uitstelbeslissing zoals bedoeld in het arrest
Aranyosien
Câldâraru– zoals in casu het geval – de overlevering niet kan worden geweigerd, maar dat de overleveringsprocedure dan moet worden beëindigd door de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
De Nederlandse overheid kan geen verwijt worden gemaakt; er is geen sprake geweest van laksheid of onvoldoende voortvarendheid. Het is destijds helaas niet gelukt om voldoende garanties te krijgen van de Roemeense autoriteiten. Dat betekent niet dat dit niet had kunnen lukken of dat dit ook in de toekomst niet gaat lukken, aldus de officier van justitie.

4.Het oordeel van de rechtbank

Uit de stukken blijkt onder meer het volgende:
- Op 10 juni 2016 heeft de officier van justitie naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie inzake
Aranyosien
Câldâraru(HvJ 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198) aan de Roemeense uitvaardigende autoriteit nadere informatie gevraagd over de detentieomstandigheden in Roemenië.
- Op 21 juli 2016 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarin zij onder meer de beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB heeft uitgesteld.
- Op 18 april 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat de door de Roemeense autoriteiten verstrekte informatie het vastgestelde reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling niet uitsluit; voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden. Als gevolg daarvan is de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Artikel 67, eerste lid, van de OLW bepaalt dat op verzoek van een (gewezen) opgeëiste persoon een vergoeding ten laste van de Staat kan worden toegekend voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, bevolen krachtens de OLW, in gevallen waarin de overlevering is geweigerd. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in die gevallen de artikelen 591 en 591a Sv van overeenkomstige toepassing zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande betekent dat in gevallen waarin de uitspraak van de rechtbank luidt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, niet de mogelijkheid bestaat om schadevergoeding toe te kennen. Er is immers geen sprake van een weigering zoals artikel 67 OLW vereist (vergelijk: Gerechtshof Amsterdam, 17 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:919). Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat evenmin gesteld kan worden dat in dit geval een verwijt kan worden gemaakt aan de Nederlandse autoriteiten.
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verweer dat de beslissing tot niet-ontvankelijkheid kan worden gelijkgesteld met een beslissing tot weigering van de overlevering. Tot een weigering van de overlevering zoals bedoeld in artikel 28 lid 2 OLW is het in deze procedure – vanwege voornoemde beslissing tot uitstel en daarna het verstrijken van de redelijke termijn – juist niet gekomen. De stelling dat de overlevering zeker zou zijn geweigerd als de officier van justitie ontvankelijk zou zijn geweest, maakt dit niet anders.
Dit leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoekschrift.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. R. Funke Küpper en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 december 2017.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank,
binnen een maand na betekening van deze beschikking.