ECLI:NL:RBAMS:2017:7488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
12 oktober 2017
Zaaknummer
13/679030-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door niet stoppen voor stopbord

Op 12 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 maart 2015 betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, een beroepschauffeur, reed met zijn vrachtauto over de afrit S101 van de Rijksweg A10 en negeerde een stopbord en stopstreep bij de kruising met de Nieuwe Hemweg. Hierdoor kwam hij in botsing met een andere vrachtauto, bestuurd door het slachtoffer, die voorrang had. Het slachtoffer liep als gevolg van de aanrijding een gebroken knie op, wat werd gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van honderd uren geëist, maar de rechtbank besloot tot een taakstraf van honderdtwintig uren, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het lange tijdsverloop voordat de zaak inhoudelijk kon worden behandeld en de betrokkenheid van de verdachte bij het slachtoffer na het ongeval. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die materiële schadevergoeding eiste, toegewezen tot een bedrag van € 4.118,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679030-16
Datum uitspraak: 12 oktober 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [GBA] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2017.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H-H. Boersma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.P.N. Remie, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de door hem gegeven toelichting daarop en heeft geluisterd naar zijn slachtofferverklaring.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 3 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur - , daarmee rijdende over de afrit S101 van de Rijksweg A10 en/of de kruising van de afrit S101 met de Nieuwe Hemweg, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken plateau van de knie, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de afrit S101 van de Rijksweg A10, komende vanaf de Rijksweg A10 en gaande in de richting van de Nieuwe Hemweg, verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising, niet gestopt voor de stopstreep en/of bord B7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, verdachte is (vervolgens) voornoemde kruising opgereden en heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een vrachtauto, waarin voornoemde [slachtoffer] als bestuurder gezeten was en die de Nieuwe Hemweg bereed, komende uit de richting van de Spaarndammerbuurt en gaande in de richting van de Ankerweg, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, verdachte heeft (vervolgens) voornoemde vrachtauto geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde vrachtauto, verdachte is vervolgens tegen voornoemde vrachtauto aangereden en/of aangebotst, waardoor voornoemde [slachtoffer] bovenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht (artikel 6 Wegenverkeerswet 1994);
2.2.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 3 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto - in de hoedanigheid van beroepschauffeur - , daarmee rijdende over de afrit S101 van de Rijksweg A10 en/of de kruising van de afrit S101 met de Nieuwe Hemweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg is ontstaan, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de afrit S101 van de Rijksweg A10, komende vanaf de Rijksweg A10 en gaande in de richting van de Nieuwe Hemweg, verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising, niet gestopt voor de stopstreep en/of bord B7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, verdachte is (vervolgens) voornoemde kruising opgereden en heeft zich hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend) verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een vrachtauto, waarin voornoemde [slachtoffer] als bestuurder gezeten was en die de Nieuwe Hemweg bereed, komende uit de richting van de Spaarndammerbuurt en gaande in de richting van de Ankerweg, voornoemde kruising was opgereden, althans op voornoemde kruising reed, verdachte heeft (vervolgens) voornoemde vrachtauto geen voorrang verleend, althans niet voor laten gaan en/of heeft verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende, uitgeweken voor voornoemde vrachtauto, verdachte is vervolgens tegen voornoemde vrachtauto aangereden en/of aangebotst (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994).

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
3.1.1.
Op 3 maart 2015 rijdt verdachte in zijn vrachtauto met aanhangwagen de afrit S101 van de A10 af, richting de kruising met de Nieuwe Hemweg te Amsterdam. Voor deze kruising is bord B7 geplaatst, een zogenoemd stopbord dat inhoudt dat moet worden gestopt en voorrang aan bestuurders op de kruisende weg moet worden verleend. Verder staat op het wegdek van de afrit met grote letters het woord “STOP” geschilderd en is aan het einde een stopstreep aangebracht. Bij de desbetreffende kruising stopt verdachte niet en steekt de Nieuwe Hemweg over om zijn weg te vervolgen richting de Spaarndammerbuurt. Op dat moment komt van links uit die richting [slachtoffer] in zijn vrachtauto aangereden. Een aanrijding tussen beide vrachtwagens is onvermijdelijk. Als gevolg van deze aanrijding breekt [slachtoffer] (het plateau van) zijn rechterknie.
3.1.2.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet is gestopt voor de stopstreep, maar zijn vrachtwagen liet uitrollen omdat hij meende dat er geen verkeer aankwam en hij dus dacht dat hij wel kon doorrijden en dat hij te laat zag dat van links de vrachtwagen van [slachtoffer] kwam.
3.1.3.
Aan de orde is de vraag of verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan, zoals primair is ten laste gelegd, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank dient hiervoor te beoordelen of het gedrag van verdachte is aan te merken als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam. Als dat niet kan worden bewezen, is de vraag of verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt (overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
3.3.1.
De raadsman van verdachte heeft overeenkomstig zijn pleitaantekeningen vrijspraak bepleit omdat er volgens hem onvoldoende bewijs is voor culpa (schuld) in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en evenmin sprake was van gevaarzettend gedrag.
De raadsman heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende betoogd. Verdachte heeft de vrachtauto die voorrang had over het hoofd gezien, maar hij was wel degelijk bij de les. Er is niet gebleken van enige andere afleiding of te verwijten overtreding, zoals het gebruik van een telefoon of het gebruik van alcohol. Verdachte heeft vlak vóór het ongeluk niet te hard gereden en het voertuig was volledig in orde. De aanmerkelijke onvoorzichtigheid zou er tevens in hebben bestaan dat verdachte zich onvoldoende zou hebben vergewist van het feit dat de kruising vrij was. Voor die stelling ontbreken echter de bewijsmiddelen. Hij had weliswaar moeten stoppen om voorrang te verlenen aan de vrachtauto, maar alleen op grond daarvan is nog geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
3.3.2.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 omdat, zo begrijpt de rechtbank, uiteindelijk sprake is van volledige genezing. Er is wel sprake van lichamelijk letsel waardoor [slachtoffer] zijn normale bezigheden tijdelijk niet kon verrichten, aldus de raadsman.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Schuld
3.4.1.1. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gaat het er onder meer om of kan worden bewezen dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” houdt daarbij in dat minimaal sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid.
3.4.1.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval (Hoge Raad 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822 - NJ 2005/252 m.nt. [naam]).
3.4.1.3. Verdachte is, zoals hem is ten laste gelegd en hij heeft toegegeven, niet gestopt voor het stopbord en de stopstreep. Hij heeft geen voorrang verleend aan [slachtoffer]. Verdachte dacht te hebben gezien dat er geen verkeer aan kwam waarvoor hij moest stoppen. Hij heeft te laat gezien dat er van links toch een vrachtwagen kwam die voorrang had.
3.4.1.4. Verdachte is beroepschauffeur en had destijds al zes jaar ervaring en dus mocht van hem qua zorgplicht en het in acht nemen van de verkeersregels meer worden verwacht dan van de gemiddelde verkeersdeelnemer. Hij heeft verklaard dat hij het stopbord wel heeft gezien, maar niet is gestopt omdat hij meende dat er geen verkeer was waarvoor hij moest stoppen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het deel onder het viaduct waar de vrachtwagen vandaan kwam, ontzettend donker is omdat de A10 daar behoorlijk breed is. Het is volgens verdachte ‘echt een donker gat’ (pagina 44). De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid omdat hij met zijn zware voertuig niet is gestopt en geen voorrang heeft gegeven waar hij dat wel verplicht was, terwijl de verkeerssituatie ter plekke belette dat verdachte al van verre kon zien of er wel of geen verkeer aan kwam.
3.4.2.
Zwaar lichamelijk letsel (gebroken knie)
3.4.2.1. [slachtoffer] heeft tegenover de politie verklaard dat door het ongeval zijn rechterknie is gebroken, dat hij eerst met gips om zijn knie naar huis moest om zijn gezwollen knie te laten slinken, dat de breuk door middel van een operatie is hersteld, dat hij in verband daarmee zeven dagen in het ziekenhuis heeft gelegen en hij vervolgens zijn knie zes weken niet mocht belasten en ten slotte dat als bij controle zou blijken dat het goed was, hij mocht gaan revalideren (pagina 055). Deze verklaring vindt haar bevestiging in de letselverklaring van de fysiotherapeut van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis waarin staat dat [slachtoffer] in verband met een Schatzker 3B Tibiaplateaufractuur rechts (een gebroken plateau van de rechterknie) van 17 tot en met 24 maart 2015 is opgenomen geweest op de afdeling Heelkunde (pagina 059 tot en met 061) .
3.4.2.2. De rechtbank is van oordeel dat de gebroken knie van [slachtoffer], gelet op de aard en ernst van het letsel en de duur van het herstel, en de noodzaak tot medisch ingrijpen kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel (Vgl. Hof Amsterdam 23 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3405).
3.4.3.
Bewezenverklaring
3.4.3.1. De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 3 maart 2015 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een vrachtauto – in de hoedanigheid van beroepschauffeur – daarmee rijdende over de afrit S101 van de Rijksweg A10 en de kruising van de afrit S101 met de Nieuwe Hemweg, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, te weten [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken plateau van de knie, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit: verdachte heeft gereden over de afrit S101 van de Rijksweg A10, komende vanaf de Rijksweg A10 en gaande in de richting van de Nieuwe Hemweg, verdachte is, gekomen bij voornoemde kruising, niet gestopt voor de stopstreep en bij bord B7 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, verdachte is vervolgens voornoemde kruising opgereden en heeft zich hierbij niet voldoende vergewist dat voornoemde kruising vrij was van enig kruisend verkeer, doch is voornoemde kruising opgereden terwijl een vrachtauto, waarin voornoemde [slachtoffer] als bestuurder gezeten was en die de Nieuwe Hemweg bereed, komende uit de richting van de Spaarndammerbuurt en gaande in de richting van de Ankerweg, op voornoemde kruising reed, verdachte is vervolgens tegen voornoemde vrachtauto aangereden waardoor voornoemde [slachtoffer] bovenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
3.4.3.2. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van vijftig dagen en dat hem daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaar.
7.2.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.
Verdachte, die van beroep vrachtwagenchauffeur is, heeft op 3 maart 2015 het stopbord en de stopstreep voor de kruising van de afrit S101 met de Nieuwe Hemweg genegeerd en is de desbetreffende kruising opgereden. Hij heeft [slachtoffer], die met zijn vrachtwagen van links kwam en voorrang had, over het hoofd gezien. Het gevolg hiervan was een aanrijding tussen de vrachtwagens. [slachtoffer] heeft hierbij zijn knie gebroken en kon hierdoor een tijdlang onder meer niet werken. Bewust een stopbord negeren, met name met een zware vrachtwagencombinatie, is kwalijk en kan grote gevolgen hebben, zoals in deze zaak is gebleken. Verdachte had aanmerkelijk voorzichtiger moeten zijn. Het maken van een dergelijke verkeersfout terwijl sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer wordt doorgaans bestraft met een taakstraf van honderdtwintig uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van zes maanden.
7.4.
De rechtbank laat in het voordeel van verdachte meewegen dat hij zich betrokken heeft getoond en direct contact met [slachtoffer] heeft opgenomen en onderhouden en eerlijk en schuldbewust zijn fout heeft toegegeven. Zij laat verder in verdachtes voordeel meewegen dat hij op een jeugdzonde na niet eerder is bestraft zoals blijkt uit zijn strafblad (uittreksel uit de justitiële documentatie) van 30 augustus 2017.
7.5.
Het bevreemdt de rechtbank dat het zolang heeft moeten duren voordat deze zaak inhoudelijk kon worden behandeld. Het verkeersongeluk heeft meer dan tweeënhalf jaar geleden plaatsgevonden. De verkeersongevalsanalyse was drie weken na het ongeluk al afgerond en nadien heeft er op het horen van verdachte op 31 maart 2015 en het slachtoffer op 27 maart 2015 en het informeren naar diens medische toestand geen onderzoek meer plaatsgevonden.
7.6.
De rechtbank ziet in het lange tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte de afgelopen tweeënhalf jaar geen verkeersfouten heeft gemaakt die hebben geleid tot contacten met de politie aanleiding om af te zien van het opleggen van een (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid. Mede omdat de rechtbank zal beslissen dat verdachte de schade moet vergoeden die [slachtoffer] heeft geleden doordat hij een aantal maanden niet heeft kunnen (over)werken, zal zij volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf van honderdtwintig uren subsidiair zestig dagen vervangende hechtenis.
7.7.
De rechtbank heeft bij haar uiteindelijke oordeel laten meewegen dat [slachtoffer] ter zitting het volgende heeft verklaard:
“Het belangrijkste wat ik hier kwijt wil, is dat ik de veroorzaker niks kwalijk neem. Ten eerste is hij die ochtend niet opgestaan met het idee mij eens goed te raken. Ten tweede: ik ken dat punt, het is er heel onoverzichtelijk en er gebeuren daar vaker ongelukken. Ik snap goed hoe het heeft kunnen gebeuren. Hij heeft direct contact met mij gezocht, hij zat er heel erg mee. We hebben een paar keer gebeld en appcontact gehad. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat ik geen wrok koester. Het is een jonge knul en het is een verschrikkelijk kruispunt. Ik wil niet dat hij er last van blijft houden. En ik waardeer het heel erg dat hij zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en meteen achter mijn nummer is aangegaan.”

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 4.118,00 aan materiële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De schade betreft verlies van inkomen (misgelopen overuren in de maanden maart tot en met september 2015). De benadeelde partij heeft zijn vordering onderbouwd door een vergelijking te maken tussen wat hij in een bepaalde maand in 2016 heeft verdiend en in diezelfde maand in 2015 heeft verdiend en het verschil (de overuren) aan te merken als misgelopen inkomsten.
8.2.
De raadsman heeft bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren en daartoe het volgende gesteld. De benadeelde partij heeft niet aangetoond dat hij werkzaamheden heeft gemist. Er is geen bewijs door middel van bijvoorbeeld verklaring werkgever dat die uren gemist zijn. Dat in 2016 overwerkuren zijn uitbetaald, betekent niet dat die er in 2015 of daarvoor ook zouden zijn geweest, laat staan in welke omvang. Daarbij bepaalt de transport-cao dat indien sprake is geweest van structureel overwerk voor een ziekteperiode, deze inkomsten moeten worden meegenomen in het ziekteloon. Voor zover hier dus sprake van is geweest, heeft de werkgever dit dus al betaald of zou de werkgever dit uitbetaald moeten hebben, aldus de raadsman. Verdachte heeft verzocht, dat mocht hij de schade moeten vergoeden hem toe te staan dit in termijnen te doen.
8.3.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is onvoldoende betwist. [slachtoffer] werkt in het morteltransport, dat een eigen cao heeft, en heeft verklaard niet onder de transport-cao te vallen. Het inkomen van de benadeelde partij is net als dat van verdachte mede afhankelijk van het aantal overuren dat hij maakt. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.4.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
8.5.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat het bedrag in gedeelten mag worden voldaan; in acht maandelijkse termijnen van € 500,00 en één termijn van € 118,00.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , toe tot € 4.118,00 (vierduizend honderdachttien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 maart 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen € 4.118,00 (vierduizend honderdachttien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 maart 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 51 (éénenvijftig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de betalingsverplichting aan de Staat mag worden voldaan in 8 (acht) maandelijkse termijnen van € 500,00 (vijfhonderd euro) en 1 (één) termijn van 118,00 (honderdachttien) euro, telkens te vermeerderen met de (nog) verschuldigde wettelijke rente op het moment dat een termijn wordt voldaan.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2017.