ECLI:NL:CRVB:2016:1733

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
14-6350 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens exploitatie van een hennepkwekerij en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 26 januari 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na de ontdekking van een hennepkwekerij op 20 juni 2013, waar appellant bij betrokken was. De politie trof 323 hennepplanten aan in de woning van appellant, die verklaarde dat hij de kwekerij had geëxploiteerd. Naar aanleiding van deze aanhouding heeft de sociaal rechercheur een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp heeft vervolgens de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de periode van 7 februari 2013 tot 7 augustus 2013, waarin de bijstand is ingetrokken. De Raad oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, omdat hij de exploitatie van de hennepkwekerij niet had gemeld. De Raad benadrukte dat zowel het starten als het exploiteren van een hennepkwekerij omstandigheden zijn die van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.

De Raad verwierp ook de beroepsgrond van appellant dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld op basis van een uitspraak van de strafrechter, omdat de bestuursrechter niet gebonden is aan het oordeel van de strafrechter. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering geen bestraffende sancties zijn, maar herstelmaatregelen. Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waardoor de intrekking en terugvordering van de bijstand in stand bleef.

Uitspraak

14/6350 WWB
Datum uitspraak: 10 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 oktober 2014, 14/4184 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.G. Hulsman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hulsman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Poldermans.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 26 januari 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 20 juni 2013 heeft de politie een in werking zijnde hennepkwekerij met 323 planten aangetroffen op de zolder van de woning aan het [woning] te [plaatsnaam] (woning). Appellant is ter plaatse door de politie aangehouden en heeft tegenover de politie verklaard dat hij betrokken is bij de exploitatie van de hennepkwekerij, dat hij in december is begonnen met bouwen en in februari ongeveer klaar was, dat de elektriciteit in maart klaar was en dat dit de eerste oogst was. Naar aanleiding van deze aanhouding heeft de sociaal rechercheur in dienst van de gemeente Delft (sociaal rechercheur) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevindingen van de politie. Tevens heeft de sociaal rechercheur appellant op
2 augustus 2013 verhoord. De bevindingen van het onderzoek van de sociaal rechercheur zijn neergelegd in een rapport van 5 augustus 2013.
1.3.
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 7 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 april 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellant met ingang van 7 februari 2013 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 7 februari 2013 tot 1 juni 2013 tot een bedrag van € 3.503,18 netto van appellant teruggevorderd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en dat hij, door daarvan geen melding te maken, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden met als gevolg dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode betreft de periode van 7 februari 2013, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 7 augustus 2013, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Vast staat dat de politie op 20 juni 2013 een hennepkwekerij heeft aangetroffen. Appellant heeft van het exploiteren van deze kwekerij noch van het verrichten van voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van deze kwekerij melding gemaakt bij het college. Appellant heeft dan ook de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.3.
De beroepsgrond dat de hennepkwekerij nog niet in bedrijf was op 7 februari 2013 en eerst met ingang van 27 april 2013 sprake kan zijn van schending van de inlichtingenverplichting, omdat de strafrechter uitgaat van een hennepkwekerij in de periode van 27 april 2013 tot 20 juni 2013, slaagt niet. De bestuursrechter is in het kader van een bestuursrechtelijke procedure in het algemeen niet gebonden aan het oordeel van de strafrechter, omdat in een strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander bewijsrecht van toepassing is (uitspraak van 29 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU6606). Bovendien heeft appellant in zijn verhoor van 20 juni 2013 bij de politie verklaard dat hij in december 2012 met de voorbereiding van de hennepkwekerij was begonnen en in februari 2013 daarmee klaar was. Hij heeft verder verklaard dat hij een roodje of vijf, zes of zeven heeft geïnvesteerd, welk geld hij nog had liggen. Zowel het verrichten van activiteiten gericht op het starten van een hennepkwekerij als het exploiteren daarvan worden aangemerkt als omstandigheden waarvan het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand en waarvan hij het betreffende bestuursorgaan onverwijld mededeling moet doen, ongeacht of daaruit inkomsten worden verworven (zie uitspraak van 13 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0451). Dit betekent dat in de gehele te beoordelen periode sprake is van schending van de inlichtingenverplichting.
4.4.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor de intrekking van bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond.
4.5.
De beroepsgrond dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld omdat de strafrechter heeft vastgesteld dat er geen oogst zou zijn gerealiseerd, slaagt niet. Uit 4.3 volgt dat niet alleen het door de strafrechter beoordeelde exploiteren van een hennepkwekerij maar tevens de activiteiten gericht op het starten van een hennepkwekerij van belang zijn voor het recht op bijstand. Appellant heeft echter geen inzage gegeven in de investeringen in en de exploitatie van de hennepkwekerij en daarvan geen deugdelijke administratie en evenmin enig objectief en verifieerbaar gegeven overgelegd op grond waarvan het recht op bijstand zou kunnen worden vastgesteld.
4.6.
Het beroep van appellant op het “ne bis in idem”-beginsel, slaagt evenmin. Dit beginsel is van toepassing op punitieve of bestraffende sancties. De intrekking van bijstand en de daaruit voortvloeiende terugvordering brengt niet mee dat appellant twee maal voor dezelfde gedraging wordt bestraft. De rechtsfiguur van intrekking van bijstand en de daaruit voortvloeiende terugvordering kunnen niet worden beschouwd als (bestraffende) sancties maar moeten worden beschouwd als een op herstel gerichte maatregel, omdat daarmee wordt beoogd de toekenning van bijstand aan een belanghebbende die volgens het bijstandverlenend orgaan geen recht op bijstand heeft geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken. Dat de schending van de inlichtingenverplichting als zodanig ook een strafbaar feit oplevert, doet hieraan niet af (vergelijk uitspraak van 11 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2715 en uitspraak van 31 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2879). Dat appellant dit anders ervaart leidt niet tot een ander oordeel. De gestelde omstandigheid dat appellant geen inkomsten uit de kwekerij heeft ontvangen en door de intrekking en terugvordering van de bijstand in die periode geen inkomsten heeft, maakt evenmin dat de intrekking en terugvordering als bestraffend moeten worden aangemerkt.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) C. Moustaïne

HD