4.3Oordeel van de rechtbank
Relevantie beslissing 25 maart 2014 voor toetsing aan artikel 12 OLW
Met de raadsman en de officier van justitie is van oordeel dat de procedure die tot de beslissing van 25 maart 2014 heeft geleid waarbij de duur van eerder opgelegde vrijheidsstraffen opnieuw is vastgesteld, relevant is voor de toetsing aan de nationale wetgeving ter uitvoering van artikel 4 bis Kaderbesluit 202/584/JBZ. Die procedure kent de bevoegde autoriteit immers een beoordelingsmarge toe zoals bedoeld in punt 88 van het arrest en leidt tot een beslissing waarbij definitief uitspraak wordt gedaan over de straf (zie punt 90 van het arrest).
Uit het arrest volgt dat in een geval als het onderhavige
zowelde onherroepelijke laatste beslissing over de schuldigverklaring – voor feit 2: het vonnis van 16 januari 2006 (VIII K 873/05) van het
Regional Court in Gdyniaen voor de feiten 3-5: ofwel het vonnis van 10 april 2012 (II K 13/06) van het
Regional Court in Wejherowoofwel het vonnis in hoger beroep van 11 december 2012 (V Ka 1143/12) van het
District Court in Gdańskvoor zover in hoger beroep na een nieuwe behandeling ten gronde definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene –
alsde uiteindelijke vaststelling van de straffen – de beslissing van 25 maart 2014 (II K 1677/13) van het
Regional Court of Wejherowo– aan de nationale wetgeving ter uitvoering van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ moet worden getoetst. Er moet immers op worden toegezien dat de rechten van de verdediging zowel met betrekking tot de schuldigverklaring als met betrekking tot de uiteindelijke vaststelling van de straf worden geëerbiedigd. Als deze beslissingen van elkaar zijn gescheiden – zoals in het onderhavige geval –, dan moeten
beide op gelijke wijzeworden gecontroleerd op de wijze zoals voorzien in de nationale wetgeving ter uitvoering van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ (punten 93-94 van het arrest).
Daaruit volgt dat in een geval als het onderhavige de beslissing over de schuldigverklaring en de beslissing over de uiteindelijke vaststelling van de straf
cumulatiefde toets aan de nationale wetgeving ter uitvoering van artikel 4 bis Kaderbesluit moeten kunnen doorstaan. Anders gezegd: voor weigering volstaat reeds dat hetzij de beslissing over de schuldigverklaring hetzij de uiteindelijke vaststelling van de straf die toets niet kan doorstaan.
Toetsing aan artikel 12 OLW
De rechtbank zal eerst de beslissing van 25 maart 2014 aan artikel 12 OLW toetsen.
Vaststaat dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot deze beslissing heeft geleid. Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit – herhaaldelijk –verstrekte aanvullende gegevens niet blijkt van één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW.
Verzoek om aanvullende gegevens
Ook op basis van de aanvullende gegevens heeft de rechtbank dus niet de ‘vereiste zekerheid (…) verworven over de eerbiediging van de rechten van de verdediging tijdens de relevante procedure’. Zij heeft dan ook de bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het arrest volgt dat dat zij niet gehouden is de uitvaardigende autoriteit nogmaals – overeenkomstig artikel 15, tweede lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ – om aanvullende gegevens te verzoeken (punten 103-105 van het arrest).
In aanmerking genomen dat:
- de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot het onderhavige EAB al viermaal aanvullende gegevens heeft verstrekt, waarvan tweemaal over de procedure die tot de beslissing van 25 maart 2014 heeft geleid (namelijk bij brieven van 1 december 2016 en 27 maart 2017), en
- de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de vorige tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigde EAB’s al vele malen in de gelegenheid is gesteld om aanvullende gegevens te verstrekken (zie overweging 2.2.5 van de (tussen)uitspraak van 18 mei 2017),
ziet de rechtbank geen aanleiding haar daartoe nogmaals in de gelegenheid stellen.
Tot welke beslissing leidt de toetsing aan artikel 12 OLW?
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat niet is gebleken dat zich ten aanzien van de beslissing van 25 maart 2014 één van de in de onderdelen a tot en met d van artikel 12 OLW bedoelde omstandigheden voordoet, zodat zij – ook na herhaalde verzoeken om aanvullende gegevens – niet de ‘vereiste zekerheid heeft verworven over de eerbiediging van de rechten van de verdediging tijdens de relevante procedure’.
Artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, welke bepaling een facultatieve weigeringsgrond bevat, geeft in een dergelijk geval aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, zij het dat zij kan afzien van toepassing van die bevoegdheid, omdat zij immers rekening kan houden met omstandigheden aan de hand waarvan zij zich ervan kan vergewissen dat de overlevering van de opgeëiste persoon geen schending van zijn verdedigingsrechten betekent (punten 106-108 van het arrest).
De Nederlandse wetgever heeft deze bepaling omgezet als een dwingende weigeringsgrond. Als de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de betrokken beslissing heeft geleid en als zich ten aanzien van de betrokken beslissing geen van de omstandigheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met d van artikel 12 OLW voordoet, dan moet de rechtbank de overlevering weigeren. Zoals de rechtbank al eerder heeft geoordeeld, geeft artikel 12 OLW de rechtbank in een dergelijk geval geen ruimte om rekening te houden met omstandigheden aan de hand waarvan zij zich ervan kan vergewissen dat de overlevering van de opgeëiste persoon geen schending van zijn verdedigingsrechten betekent (zie bijv. Rb. Amsterdam 16 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:3643). Een en ander brengt mee dat de rechtbank niet meer toekomt aan toetsing van de onherroepelijke schuldigverklaringen die aan de beslissing van 25 maart 2014 ten grondslag liggen.
De conclusie luidt dat de rechtbank de overlevering ook voor de feiten 2-5 van het EAB zal weigeren.
De overige verweren en/of verzoeken van de raadsman behoeven dan ook geen bespreking meer.