Overwegingen
1. Eisers ontvingen vanaf 31 juli 2011 gezinsbijstand. Een uitkering brengt verplichtingen mee. Eén van deze verplichtingen is de inlichtingenplicht (artikel 17 van de Participatiewet (Pw)). Deze houdt in dat eisers verplicht zijn om aan het college alle gegevens te vertrekken die van invloed zijn op hun recht op bijstand.
2. Op 13 en 20 mei 2016 is eiser door zijn klantmanager werkend gezien bij een fruitkraam op de [markt] . De klantmanager heeft hiervan melding gemaakt bij het Stadsloket. Het college heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eisers. De handhavingsspecialist heeft de bevindingen van zijn onderzoek opgeschreven in een onderzoeksrapport van 3 november 2016. Uit dit rapport blijkt het volgende:
- De handhavingsspecialist heeft meerdere bezoeken aan de [markt]
gebracht en heeft eiser daar zes keer aangetroffen achter een fruitkraam. Deze waarnemingen zijn op verschillende dagen en op steeds verschillende tijdstippen gedaan. Bij vier van de zes waarnemingen was de handhavingsspecialist samen met een collega. Eiser is tijdens de waarnemingen herkend aan de hand van een kopie van zijn vreemdelingendocument. De handhavingsspecialist heeft tijdens vier waarnemingen gezien dat eiser spulletjes aan het afrekenen was, lege dozen en kratten aan het opruimen was en klanten aan het helpen was. Tijdens de andere twee waarnemingen stond eiser alleen achter de kraam;
- Eiser heeft op 31 oktober 2016 een verklaring afgelegd, waarvan hier alleen het gedeelte wordt weergegeven dat voor de beoordeling van belang is. Eiser zegt voldoende Nederlands te kunnen spreken om het gesprek te voeren. Hij verklaart dat een familielid een fruitkraam heeft op de [markt] en dat hij daar soms voor en soms achter de kraam staat. Hij verklaart dat hij daar hooguit 20 minuten is en dat hij ook wel eens helpt als het erg druk is. Hij gooit dan lege kratten in de container of vult de groente en het fruit bij. Eiser verklaart verder dat hij ook wel eens betalingswerkzaamheden verricht. Voor al deze werkzaamheden krijgt hij geen geld van het familielid, maar hij mag wel kosteloos groente of fruit meenemen. Op de vraag hoe lang eiser deze werkzaamheden al doet, antwoordt hij dat hij dit sinds maart 2016 doet. Aan het einde van zijn verklaring geeft eiser aan dat de handhavingsspecialist de verklaring heeft voorgelezen en dat eiser met die verklaring akkoord gaat. De verklaring is daarna door eiser ondertekend.
3. Het college heeft op basis van dit onderzoek de primaire besluiten genomen.
Met het primaire besluit 1 is de gezinsbijstand van eisers ingetrokken op de grondslag dat eiser inkomsten heeft uit werkzaamheden op de markt, waarmee hij de kosten voor levensonderhoud zelf kan betalen. Met het primaire besluit 2 heeft het college een bedrag van € 13.445,58 van eisers teruggevorderd aan ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering over de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 december 2016.
4. Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit 1 te schorsen. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 16 februari 2017 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
5. Naar aanleiding van de bezwaarschriften van eisers, heeft het college opnieuw naar de zaken gekeken en de bestreden besluiten genomen. Met het bestreden besluit 1 heeft het college de grondslag voor het intrekken van de gezinsbijstand gewijzigd. Het college hanteert nu als grondslag dat eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden omdat eiser niet heeft gemeld dat hij op de markt werkzaamheden heeft verricht en dat het recht op bijstand vanaf 1 maart 2016 niet meer is vast te stellen, omdat niet meer is vast te stellen hoeveel eiser heeft gewerkt en hoeveel hij daarmee heeft verdiend.
6. Met het bestreden besluit 2 heeft het college het bezwaar van eisers tegen de terugvorderingsbeslissing ongegrond verklaard. In de kern komt de motivering van het college op het volgende neer. De terugvordering is het directe gevolg van de intrekking van de uitkering vanaf 1 maart 2016. Het bezwaar daartegen is met het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het college wordt de uitkering van eisers daarom terecht teruggevorderd over de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 december 2016.
7. Eisers zijn het oneens met de bestreden besluiten. Eisers stellen dat eiser niet heeft gewerkt bij de fruitkraam op de markt. Zij stellen dat de verklaring van eiser van 31 oktober 2016 in het rapport niet klopt. Volgens eisers is de verklaring niet juist omdat eiser nauwelijks Nederlands spreekt. Eisers stellen dat het college wist dat eiser de Nederlands taal niet voldoende machtig is. Het college heeft daarom ten onrechte de schoondochter van eiser niet toegestaan te tolken tijdens het gesprek. Eisers stellen verder dat regelmatig een persoon bij de fruitkraam komt die heel erg op eiser lijkt en dat de handhavingsspecialist zich waarschijnlijk heeft vergist. Eisers voeren daarnaast aan dat het college de gezinsuitkering ten onrechte heeft ingetrokken over de gehele periode van 1 maart 2016 tot 27 december 2016. De verklaring van eiser alleen biedt hiervoor namelijk op zichzelf onvoldoende steun. Eisers vinden verder dat het onderzoek van het college tekortschiet omdat alleen melding is gedaan van de keren dat eiser op de markt is aangetroffen en géén melding is gedaan van alle keren dat hij niet op de markt aanwezig was.
Eisers voeren ten slotte aan dat het college hun bijstandsuitkering niet had mogen intrekken, omdat de belangen van eisers bij het behoud van hun uitkering groter zijn dan het belang van het college bij het intrekken van de uitkering.
8. De rechtbank geeft eisers geen gelijk en heeft daarvoor de volgende redenen.
9. Het betoog van eisers dat de intrekking van hun gezinsbijstand niet mag worden gebaseerd op de verklaring van eiser van 31 oktober 2016, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (de Raad), mag men in het algemeen uitgaan van een verklaring die is afgelegd tegenover een handhavingsspecialist. Alleen in bijzondere situaties mag een afgelegde verklaring niet worden gebruikt als bewijsmiddel.Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er in hun geval sprake is van een bijzondere situatie. De enkele stelling dat eiser onvoldoende Nederlands spreekt om een gesprek te voeren over zijn bijstandsuitkering, levert geen bijzondere situatie op. Uit de vraagstelling en de antwoorden van eiser tijdens het gehoor op 31 oktober 2016 kan niet worden afgeleid dat eiser de Nederlandse taal niet voldoende machtig is dan wel een tolk nodig had. Bovendien heeft eiser zijn verklaring ondertekend. Daarbij komt dat de rechtbank ook in het verslag van een gesprek met eiser op 19 maart 2015 aanknopingspunten heeft gevonden dat eiser de Nederlandse taal voldoende beheerst en geen bijstand nodig had van een tolk. In dit verslag staat namelijk dat eiser zich mondeling zonder hulp redt in de Nederlandse taal, maar dat lezen en schrijven nog wel de nodige problemen oplevert. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank ook het feit dat eiser sinds 2015 lessen in de Nederlandse taal heeft gevolgd. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het college de ondertekende verklaring van eiser mag betrekken in zijn besluitvorming.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat het niet aannemelijk is dat de handhavingsspecialist zich heeft vergist en eiser met iemand anders heeft verward. De handhavingsspecialist geeft namelijk aan dat hij eiser heeft herkend aan de hand van een kopie van zijn vreemdelingendocument. Omdat het rapport van de handhavingsspecialist op ambtsbelofte is opgemaakt, mag het college in het algemeen van die informatie uitgaan. Bovendien heeft eiser zelf verklaard dat hij sinds 1 maart 2016 wel eens helpt en werkzaamheden verricht bij de fruitkraam op de [markt] . Onder rechtsoverweging 9 is al overwogen dat eiser aan deze verklaring mag worden gehouden. Deze verklaring wordt bovendien ondersteund door de in deze procedures door eisers overgelegde verklaring van de marktkraamhouder [de persoon 2] , die de aanwezigheid van eiser bij het marktkraam heeft bevestigd. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het college nader heeft onderzocht of sprake zou kunnen zijn van een persoonsverwisseling door de foto van de man – van wie eiser betoogt dat hij degene was die achter de marktkraam staat - te tonen aan handhavingsmedewerker [de persoon 3] . Uit het e-mailbericht van 2 februari 2017 afkomstig van deze handhavingsmedewerker blijkt dat zij deze foto heeft bekeken en heeft bevestigd dat de man op de foto niet de man achter de marktkraam was.
11. De stelling van eiser dat hij geen werkzaamheden heeft verricht op de markt slaagt evenmin. De Raad heeft zich in vergelijkbare zaken uitgelaten over de vraag hoe aanwezigheid op de werkplek moet worden geduid. Volgens de Raad veronderstelt aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een bestaande werkplek dat ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid is verricht. Het is dan vervolgens aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
12. In deze zaak was eiser overdag – dus tijdens reguliere arbeidsuren – aanwezig op een werkplek. Dit veronderstelt dat hij deze uren ook heeft gewerkt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet aan het werk was. Integendeel: eiser heeft zelf verklaard dat hij helpt achter de marktkraam en dat hij lege kratten in de container gooit, groente of fruit bijvult en betalingswerkzaamheden verricht. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij voor al deze werkzaamheden kosteloos groente of fruit mag meenemen. De rechtbank begrijpt de verklaring van eiser zo dat hij voor zijn werkzaamheden in natura kreeg uitbetaald, wat erop duidt dat eiser daadwerkelijk op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht.
13. De beroepsgrond dat het college zich ten onrechte alleen heeft gebaseerd op de momenten dat eiser achter de marktkraam is aangetroffen - terwijl eiser het merendeel van de tijd niét op de markt aanwezig was - slaagt niet. Zoals door het college op de zitting is toegelicht, heeft de handhavingsmedewerker meerdere bezoeken aan de [markt] gebracht en is eiser bij elk van deze bezoeken achter de marktkraam aangetroffen. Dat geen melding zou zijn gemaakt van de momenten dat eiser niet aanwezig was, klopt dus niet.
14. Omdat de aanwezigheid van eiser op de markt, gelet op zijn verklaring en het overig onder 2 weergegeven bewijs voldoende vaststaat, heeft het college terecht de conclusie getrokken dat eiser op de markt op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Eisers hadden moeten begrijpen dat het verrichten van werkzaamheden op de markt relevant is voor hun recht op bijstand. Desondanks hebben eisers dit niet doorgegeven aan het college. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Anders dan eisers betogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bijstand van eisers terecht heeft ingetrokken over de periode van 1 maart 2016 tot 27 december 2016. Eiser heeft namelijk zelf verklaard dat hij met ingang van 1 maart 2016 werkzaamheden is gaan verrichten op de markt. Hij heeft niet verklaard dat hij op een gegeven moment met deze werkzaamheden is gestopt. Het college heeft de periode daarom terecht laten doorlopen tot aan de datum van het intrekkingsbesluit (27 december 2016).
15. Volgens vaste rechtspraak levert een schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverlichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand zou hebben gehad.
16. De rechtbank vindt dat eisers niet met gegevens zijn gekomen op grond waarvan hun recht op bijstand alsnog kan worden vastgesteld. Eisers hebben namelijk niet met bewijsstukken aannemelijk gemaakt dat, indien zij de werkzaamheden van eiser tijdig zouden hebben gemeld, zij over de periode van 1 maart 2016 tot 27 december 2016 recht op bijstand zouden hebben gehad. Het college heeft daarom terecht aangenomen dat het recht op bijstand over de periode van 1 maart 2016 tot en met 27 december 2016 niet meer kan worden vastgesteld.
17. Het college is onder deze omstandigheden gehouden om de bijstandsuitkering van eisers per 1 maart 2016 in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw. Het betoog van eisers dat hun belang bij het behouden van hun bijstandsuitkering zwaarder moet wegen dan het belang van het college bij de intrekking van die uitkering, slaagt gelet op die bepaling niet. Het college is op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw immers niet bevoegd maar gehouden een bijstandsuitkering in te trekken. Er bestaat voor het college dus geen ruimte om een belangenafweging te maken.
18. Eisers hebben in de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 december 2016 een (totaal)bedrag van € 13.445,58 teveel aan bijstandsuitkering ontvangen. Eisers hebben geen dringende redenen - onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van een terugvordering – aangevoerd waarom van terugvordering moet worden afgezien. Verweerder heeft dit bedrag daarom terecht teruggevorderd.
19. De beroepen zijn daarom ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.