ECLI:NL:RBAMS:2017:5011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
RK 17/1616
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake beslag op bankrekeningen en teruggave van in beslag genomen auto

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 23 juni 2017, wordt het klaagschrift van [klager 2] en [klager 3] behandeld, dat betrekking heeft op de opheffing van beslag op bankrekeningen en de teruggave van een in beslag genomen auto. Het klaagschrift is op 13 maart 2017 ingediend en het Openbaar Ministerie heeft op 13 april 2017 zijn standpunt kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft op 9 juni 2017 een openbare zitting gehouden waarin de klagers, hun raadsman en de officier van justitie, mr. A. Rogaar, zijn gehoord. De klagers zijn bestuurders van [klaagster 1] B.V., die in verband wordt gebracht met oplichting en verduistering van beleggersgelden. De rechtbank oordeelt dat het beslag op de bankrekeningen van de klagers en de klaagster [klaagster 1] B.V. gehandhaafd blijft, omdat er een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan strafbare feiten. De rechtbank concludeert dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat de in beslag genomen tegoeden verbeurd verklaard zullen worden. Het verzoek tot teruggave van de MG wordt afgewezen, omdat de rechtbank de klager niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en de klagers hebben de mogelijkheid om in cassatie beroep aan te tekenen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/845023-17 en 13/845024-17 (Monte Titano)
RK: 17/1616
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

1.[klaagster 1 ] B.V;

2.
[klager 2] ;
3.
[klager 3] ,
vestigingsplaats respectievelijk woonplaats kiezend op [adres 1] ,
klagers, tevens beslagenen.

1.Procesgang

1.1.
Het klaagschrift is op 13 maart 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
1.2.
Het Openbaar Ministerie heeft op 13 april 2017 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
1.3.
De rechtbank heeft op 9 juni 2017 [klager 2] , klager en bestuurder van klaagster [klaagster 1 ] BV, de raadsman van klagers en de officier van justitie, mr. A. Rogaar, in openbare raadkamer gehoord.
1.4.
Klaagster [klager 3] is, hoewel de behandeling van het klaagschrift in overleg met haar raadsman is gepland, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het klaagschrift

2.1.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag op de volgende panden en (de tegoeden op) bankrekeningen:
Omschrijving
Tenaamgestelde
94
94a
(Geschatte) waarde
[rek.nr. klager 2]
[klager 2]
X
€ 81.999,00
[rek.nr. 2 klager 2]
[klager 2]
X
€ 497,00
[rek.nr. 3 klager 2]
[klager 2]
X
€ 1.547,00
[rek.nr. 4 klager 2]
[klager 2]
X
€ 15.670,00
[rek. nr. klager 3]
[klager 3]
X
€ 0,00
[rek.nr. 1 klaagster 1]
[klaagster 1 ]
X
X
€ 922,00
[rek.nr. 1 klaagster 1]
[klaagster 1 ]
X
X
€ 13.915,00
[adres 2] , [adres 3] en perceel [adres 4]
[klaagster 1 ]
X
X
€ 1.700.000,00
[adres 5]
[klaagster 1 ]
X
X
€ 125.000,00
[adres 6]
[klaagster 1 ]
X
X
€ 152.000,00
2.2.
Het klaagschrift houdt kort samengevat het volgende in.
2.2.1.
Bij [stichting] en [stichting nr 2] is sprake van via obligatieleningen aangetrokken gelden die zijn belegd (beleggingen in [klaagster 1 ] ), waarbij sprake is van vastgoedobjecten met een beleggingswaarde van ten minste € 3.000.000,00 tegenover slechts een hypothecaire inschrijving voor een geldlening van 6 december 2016 van € 500.000,00. Bij [stichting] en [stichting nr 2] alsmede in [klaagster 1 ] wordt prudent omgegaan met de belangen van de beleggers. De gelden van [klaagster 1 ] zijn inderdaad overgemaakt op bankrekeningen van klagers. De reden daarvan is vrij simpel en gestaafd met objectieve bescheiden. In het geding zijn obligatiegelden en niet alle obligatiehouders zijn even geduldig. Het lag derhalve in de lijn der verwachting dat uiteindelijk een van de obligatiehouders beslag zou leggen, hetgeen ook is geschied namens de obligatiehouder [persoon 1] . Nu in elk geval beslag rustte op rekening [stichting] werd niet uitgesloten geacht dat obligatiehouders (lees: de heer [persoon 1] ) zouden trachten beslag te leggen op hetgeen de stichting nog te vorderen had van de vastgoedvennootschap [klaagster 1 ] , waarin zich de eigendom bevindt van een of meer vastgoedobjecten, waarin door [stichting] [stichting nr 2] de gelden van de obligatiehouders zijn belegd. Klagers [klager 2 en klager 3] zijn de bestuurders van [klaagster 1 ] en hebben er derhalve voor gekozen om gelden als het ware te parkeren op de eigen rekening. Dat zijn geen obligatiegelden, maar die gelden zijn afkomstig uit hoofde van een hypothecaire geldlening op een van de panden zoals omschreven in de akte. Die gelden mochten niet onder het beslag van een of meer obligatiehouders vallen, want de gelden waren bestemd om uit te keren als rendement aan de (alle) obligatiehouders in afwachting de verkoop van de panden, die overigens ook gedeeltelijk verhuurd te zijn. Het is evident dat dit uitponden behoort tot de corebusiness van [klaagster 1 ] en daarvoor wordt verwezen naar de laatstelijk gewijzigde statuten. Op dit moment zijn de panden in de verkoop. De bestuurders van [klaagster 1 ] hebben derhalve gehandeld in het belang van de [stichting] en [stichting nr 2] en derhalve in het belang van de obligatiehouders. Van een wederrechtelijke toe-eigening is totaal geen sprake, juist het omgekeerde: alle handelingen zijn gericht geweest om de gelden te laten toevloeien aan de stichting (namens de obligatiehouders).
2.2.2.
Gelet op alle feiten en/of omstandigheden van het geval kan niet worden gesteld dat er ten tijde van de beslissing op dit beklag sprake kan zijn van enige verdenking (een redelijk vermoeden van schuld in de zin van HR d.d. 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2025) van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde of vijfde categorie kan worden opgelegd, mitsdien het onwaarschijnlijk is dat aan een van de verdachten een verplichting tot betaling van een schadevergoedingsmaatregel of geldboete dan wel een geldbedrag ter opneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden opgelegd en de maatregelen juist zijn getroffen om de rechten te bewaren ten behoeve van alle crediteuren zijnde obligatiehouders (primair uiteraard de stichting en de obligatiehouders als economisch gerechtigde) teneinde een verstoring van de paritas creditorum (bijvoorbeeld bij toekenning van de vordering van [persoon 1] ) te voorkomen. Die feiten en/of omstandigheden in aanmerking genomen dienen ervoor te zorgen dat de beslagen/goederen wederom ter vrije beheer en beschikking dienen te worden gesteld door middel van opheffing van het beslag aan de gerechtigden, die thans hun beklag hierover doen. In elk geval doet zich hier niet de situatie voor ex artikel 94a lid 4 Sv., met dien verstande dat [klaagster 1 ] sowieso geen onttrekking heeft gepleegd, waarvoor een boete zou kunnen worden opgelegd of ontneming aan de orde zou kunnen zijn, noch heeft [klaagster 1 ] handelingen verricht die uitwinning zouden kunnen bemoeilijken, mitsdien de belangenafweging ten aanzien van [klaagster 1 ] voor zover het de bankrekeningen betreft niet eens aan de orde is en het beslag sowieso dient te worden opgeheven. Voor zover een belangenafweging aanwezig is voor beslag op de bankrekeningen van beide stichtingen heeft hier te gelden dat er geen gelden anders dan aan de obligatiehouders worden uitgekeerd door de stichtingen, mitsdien het geen doel dient om het beslag te handhaven. Voor zover het betreft het beslag onder de klagers [klager 2 en klager 3] heeft hier ook in het kader van een belangenafweging te gelden dat zij dat geld ter bewaring hebben in het kader van bescherming van alle crediteuren en niet slechts een crediteur, te weten de heer [persoon 1] . Bij toetsing van het beslag in strafrechtelijke zin van [persoon 1] heeft [persoon 1] geen belang, in die zin dat bij verkoop ten behoeve van alle crediteuren, daardoor [persoon 1] niet in zijn belang is geschaad en het beslag van [persoon 1] slechts ziet op een beslag op de bankrekening van de [stichting] en niet betreft een beslag op de onroerende zaken. De stichtingen zelve vertegenwoordigen immers geen enkele waarde, want in het geding is juist de belegging van de obligatiegelden in [klaagster 1 ] . Hieraan wordt toegevoegd dat de kring van de belanghebbenden onevenredig wordt benadeeld. Die kring bestaat uit obligatiehouders, waarvoor de rente-uitkeringen waren gestort en de opdracht was verstrekt aan de bank tot doorbetaling, maar die saldi vallen onder het beslag; betalingen voor de huurders t.b.v. gas, water elektra etc. zijn geblokkeerd middels het beslag en de huurders van de beslagen panden worden daardoor ernstig in hun huurgenot geschaad en als zij de huurovereenkomsten ontbinden, derft de vennootschap inkomsten, hetgeen nadelig is voor de stichtingen en de obligatiehouders in verband met een alsdan permanent stagnerende geldstroom. De werknemers (drie stuks in [klaagster 1 ] en één in [stichting] ) kunnen niet meer het loon uitbetaald krijgen. De facto vermoordt het O.M. door het beslag de belangen van alle betrokkenen, die juist in hun belang worden geschaad en er geen enkel belang is gediend bij handhaving van de beslagen.
2.3.
In raadkamer heeft de raadsman het klaagschrift gewijzigd en aangevuld in die zin dat het beklag thans alleen nog betrekking heeft op de bankrekeningen. De raadsman heeft verder gevraagd het beslag op een in beslag genomen personenauto van het merk MG op te heffen en de teruggave van die auto te gelasten aan [klager 2] . Dit verzoek is als volgt onderbouwd. De MG was van de vader van klager [vader klager 2 en 3] . Toen [klager 2] in China was, heeft zijn vader de Volkswagen Golf 5 verkocht en heeft klager daarna deze MG daarvoor teruggekregen. Deze auto staat dus geheel buiten deze (straf)zaak.

3.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen opheffing van het beslag en heeft daartoe het volgende geconcludeerd aangevoerd. Het klassiek beslag (artikel 94 Sv) is gelegd ter waarheidsvinding en verbeurdverklaring en kan op deze grond worden gehandhaafd. Het onderzoek duurt nog voort en het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter, later oordelend, de verbeurdverklaring zal uitspreken. Het conservatoir beslag (artikel 94a Sv) op de bankrekening van klaagster [klaagster 1 ] B.V. kan ook gehandhaafd blijven omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat in de onderliggende strafzaak Monte Titano, de rechter, later oordelend, een geldboete, ontnemingsmaatregel en/of schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. Gelet op de feiten en omstandigheden is aannemelijk dat de tegoeden aan klaagster [klaagster 1 ] zijn gaan toebehoren om verhaal daarop te frustreren en dat klaagster dit wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden.

4.De beoordeling

4.1.
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654).
4.2.
Feiten en omstandigheden
4.2.1.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
4.2.1.1. In de strafzaak Monte Titano worden [stichting] en/of [stichting nr 2] verdacht van
- i) oplichting van beleggers onder wie [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] door hen door middel van beloftes van hoge rendementen op beleggingen in veilig en hoogwaardig vastgoed te laten beleggen van respectievelijk 2.896.115 euro 2.087.475 euro en/of
- ii) verduistering van deze bedragen.
4.2.1.2. [vader klager 2 en 3] , de vader van klagers [klager 2] en [klager 3] , wordt ten laste gelegd feitelijk leiding te hebben gegeven aan deze door die rechtspersonen verrichte verboden gedragingen.
4.2.1.3. Uit de stukken komt naar voren dat vanuit de ingelegde gelden in totaal ruim 3 miljoen euro naar [klaagster 1 ] is overgemaakt. Deze ingelegde geldbedragen zijn vervolgens grotendeels al dan niet via [klaagster 1 ] voor andere doeleinden aangewend, waaronder naast de aankoop van panden in Utrecht, Hengelo (Gelderland) en Steenderen voor ongeveer
€ 2.000.000, privébestedingen van [vader klager 2 en 3] (auto’s, reizen, collegegeld, huur etc.).
4.2.1.4. Na de aankoop van de panden zijn de aandelen in [klaagster 1 ] voor € 15.000 overgedragen aan klagers [klager 2] en [klager 3] . Het bedrag van € 15.000 is betaald door [stichting] . Op de panden van [klaagster 1 ] is een hypotheek verstrekt. [klager 2] heeft op 6 december 2016 deze hypothecaire lening afgesloten. Van de € 500.000 die op grond van deze hypotheek is verstrekt, is € 350.000 via de bankrekening van [klaagster 1 ] overgemaakt op de bankrekening van klagers.
4.2.1.5. Op 23 februari 2017 is op de voet van artikel 94 Sv beslag gelegd op de tegoeden op de bankrekeningen van klagers en ook conservatoir beslag (artikel 94a Sv) op de tegoeden op de bankrekening van [klaagster 1 ] .
4.2.1.6. Op 4 april 2017 is de vordering gevangenhouding van [vader klager 2 en 3] toegewezen.
4.3.
Ten aanzien van het klassieke beslag (artikel 94 Sv)
4.3.1.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van hetgeen in beslag genomen is te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het inbeslaggenome moet worden beschouwd.
4.3.2.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot het voorwerp de verbeurdverklaring zal uitspreken.
4.3.3.
In het onderhavig geval is sprake van tegoeden op bankrekeningen die volgens het Openbaar Ministerie vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De rechtbank dient in dit geval dus te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van deze bedragen zal uitspreken.
4.3.4.1. [vader klager 2 en 3] heeft naar aanleiding van vragen van de FIOD in zijn achtste verhoor onder meer het volgende verklaard:
V: Wanneer is er onroerend goed op naam gezet van [klaagster 1 ] BV?
A: Op 26 augustus 2016. Tenminste het onroerend goed in Utrecht. Steenderen en Hengelo op 1 april en 8 april 2016.
V: Wat was de waarde van het onroerend goed dat in [klaagster 1 ] BV zat ongeveer toen uw kinderen [klaagster 1 ] overnamen.
A: Het pand in Utrecht is gekocht voor 1,7 miljoen euro. Het pand in Steenderen voor 150.000 euro en Hengelo 125.000 euro. Dus er is voor een kleine 2 miljoen euro onroerend goed aangekocht.
V: Hoeveel hypotheek zat er op deze panden toen de kinderen de aandelen verkregen?
A: Ik geloof in totaliteit 1,3 miljoen euro. Dit geld was afkomstig van obligatiehouders in [stichting] en [stichting nr 2] . U vraagt mij waar de andere 7 ton vandaan is gekomen. Dat moet u aan [persoon 4] vragen. Dat is mijn afdeling niet geweest. [persoon 4] heeft de hele begeleiding gedaan en klaar. [persoon 4] ging over de koop- en verkoop van panden en wat het waard was en waar het voor verkocht kon worden.
V: Dat was dan een koopje voor de kinderen, vindt u ook niet. Een bv met 2 miljoen euro aan onroerend goed en een hypotheek van 1,3 miljoen kunnen kopen voor € 15.000?
A: Ja dat klopt. Wat moet ik hier anders voor antwoord op geven.
4.3.4.2. In zijn negende verhoor heeft [vader klager 2 en 3] het volgende verklaard:
V: Kent u [persoon 5] uit [plaats] ?
A: Ja.
V: Wanneer bent u voor de eerste maal in contact gekomen met [persoon 5] ?
A: In december 2016 bij de notaris in [plaats] . lk had een hypothecaire lening gesloten met [getuige] van € 500.000. De lening was voor [klaagster 1 ] BV. We waren bezig om alle panden te verkopen maar we wisten dat dit nog wel even ging duren. We wilden de beleggers de rentes betalen en twee beleggers wilden hun inleg terug. We wilden financieel wat ruimer in ons jasje komen te zitten. Hiervoor wilden we extern geld aantrekken. We hadden wel geld genoeg om de rentes uit te betalen en de twee beleggers hun inleg terug te betalen maar dan zou al het geld op zijn. De twee beleggers zijn [persoon 2] die € 25.000 had ingelegd en de heer [persoon 6] die € 5.000 had ingelegd. We hadden verder nog wat disputen en hadden dus nog wel wat geld tegoed maar om iets ruimer in ons jasje te zitten hebben we de lening afgesloten. U vraagt mij of [persoon 2] en [persoon 6] ook daadwerkelijk zijn terugbetaald toen het geld binnenkwam. Het antwoord is neen. De rentes zijn wel betaald.
V: Waarom niet?
A: Dat was niet nodig.
V: Op 4 april 2017 heeft getuige [getuige] een verklaring afgelegd. Hij verklaarde onder meer dat [klager 2] bij de notaris de hypothecaire akte heeft ondertekend als rechtsgeldig vertegenwoordiger van [klaagster 1 ] BV, zijn vader er bij zat, zijn vader zei dat dit zijn zoon was en hij een hand kreeg en dat dat het was, zijn vader het woord deed en dat de zoon weinig heeft gezegd. Wat was uw betrokkenheid bij [klaagster 1 ] BV waardoor u aanwezig was bij de ondertekening van de hypothecaire akte bij de notaris?
A: Gewoon ik ging met mijn zoon mee. Mijn zoon had nog nooit zoiets gedaan. Dat ik het woord heb gedaan klopt wel maar er werd niet zoveel gezegd.
V: Uw zoon is van [geboortedatum klager 2] -1991 dus 25 jaar op het moment van ondertekenen van de akte. Waarom was u daarbij en deed u het woord, kan hij zijn eigen boontjes niet doppen?
A: Ik ging gewoon mee als zijn vader en zijn adviseur, niet meer en niet minder.
V: Wij hielden u vanmorgen voor dat wij vermoeden dat u de feitelijke leiding had binnen [klaagster 1 ] BV en niet uw zoon. Dat komt hierin toch tot uitdrukking?
A: Ik heb ook nooit gezegd dat mijn zoon dit heeft. U vraagt mij wie dan. In deze zaak had ik de feitelijke leiding ja dat klopt.
(…)
V: Samengevat zien we op de bovengenoemde prints van de bankrekeningen van uw zoon dus het volgende. Er wordt € 200.000,00 overgeboekt van [klaagster 1 ] BV naar de bankrekening [rek.nr. 2 klager 2] ten name van uw zoon. Vervolgens wordt € 195.000 vanaf deze bankrekening overgeboekt naar bankrekening [bankrek.nr. 1] eveneens ten name van uw zoon vanaf deze rekening gaat € 150.000,00 weer terug naar [rek.nr. 2 klager 2] ten name van uw zoon. Daarna wordt € 150.000,00 vanaf deze bankrekening [rek.nr. 2 klager 2] ten name van uw zoon overgeboekt naar [rek.nr. klager 2] ten name van uw zoon. Al de boekingen hebben plaats binnen het tijdsbestek van 8 december 2016 tot en met 24 januari 2017. Waarom vinden deze overboekingen plaats?
A: Omdat wij een beslaglegging hadden bij de SNS bank en we bang waren dat ze dat ook gingen doen bij andere banken. Mijn idee is het toen geweest om het geld even op andere bankrekeningen te parkeren. De SNS bankrekening waarop beslag werd gelegd, was van [stichting] dat staat voor [stichting] . Dat is [stichting] zoals u het noemt. Dit beslag was op deze bankrekening gelegd door de familie [persoon 1] . Omdat de kinderen van de heer [persoon 1] vinden dat [persoon 1] het niet helemaal goed had gedaan. De kinderen vonden hun vader namelijk niet toerekeningsvatbaar om deze transacties te doen. En daarmee bedoel ik de belegging in [stichting] . Ik denk dat het € 100.000 was wat hij heeft ingelegd.
V: Maar waarom bent u dan bang dat anderen ook beslag zouden leggen. Het zijn immers toch solide beleggingen?
A: Ja het zijn solide beleggingen maar ik vertrouw niemand meer en daarom heb ik de gelden overgeboekt naar de bankrekeningen van mijn kinderen.
V: Wie heeft deze overboekingen vanaf de bankrekening van [klaagster 1 ] BV naar de bankrekeningen van uw zoon gedaan?
A: Ik.
V: Wat vond uw zoon hiervan, zomaar een schip met geld op zijn rekening?
A: Helemaal niets, hij wist waar het voor was. Hij wist dat het gewoon geparkeerd werd voor [klaagster 1 ] BV. Mijn dochter wist dit ook. Dat is ook de reden dat er een rekening is geopend bij KNAB. lk heb tegen mij zoon gezegd dat hij een aparte rekening moest openen op zijn naam bij de KNAB bank. Dan was het allemaal transparant. lk heb hem ook gezegd dat hij een rekening moest openen bij de KNAB op naam van [klaagster 1 ] BV. Dan kon dit geld weer daarnaar overgeboekt worden. Dan was het allemaal overzichtelijk voor ons.
V: Heeft u met uw zoon besproken dat het geld van [klaagster 1 ] BV op zijn bankrekening geparkeerd zoals u dat noemt zou worden en heeft hij hiervoor toestemming verleend?
A: Ik heb hem medegedeeld dat het zou gaan gebeuren. lk kan me niet herinneren dat hij daar toestemming voor heeft verleend. lk heb het hem ook niet gevraagd. lk heb hem gewoon medegedeeld dat ik het daar zou gaan parkeren. Dit geldt ook voor mijn dochter.
DOC-174 (Getoond wordt vervolgens aan de verdachte een print van mutaties op de bankrekening met nummer [bankrek.nr. 2] op naam van [klager 3] .)
V: We zien op de print dat op de bankrekening van uw dochter op 9 december 2016 € 100.000 wordt bijgeschreven en op 12 december 2016 € 50.000. De overboekingen zijn afkomstig van bankrekening [bankrek.nr. 3] ten name van [klaagster 1 ] BV. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Hiervoor geldt hetzelfde als voor wat ik net verklaarde bij mijn zoon hierover. Het is geld van [getuige] en ik wilde voorkomen dat er beslag op gelegd zou worden.
V: Wie heeft deze overboekingen vanaf de bankrekening van [klaagster 1 ] BV naar de bankrekeningen van uw dochter gedaan?
A: Ik.
V: Wij weten dat er voor veel minder beslag is gelegd dan de € 350.000 die is overgeboekt naar de bankrekeningen van uw zoon en dochter. Wat is er dan met de rest gebeurd van de
€ 350.000 die geparkeerd stond op de bankrekeningen van uw kinderen?
A: Er is helemaal geen geld van de bank gehaald door ons. Er zijn rekeningen betaald en er is geld overgemaakt naar obligatiehouders omdat de rentes betaald moesten worden. Er is een keer € 35.000 contant opgenomen in verband met de bedreiging. Die zaak loopt bij de recherche. De daders zijn opgepakt.
DOC-139 (Getoond wordt vervolgens aan de verdachte een print van mutaties op de bankrekening met nummer [rek.nr. klager 2] op naam van [klager 2] .)
V: We zien op 08-02-2017 een overboeking van € 7.000 naar [persoon 7] . Dit is geld van [klaagster 1 ] BV wat volgens u geparkeerd is op deze bankrekening van uw zoon om beslag te voorkomen. U verklaarde eerder dat [persoon 7] een vriendin van u is op de Filipijnen. Waartoe dient deze overboeking?
A: Dat is een overboeking in verband met een verbouwing. Dit is voor een nieuwe badkamer in het appartement wat wij daar destijds hebben gekocht.
4.3.5.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de verdachten in de onderliggende strafzaak onder wie [vader klager 2 en 3] sprake is van een redelijk vermoeden van schuld van (feitelijk leiding geven aan) oplichting en/of verduistering en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de tegoeden die in beslag genomen zijn zal verbeurd verklaren. [vader klager 2 en 3] tegen wie aangifte is gedaan en tegen wie een bevel gevangenhouding is verleend, heeft immers verklaard dat hij geld van de rekening van [klaagster 1 ] dat afkomstig was van beleggers in [stichting nr 2] heeft geparkeerd op de rekeningen van klagers.
4.3.6.
Voor zover de tegoeden op de bankrekeningen van klagers niet toebehoren (als bedoeld in artikel 33a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht) aan [vader klager 2 en 3] of een van de andere verdachten in de onderliggende strafzaak, maar aan klagers, geldt dat uit de verklaring van [vader klager 2 en 3] volgt dat klagers minstgenomen redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de bedragen die zij op hun rekening kregen overgemaakt door middel van strafbare feiten zijn verkregen zodat die bedragen op grond van artikel 33a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht zouden kunnen worden verbeurd verklaard. Ook in dat geval is het niet hoogstonwaarschijnlijk is dat de strafrechter te zijner tijd inderdaad die bijkomende straf zal uitspreken.
4.3.7.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.
4.4.
Ten aanzien van het conservatoir beslag
4.4.1.
Uit het dossier blijkt dat op 23 februari 2017 onder klaagster [klaagster 1 ] tevens de tegoeden op haar bankrekening conservatoir in beslag genomen ten laste van [stichting] , [stichting nr 2] en [vader klager 2 en 3] .
4.4.2.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94a Sv gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de strafzaak tegen de verdachte een geldboete zal opleggen (artikel 94a lid 1 Sv), dan wel of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak tegen de verdachte, aan hem de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (artikel 94a lid 2 Sv) of ten slotte sprake is van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd en het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de strafzaak tegen de verdachte voor een ter zake van dat misdrijf de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen (artikel 94a lid 3).
4.4.3.
Het beslag dient, blijkens de kennisgeving en het proces-verbaal conservatoir beslag onder een derde op vorderingen en roerende zaken, tot bewaring van het recht van verhaal in de onderliggende strafzaak tegen onder meer van [stichting] , [stichting nr 2] en [vader klager 2 en 3] die verdacht worden van oplichting en verduistering – beide feiten worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie - van:
  • een op te leggen de (maximale) geldboete van € 820.000 en/of
  • een op te leggen ontnemingsmaatregel ter ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel, waarvan de hoogte thans geschat op € 4.000.000 en/of
  • een op te leggen schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht waarvan de hoogte van de schade thans geschat wordt op € 4.000.000.
4.4.4.
Het beslag is gegrond op de schriftelijke machtiging conservatoir beslag ex artikel 103 Sv van 17 februari 2017 van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van de rechtbank Amsterdam.
4.4.5.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de ontnemingszaak tegen de hiervoor genoemde verdachten de verplichting tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
4.4.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het conservatoir beslag.
4.4.7.
Aangezien het klaagschrift is ingediend door [klaagster 1 ] B.V, een derde, die stelt dat de beslagen banktegoeden haar toekomen, dient de rechtbank als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als rechthebbende van het in beslag genomen goed moet worden aangemerkt. Bij bevestigende beantwoording is de vraag of zich de situatie van artikel 94a vierde of vijfde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR: 2010:BL2823, NJ 2010/654).
4.4.8.
De rechtbank is, gelet op de (onderbouwde) verdenking jegens [stichting] , [stichting nr 2] en [vader klager 2 en 3] , van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is dat de klaagster als rechthebbende van het in beslag genomen goed moet worden aangemerkt en voor zover dat wel het geval is, gelet op de verklaring van [vader klager 2 en 3] dat hij de feitelijk leidinggevende van [klaagster 1 ] B.V. was, zich de situatie van artikel 94a, vierde of vijfde lid zich voordoet.
4.4.9.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
4.5.
Ten aanzien van het verzoek tot teruggave van de MG
[klager 2] heeft bij monde van zijn raadsman in raadkamer gevraagd om de teruggave van de MG die volgens de officier van justitie op naam staat van [vader klager 2 en 3] en kennelijk op de voet van artikel 94 Sv onder hem in beslag genomen is. De wet kent niet de mogelijkheid dat een verzoek om teruggave mondeling wordt gedaan. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beklag ten aanzien van de MG en zal klager in zoverre niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaren (vgl. HR 28 februari 2002, ECLI:NL:HR:2012:BU8768).

5.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het (mondeling) beklag van [klager 2] met betrekking tot de MG niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beklag voor het overige
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en J.B. Oreel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klagers beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank,
binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.