ECLI:NL:GHAMS:2016:3405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2016
Publicatiedatum
24 augustus 2016
Zaaknummer
23-003875-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ex-partner met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van zijn ex-partner, waarbij hij op 4 juni 2015 in Beverwijk opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken knie, zou hebben toegebracht. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de aangeefster enkel een duw heeft gegeven, maar het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk was. Het hof heeft vastgesteld dat de aangeefster verklaarde dat de verdachte tegen haar been heeft getrapt, wat leidde tot de gebroken knie. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten, maar het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, is bewezen verklaard.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft in hoger beroep een taakstraf van 120 uur opgelegd, subsidiair 60 dagen hechtenis. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de ex-partner van de verdachte, voor de geleden materiële en immateriële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 3.557,34, bestaande uit € 1.057,34 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De verdachte is verplicht gesteld om dit bedrag te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

parketnummer: 23-003875-15
datum uitspraak: 23 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-139398-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sri Lanka) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 juni 2015 in de gemeente Beverwijk aan [slachtoffer] (zijn ex-partner) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been (knie), heeft toegebracht door een of meerma(a)l(en) op/tegen dat been van genoemde [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 4 juni 2015 in de gemeente Beverwijk [slachtoffer] (zijn ex-partner) heeft mishandeld door een of meerma(a)l(en) op/tegen het been van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been (knie) ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 4 juni 2015 in de gemeente Beverwijk [slachtoffer] (zijn ex-partner) heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer] een of meerma(a)l(en) op/tegen het been te schoppen en/of te trappen en/of door genoemde [slachtoffer] (hard) aan het haar te trekken en/of te rukken waardoor genoemde [slachtoffer] op/tegen de grond is komen te vallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van de overgelegde pleitnotities, aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer enkel een duw heeft gegeven. Deze duw is echter niet ten laste gelegd. De enkele duw levert niet automatisch een mishandeling op en de duw leidt voorts niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde nu er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij de verdachte. De verdachte weet niet hoe het letsel bij het slachtoffer is ontstaan, maar hij denkt dat dit door een val tegen de buitenmuur is gekomen. De verdediging heeft ten slotte betwist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen blijkt dat de verdachte en de aangeefster, zijn ex-partner, op 4 juni 2015 in conflict zijn gekomen. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte tegen haar been heeft getrapt waardoor zij een gebroken knie heeft opgelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster enkel een duw heeft gegeven om haar naar buiten te krijgen. De verdachte heeft verklaard dat het mogelijk is dat aangeefster hierdoor ten val is gekomen tegen een muur.
Naar het oordeel van het hof past het letsel van het slachtoffer, een gebroken knie, niet bij een val tegen een muur naar aanleiding van een duw. Het letsel past naar het oordeel van het hof echter wel bij het door de aangeefster omschreven scenario. Het hof acht de verklaring van de verdachte daarom niet aannemelijk.
Voorts oordeelt het hof dat bij het slachtoffer sprake is van zwaar lichamelijk letsel, gelet op de aard en ernst van het letsel en de duur van het herstel, en de noodzaak tot medisch ingrijpen – het slachtoffer heeft een operatie ondergaan en zal nog een of meer operatie(s) moeten ondergaan.
Het hof acht, gelet op het bovenstaande, bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner met zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken knie, tot gevolg.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juni 2015 in de gemeente Beverwijk, [slachtoffer] (zijn ex-partner) heeft mishandeld door tegen het been van die [slachtoffer] te trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken knie ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 4.298,68 bestaande uit een bedrag aan materiële schade van €1.798,68 en een bedrag aan immateriële schade van € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente en advocaatkosten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-partner met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, waarvan het dochtertje van de verdachte en van de aangeefster getuige is geweest. Hij heeft daardoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar pijn en letsel veroorzaakt. De verdachte heeft met zijn gedrag kennelijk voorrang gegeven aan de directe uiting van zijn frustratie en emoties en is er niet in geslaagd het ontstane conflict op fatsoenlijke wijze op te lossen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 juli 2016 is hij eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld. Nu dit een andersoortig feit betreft zal het hof daarmee niet ten nadele van de verdachte rekening houden. Voorts zal het hof een transactie die in 2006 aan de verdachte is opgelegd voor een soortgelijk feit niet in diens nadeel laten meewegen, gezien het tijdsverloop sindsdien.
Bij de strafbepaling zal het hof rekening houden met het belang dat het hecht aan een goede omgangsregeling tussen de verdachte en het nog jonge kind van de verdachte en aangeefster. Voorts houdt het hof rekening met de positieve (ontwikkeling in de) persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit een hem betreffend Reclasseringsadvies van 3 augustus 2015 alsmede uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep. Het hof acht, alles afwegende en mede om een eventueel bestaand gevaar voor herhaling in te perken, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.298,68, bestaande uit een bedrag aan materiële schade van €1.798,68 en een bedrag aan immateriële schade van € 3.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente en advocaatkosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.298,68. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de hoogte van de vordering gemotiveerd betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de materiële schade toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.057,34, te vermeerderen met de wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit onderstaande posten:
- Fysiotherapie: 12 behandelingen tot 28 juli 2016 x 39,75 euro = € 477,00
- Zorgverzekering: eigen risico ambulancerit = € 291,55
- Daggeld ziekenhuis: 8 dagen x € 28,00 = € 224,00
- Douchehoes: € 36,95
- Medicijnen: € 27,84
Het hof zal de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Met betrekking tot de gevorderde kosten voor rechtsbijstand heeft het hof – gelet op de hoogte van de vordering – aansluiting gezocht bij de liquidatietarieven voor vorderingen tot en met € 10.000,00 (tarief I), in aanmerking nemende dat sprake is van een appel. Voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Het hof zal voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep de kosten voor rechtsbijstand begroten op € 632,00 (1 punt x € 632,00). Voor het toekennen van 1 punt voor de door de advocaat op voorhand toegezonden schriftelijke toelichting acht het hof – anders dan verzocht – geen plaats, nu deze brief goeddeels overeenstemt met hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.557,34 (drieduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en vierendertig cent) bestaande uit € 1.057,34 (duizend zevenenvijftig euro en vierendertig cent) aan materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 632,00(zeshonderdtweeëndertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.557,34 (drieduizend vijfhonderdzevenenvijftig euro en vierendertig cent) bestaande uit € 1.057,34 (duizend zevenenvijftig euro en vierendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. H.W.J. de Groot en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 augustus 2016.
=========================================================================
[.]
.