8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht tegen betaling met een minderjarige in de leeftijd tussen 16 en 18 jaar, zoals strafbaar is gesteld in artikel 248b van het Wetboek van strafrecht. Dit is een ernstig feit. Met artikel 248b Sr is beoogd minderjarigen een doeltreffende strafrechtelijke bescherming tegen jeugdprostitutie te bieden.
Niet is gebleken dat verdachte op enige wijze de leeftijd van het slachtoffer heeft gecontroleerd. Hij vertrouwde er kennelijk op dat de op de website vermelde leeftijd van 19 jaar juist was. Door na te laten de leeftijd van het slachtoffer te controleren heeft verdachte het ongeoorloofde risico genomen dat het slachtoffer minderjarig was. Hij was temeer tot controle verplicht, omdat hij te maken had met een, ook naar de onware opgave op de website, jeugdig persoon. Door toch seks met het slachtoffer te hebben heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie en dit moet hem ernstig worden aangerekend.
Voor het bepalen van de strafvorm en strafmaat zijn verder van belang de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Omtrent de omstandigheden is het volgende gebleken.
- Het minderjarige slachtoffer was ten tijde van het feit 17 en een half jaar oud;
- Zij heeft verklaard dat zij prostitutiediensten aanbood via advertenties op de internetwebsites kinky.nl en sexjobs.nl;
- In deze advertenties was in strijd met de waarheid vermeld dat zij 19 jaar was. Via een telefoonnummer op deze website konden klanten met haar in contact komen;
- Na telefonisch of sms-contact gaf zij het adres door van de woning waar de prostitutie plaats vond;
- Verdachte heeft gereageerd op een van de internetadvertenties;
- Het slachtoffer heeft verklaard dat zij wel ouder werd geschat dan haar kalenderleeftijd;
- De bewezen verklaarde ontuchtige handelingen bestaan uit het zich door de minderjarige op het gezicht/ in de mond laten poepen;
- Uit twee door de officier van justitie aan het dossier toegevoegde arresten van het Gerechtshof Amsterdam (arresten van 19 september 2016, parketnummers: 23/001907-15 en 23/001898-15) blijkt verder dat twee andere personen ten aanzien van onder meer het slachtoffer in deze zaak zijn veroordeeld ter zake van mensenhandel. Uit de betreffende vonnissen blijkt dat deze personen onder meer de prostitutie die ook in de onderhavige zaak aan de orde is hebben gefaciliteerd en daarvan hebben geprofiteerd. De officier van justitie heeft niet gesteld dat verdachte signalen had moeten oppikken dat deze anderen aldus bij de prostitutie van het slachtoffer waren betrokken. De rechtbank ziet daarvoor ook geen aanwijzingen;
- Het slachtoffer heeft geen aangifte willen doen. Zij heeft steeds volgehouden dat zij het werk vrijwillig deed en verklaard dat zij de bemoeienis van justitie niet op prijs stelde. Omtrent haar omstandigheden heeft zij in 2014 verklaard dat zij op haar vierde wees is geworden en daarna in een pleeggezin en vervolgens in instellingen is opgegroeid. Zij heeft eerder in Gouda in de prostitutie gewerkt. Op de vraag waarom zij het werk is gaan doen heeft zij geantwoord dat dat gewoon was om wat bij te verdienen. In januari 2017 is zij opnieuw gehoord. Toen heeft zij verklaard dat het goed met haar gaat, dat zij de prostitutie heeft verlaten, dat zij zich heel erg schaamt voor wat er is gebeurd en dat het een grote fout in haar leven is geweest.
Omtrent de verklaring van het slachtoffer overweegt de rechtbank dat eventuele vrijwilligheid ten aanzien van de prostitutie voor de strafbaarheid geen rol speelt. De reden daarvoor is dat een minderjarige onvoldoende in staat is om de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien. De onderhavige zaak is daarvoor een illustratie, gelet op de spijt en schaamte waarmee het slachtoffer op deze episode in haar leven terugziet.
Ook vormt de onderhavige zaak een illustratie voor de ervaring dat het juist minderjarigen met een problematisch verleden zijn die door toedoen van anderen in de prostitutie belanden. Zoals hierboven is overwogen houdt het aan verdachte te maken verwijt niet in dat hij had kunnen of moeten onderkennen dat het slachtoffer feitelijk ook slachtoffer van mensenhandel was. In algemene zin vormt deze omstandigheid evenals de andere omstandigheden van het slachtoffer, wel een inkleuring van het ongeoorloofde risico dat verdachte, door niet de leeftijd te controleren, heeft genomen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij zich op de uitnodiging bij de politie heeft gemeld. Uit het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 5 januari 2017 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat spreekt in zijn voordeel.
In zijn nadeel spreekt dat uit de stukken blijkt dat verdachte twee dagen nadat hij ontucht met het slachtoffer had gepleegd haar heeft voorgesteld dat hij tegen een financiële vergoeding klanten voor haar zou gaan werven (p. P3 02 026). Dit behoort niet tot de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde is begaan, maar weegt wel mee in de persoonlijke omstandigheden. Immers blijkt daaruit dat het risico dat verdachte bereid was te nemen door zich niet van haar leeftijd te vergewissen, verder ging dan de ten laste gelegde en bewezen verklaarde ontucht.
Uit de stukken blijkt dat verdachte een aanvraag heeft gedaan om een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) in verband met door hem voorgenomen werk als taxichauffeur, en dat de behandeling van deze aanvraag is aangehouden in verband met de onderhavige strafzaak. De rechtbank heeft dit in haar overweging betrokken.
De rechtbank acht het feit te ernstig voor het achterwege laten van strafoplegging zoals door de raadsman is bepleit. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware straf.
De rechtbank zal gebruik maken van de wettelijke mogelijkheid een taakstraf van 120 uur op te leggen gecombineerd met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel is beperkt tot één dag. De rechtbank ziet aanleiding voor een langer voorwaardelijk deel met bijbehorende proeftijd in verband met het bovengenoemde vergaande risico dat verdachte kennelijk bereid was te nemen.
De rechtbank volgt de officier niet in haar standpunt dat de gekozen combinatie van straffen in strijd zou zijn met de wet of met de bedoeling van de wetgever. Artikel 22b bepaalt slechts dat een taakstraf gecombineerd moet worden met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, maar niet hoe lang die moet zijn. Evenals het Hof Den Bosch in de reeds aangehaalde Valkenburgse zedenzaak heeft overwogen, moet het ervoor worden gehouden dat de gekozen combinatie tot het “palet van mogelijke straffen behoort”. In dit verband verwijst de rechtbank nog naar de door de Hoge Raad in zijn recente arrest van 24 januari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:66) geciteerde wetsgeschiedenis, waarin sprake is van een met artikel 22b Sr gezochte “balans tussen de richtinggevende rol van de wetgever en de straftoemetingsvrijheid van de rechter”. De rechtbank ziet niet in waarom de tekst van artikel 22b Sr deze balans niet zou weergeven. De wetsgeschiedenis dwingt daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet. Het is de taak van de rechtbank om binnen de wettelijke mogelijkheden een straf te bepalen die recht doet aan alle omstandigheden van het geval, indachtig de verschillende strafdoelen zoals generale en speciale preventie en vergelding. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wordt opgelegd, zou naar het oordeel van de rechtbank in de omstandigheden van dit geval niet passend zijn.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht.