Uitspraak
28 oktober 2014, 14/4184 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 26 januari 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na de ontdekking van een hennepkwekerij op 20 juni 2013, waar appellant bij betrokken was. De politie trof 323 hennepplanten aan in de woning van appellant, die verklaarde dat hij de kwekerij had geëxploiteerd. Naar aanleiding van deze aanhouding heeft de sociaal rechercheur een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp heeft vervolgens de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de periode van 7 februari 2013 tot 7 augustus 2013, waarin de bijstand is ingetrokken. De Raad oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, omdat hij de exploitatie van de hennepkwekerij niet had gemeld. De Raad benadrukte dat zowel het starten als het exploiteren van een hennepkwekerij omstandigheden zijn die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
De Raad verwierp ook de beroepsgrond van appellant dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld op basis van een uitspraak van de strafrechter, omdat de bestuursrechter niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering geen bestraffende sancties zijn, maar herstelmaatregelen. Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand bleef.