In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor studiefinanciering door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser, een 40-jarige Nederlander, had verzocht om studiefinanciering, maar zijn aanvraag werd afgewezen op basis van de leeftijdsgrens van 30 jaar, zoals vastgelegd in de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000. De rechtbank oordeelde dat deze leeftijdsgrens geen verboden leeftijdsdiscriminatie oplevert, omdat er een objectieve rechtvaardiging voor deze regeling bestaat. De rechtbank stelde vast dat de wetgever met de leeftijdsgrens beoogde om jonge mensen in staat te stellen een opleiding te voltooien en dat boven de 30 jaar de verantwoordelijkheid voor de financiering van de studie bij de student zelf ligt.
De rechtbank behandelde ook de argumenten van de eiser dat de afwijzing van zijn aanvraag een schending van het discriminatieverbod en een inmenging in zijn privéleven opleverde. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat het onderscheid naar leeftijd objectief gerechtvaardigd is. De rechtbank concludeerde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, ondanks het motiveringsgebrek dat door de verweerder was erkend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen van dat besluit, en droeg de verweerder op het griffierecht aan de eiser te vergoeden.