ECLI:NL:RBAMS:2017:4946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
C/13/611441/HA ZA 16-679
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afbreken van onderhandelingen over een investering in horecagelegenheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres, werkzaam als bedrijfsleidster, en een besloten vennootschap (gedaagde) die diverse horecagelegenheden exploiteert. De eiseres had onderhandelingen gevoerd over een mogelijke investering in de gedaagde, waarbij zij aandelen zou verwerven. De onderhandelingen waren in een vergevorderd stadium, met meerdere conceptovereenkomsten die waren uitgewisseld. Echter, de gedaagde heeft de onderhandelingen afgebroken, wat leidde tot een vordering van de eiseres voor schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen tussen partijen, omdat er nog geen overeenstemming was bereikt over belangrijke punten, zoals de kwijtschelding van een schuld. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde vrij stond om de onderhandelingen af te breken, aangezien de eiseres niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de totstandkoming van de overeenkomst. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

De uitspraak benadrukt de vrijheid van partijen om onderhandelingen af te breken, mits dit niet onaanvaardbaar is op basis van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de omstandigheden van het geval en de rol van de advocaten in de onderhandelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/611441 / HA ZA 16-679
Vonnis van 12 juli 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.M. Punt te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juni 2016,
  • de akte overlegging producties van [eiseres] van 6 juli 2016, met producties,
  • de akte wijziging eis,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 9 november 2016,
  • het proces-verbaal van comparitie van 29 mei 2017 en de daarin vermelde overige stukken,
  • de brieven van 19 en 20 juni 2017 van partijen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteert onder de naam ‘ [naam horecagelegenheid] ’ diverse horecagelegenheden, onder meer in [plaats] en [plaats] . Het concept voor [naam horecagelegenheid] is bedacht door de heer [naam] (hierna: [naam] ). [naam] hield in de periode hier in geschil alle aandelen in [gedaagde] .
2.2.
Op 1 juni 2014 is [eiseres] op basis van een arbeidsovereenkomst als bedrijfsleidster in dienst getreden bij de vestiging van [naam horecagelegenheid] in [plaats] .
2.3.
Vanaf februari 2015 hebben partijen onderhandeld over een mogelijke investering van [eiseres] in het [naam horecagelegenheid] -concept tegen verkrijging van aandelen, met de intentie om te komen tot een koop- en aandeelhoudersovereenkomst (hierna: de overeenkomst). Een eerste voorstel van [eiseres] hield in dat zij 7,5% van de aandelen in [gedaagde] zou kopen voor een bedrag van € 100.000,00.
2.4.
Vanaf juni 2015 hebben partijen in het kader van hun onderhandelingen diverse conceptovereenkomsten uitgewisseld. Bij e-mailbericht van 22 juni 2015 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiseres] een eerste concept van de overeenkomst toegestuurd. Dit concept is vervolgens, naar aanleiding van opmerkingen van [eiseres] , aangepast, en op 30 juni 2015 is een tweede concept aan [eiseres] gestuurd. [eiseres] heeft naar aanleiding van het tweede concept advies ingewonnen bij een fiscalist.
2.5.
Bij e-mailbericht van 28 juli 2015 heeft de advocaat van [gedaagde] , naar aanleiding van nadere opmerkingen van de zijde van [eiseres] , een derde concept van de overeenkomst aan [eiseres] gestuurd.
2.6.
Vanaf eind juli 2015 heeft [eiseres] zich in de onderhandelingen laten bijstaan door een advocaat. Begin augustus 2015 heeft een bijeenkomst van partijen en hun advocaten plaatsgevonden en is de derde conceptovereenkomst besproken. Bij e-mailbericht van 13 augustus 2015 heeft de advocaat van [gedaagde] , naar aanleiding van de bijeenkomst, een vierde concept van de overeenkomst (gedateerd 12 augustus 2015) naar de advocaat van [eiseres] gestuurd. Daarin zijn (nagenoeg) alle door [eiseres] verzochte wijzigingen verwerkt.
2.7.
In een e-mailbericht van 24 augustus 2015 van de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] staat onder meer het volgende:
“(…) [eiseres] en [naam 1] zullen zich op korte termijn fiscaal laten adviseren over de constructie zoals die partijen voor ogen staat. Dat overleg zal 1 september a.s. plaatsvinden. Aansluitend zal ik u mijn op- en aanmerkingen ten aanzien van het laatste concept kenbaar maken. (…)”
In een e-mail van 28 augustus 2015 heeft de advocaat van [gedaagde] daarop geantwoord:
“(…) Mijn cliënte is begrijpelijk van mening dat dit nu echt te lang duurt en dat uw cliënten meer dan genoeg tijd hebben gehad om zich te laten adviseren. Dat er nu weer uitstel komt is dan ook onacceptabel. Mijn cliënt zal dan ook aan uw cliënten vandaag de mogelijkheid geven om mijn concept van 12 augustus jl. schriftelijk te aanvaarden. Doen ze dat niet, dan komt het aanbod te vervallen (…).”
De advocaat van [eiseres] heeft daarop op 28 augustus 2015 per e-mail het volgende geantwoord:
“(…) maandagochtend liet ik u weten waarom cliënte nog wat tijd nodig heeft en wat het tijdspad van cliënte is. Het past niet om vervolgens pas vandaag te reageren met de mededeling dat cliënte per direct dient te tekenen en dat bij gebreke daarvan het aanbod vervalt. Zeker niet nu de in mijn email genoemde reden en termijn niet onredelijk zijn. Het staat uw client in dit stadium ook allerminst vrij de onderhandelingen af te breken. Ik bericht u uiterlijk 2 september. (…)”
2.8.
Tussen [eiseres] en [naam] heeft op 1 september 2015 (in de ochtend) de volgende whatsappconversatie plaats gevonden:
[naam] : “Als het goed is gaan we einde middag ook tekenen?”
[eiseres] : “Denk eerder morgen? Vandaag zitten we met [naam 2] en fiscalist, dan terugkoppelen naar [naam 3] . Dan eventueel aanpassingen en hop, tekenen!”
[naam] : “Ok top!”
[eiseres] : “Als t einde dag kan zou dat ook top zijn
Weer niet hoe snel ze schakelen”
[naam] : “Ik hoop zo dat we dit nu afgerond krijgen
En dooooorrrrrr”
[eiseres] : “Ja wij ook”.
2.9.
In een e-mailbericht van 1 september 2015 (verstuurd in de middag) heeft de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] geschreven:
“(…)
Zoals toegezegd treft u bijgaand de reactie van cliënte aan op het eerder door u aan mij gezonden concept. Een aantal aspecten is opgenomen in
comments, een aantal andere is zichtbaar door middel van track changes.
Voorts heeft cliënte de volgende opmerkingen (…)
- In de overeenkomst dient ook een bepaling te worden opgenomen die betrekking heeft op [naam horecagelegenheid] [plaats] . Uit de jaarrekening 2014 blijkt dat deze vennootschap een negatief eigen vermogen heeft en een substantiele schuld aan de aandeelhouder. In de overeenkomst dient te worden bepaald dat [gedaagde] haar vordering op [naam horecagelegenheid] [plaats] kwijtscheldt tot het bedrag van het negatief eigen vermogen, zodat er per datum levering geen negatief eigen vermogen meer aanwezig is;
(…)
-In de overeenkomst dient ten overvloede te worden opgenomen dat voor alle toekomstige [naam horecagelegenheid] vestigingen een aparte vennootschap zal worden opgericht waarvan de aandelen door de holding zullen worden gehouden; (…)”
Op dit e-mailbericht is geen reactie van de advocaat van [gedaagde] gekomen.
2.10.
In een whatsappconversatie tussen [eiseres] en [naam] op 23 september 2015 staat onder meer het volgende:
[eiseres] : “Kunnen we deze week dan nog even 1 op 1 zitten?”
[naam] : “Ja heel graag (…) We moeten door”
(…)
[eiseres] : “Heel graag even samen alles bespreken (…)!”
[naam] : “Top
Ik zal jou nooit benadelen
Ik vind dat je deze kans gewoon moet aanpakken”
[eiseres] : “Dat weet ik! Komen we ook uit. Maar wil heel graag even alles bespreken!”
2.11.
In een whatsappbericht heeft [naam] op 24 september 2015 het volgende aan [eiseres] geschreven:
“Verder krijg ik info dat er lukraak dingen zijn besteld zonder enige prijsopgave de bedrijfsvoering is om te huilen geweest en ik ga radikaal het roer om gooien. Ik denk dat het beter is om afscheid van elkaar te nemen en dat je de komende maanden lekker vrij moet nemen en volledig gaan herstellen. Je bent ook heel eerlijk niet meer te betalen en in jouw opmerkingen heb ik het idee dat je een ‘beter’ kontrakt wil en daar ga ik niet meer aan beginnen. Je kontrakt loopt tot 1 jan en ik ga dit niet meer verlengen. Het lijkt me verstandig om morgen even met elkaar te bellen zodat we een overdrachtsregeling kunnen treffen wat betreft mappen en laptop etc. Ik denk dat je dit zelf ook al voelde (..) spijtig en heel janmer want had hele andere intenties. Ik ga morgen zelf het personeel op de hoogte brengen en [naam 4] neemt vanaf morgen alle taken waar. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na vermindering van eis – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht verklaart dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 425.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2015;
subsidiair
voor recht verklaart dat het [gedaagde] in redelijkheid niet meer vrijstond de onderhandelingen af te breken, en derhalve aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van € 425.000,00 (positief contractsbelang), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2015, althans een bedrag van (na wijziging van eis) € 3.675,38 (negatief contractsbelang);
primair en subsidiair
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar primaire vordering ten grondslag dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en zij daardoor schade heeft geleden in de vorm van de gemiste waarde van het door haar te verkrijgen aandeel in het kapitaal van [gedaagde] (positief contractsbelang). Aan haar subsidiaire vordering legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken in een dusver gevorderd stadium dat dit [gedaagde] niet meer vrijstond, omdat zij er (gerechtvaardigd) op heeft mogen vertrouwen dat de overeenkomst tot stand zou komen. Zij heeft hierdoor schade geleden in de vorm van een positief dan wel negatief conctractsbelang.
3.3.
[gedaagde] betwist dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Partijen waren het over een aantal niet ondergeschikte punten nog niet eens. Voorts betwist [gedaagde] dat het haar niet meer vrijstond om de onderhandelingen af te breken. Het vertrouwen in de totstandkoming van de overeenkomst van [eiseres] was enkel ontleend aan de vriendschap met [naam] en de whatsappberichten tussen haar en [naam] . Aan de zakelijke onderhandelingen tussen de advocaten heeft [eiseres] niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de overeenkomst tot stand zou komen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen en overweegt daartoe als volgt. [gedaagde] heeft niet betwist dat partijen het over een aantal punten eens waren. Dit blijkt ook uit de tussen partijen uitgewisselde conceptovereenkomsten. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd betwist dat de punten waarover partijen nog geen overeenstemming hadden bereikt – anders dan [eiseres] stelt – slechts ondergeschikte punten waren. Zo was er geen overeenstemming over de door [eiseres] verlangde kwijtschelding van de schuld van [naam horecagelegenheid] [plaats] aan [gedaagde] ter hoogte van € 306.555,00. Het standpunt van [eiseres] dat dit een ondergeschikt punt was, deelt de rechtbank niet, alleen al omdat het een aanzienlijk bedrag betreft. Dit geldt eveneens voor de zogenaamde ‘drag along’ bepalingen die, gezien de in de kantlijn van het concept van 12 augustus 2015 geplaatste opmerkingen van [eiseres] , nog de nodige discussie tussen partijen zouden vergen. De stelling van [eiseres] dat de tekstvoorstellen en wijzigingen van 1 september 2015 opmerkingen waren die slechts betrekking hadden op reeds besproken punten, taalkundige inconsistenties en onvolkomenheden in de tekst, volgt de rechtbank dan ook niet. Het whatsappbericht van [naam] op 1 september 2015 (r.o. 2.8) houdt geen aanvaarding in van de wijzigingen die [eiseres] op 1 september 2015 heeft voorgesteld. Het bericht is immers verstuurd voordat deze wijzigingen naar (de advocaat van) [naam] zijn gestuurd. De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] later in september een onherroepelijk aanbod heeft gedaan, is – tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] – onvoldoende onderbouwd. Nu geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, is [gedaagde] daarin niet toerekenbaar tekort geschoten en op die grond dan ook niet aansprakelijk voor de door [eiseres] (gestelde) geleden schade. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
4.2.
Vervolgens is tussen partijen in geschil of het [gedaagde] in september 2015 nog vrij stond de onderhandelingen af te breken. De rechtbank overweegt dat als – strenge en tot terughoudendheid nopende – maatstaf heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen – die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen – vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen, en met de gerechtvaardigde belangen van deze partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe daaromtrent ten slotte op het moment van afbreken van de onderhandelingen moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen (zie het arrest van de Hoge Raad van 12 augustus 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT7337).
4.3.
De rechtbank overweegt dat de zakelijke onderhandelingen vanaf juli 2015 grotendeels door de advocaten van partijen werden gevoerd. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat haar vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen niet is ontleend aan informatie van de advocaten, maar enkel aan de positieve uitlatingen van [naam] via whatsappberichten. De wijze waarop [naam] door middel van deze berichten heeft bijgedragen aan het vertrouwen zegt echter niet zo veel over de zakelijke onderhandelingen die tussen de advocaten gaande waren. Daar komt bij dat de rechtbank niet een volledig beeld heeft van de (persoonlijke) contacten tussen [eiseres] en [naam] in de periode augustus/september. Wel kan in dat verband worden opgemerkt dat het door [eiseres] overgelegde whatsappbericht van 23 september 2015 (‘ik vind dat je deze kans gewoon moet aanpakken’, r.o. 2.10) ook zo kan worden gelezen, zoals [gedaagde] heeft betoogd, dat [naam] doelde op de conceptovereenkomst van 12 augustus 2015 en hij dus kennelijk niet zo onvoorwaardelijk positief was als [eiseres] meent te kunnen afleiden uit dit bericht. Andere omstandigheden dan het persoonlijk contact met [naam] die aan haar vertrouwen hebben bijgedragen, heeft [eiseres] niet gesteld. Dat een reactie op de e-mail van 1 september 2015 van de zijde van [gedaagde] is uitgebleven kan begrijpelijkerwijs als bevreemdend zijn ervaren, maar kan niet leiden tot de conclusie dat [eiseres] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overeenkomst tot stand zou komen. [eiseres] heeft nog gesteld dat ook aan haar totstandkomingsvertrouwen heeft bijgedragen dat [gedaagde] steeds akkoord ging met de door [eiseres] voorgestelde wijzigingen in de conceptovereenkomsten. Dat wil echter nog niet zeggen dat [gedaagde] ook met toekomstige wijzigingen steeds akkoord zou gaan. Dit geldt te meer daar de op 1 september 2015 voorgestelde wijzigingen, zoals hierboven al is geoordeeld, niet allemaal punten van ondergeschikt belang waren. Voor zover [eiseres] nog heeft verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:5156) overweegt de rechtbank dat, anders dan in dat arrest, [eiseres] niet al jarenlang de vaste contractspartner van [gedaagde] was. Partijen in de onderhavige zaak waren immers nog aan het onderzoeken of een relatie als zakenpartners voor hen gewenst was. Voorts is er slechts gedurende enkele maanden serieus tussen partijen onderhandeld. Partijen waren vanaf februari 2015 in gesprek, maar pas vanaf juni 2015 zijn de inhoudelijke onderhandelingen concreter geworden in de vorm van de diverse conceptovereenkomsten. Daarbij heeft [eiseres] enkele malen voor haar gunstigere wijzigingen aan eerdere concepten willen bedingen. Dit staat haar uiteraard vrij, maar de wederpartij heeft dan ook de vrijheid grenzen te stellen aan de bereidheid daarin mee te gaan. Tegen deze achtergrond heeft [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die rechtvaardigen dat in dit geval afbreuk zou moeten worden gedaan aan het uitgangspunt dat het partijen vrijstaat onderhandelingen af te breken. De conclusie luidt dan ook dat het [gedaagde] in dit geval vrij stond de onderhandelingen af te breken. De subsidiaire vorderingen zullen daarom eveneens worden afgewezen.
4.4.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.063,00
4.5.
Een veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is als niet weersproken eveneens toewijsbaar, met ingang van de veertiende dag na dagtekening van het vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 9.063,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts, rechter, bijgestaan door mr. J.M. Breimer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.