Uitspraak
[appellante],
de stichting,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- een memorie van antwoord (met producties);
- een akte uitlating producties;
- een antwoordakte.
Staatsblad2012, 313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak gedaan door het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden.
2.De verdere beoordeling
“
Artikel 11. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
Opzegging is mogelijk met inachtneming van een opzegtermijn van één jaar.
2. Verhuurder verbindt zich jegens huurder om tijdens de duur van deze overeenkomst aan geen ander toestemming te geven om op het terrein of in het gebouw van verhuurder artikelen te verkopen, gelijk of gelijksoortig aan de artikelen van het assortiment van huurder, ook niet via automaten. Hiervan kan worden uitgesloten de automaten in eigen beheer bij verhuurder zonder concurrentie bedoelingen en U.V.V. artikelen.
Voorts zal verhuurder zonder overleg met huurder geen andere bestemming geven aan de ruimte, welke huurder in gebruik heeft, zolang de overeenkomst van kracht is.
Artikel 2Huurder betaalt tot 1 november 1997 geen huur.
Na 1 november 1997 wordt aan huurder een huurprijs van fl. 200,-- per m2 in rekening gebracht (prijspeil 1992), tenzij de exploitatieresultaten van dien aard zijn dat genoemd bedrag in overleg met verhuurder overwogen dient te worden.
Wel wordt door verhuurder aan huurder een bedrag in rekening gebracht voor het gebruik van gas, water, electra en telefoon.”
“- [Q] (medewerker van de stichting – toevoeging hof) licht het ontwerp toe en de status van het proces.
- Dhr. [X] geeft aan dat het van belang is dat het proces snel wordt doorgevoerd.
- [appellante] kan zich vinden in het conceptvoorstel.
- Er is nog een opmerking inzake automatenvoorziening op het moment dat de horeca gesloten is. Dit is teruggekoppeld naar [Q]. Hij ontwerpt een separaat afsluitbaar meubel binnen de centrale hal. [appellante] gaat dit voor het ziekenhuis exploiteren.
- De heer [X] geeft zijn goedkeuring (groen licht) over het ontwerp.
- [Q] gaat nu de materialen, kleur en uitstraling bepalen zodat het geheel past in de ontwikkeling van het ziekenhuis.
- Separaat zal er een afspraak gemaakt worden met dhr. [X], dhr. [Y], [Z] en [appellante] inzake de financiering van het geheel (tot een maximum bedrag) door [appellante] en zal een voorzet gedaan worden voor een nieuwe huurovereenkomst op basis van 10 + 5 jaar.”
“Reden voor deze beëindiging is onze oriëntatie op nieuwe mogelijkheden met betrekking tot de exploitatie van onze horeca voorzieningen.
De mogelijkheden die [appellante] te bieden heeft zullen worden betrokken in onze oriëntatie”
“Reden voor deze beëindiging is onze oriëntatie op nieuwe mogelijkheden met betrekking tot de exploitatie van onze horeca voorzieningen.
In deze oriëntatie zullen we ook de mogelijkheden die [appellante] te bieden heeft nader verkennen.”
“.(…)
Zoals wij u mondeling reeds hebben aangegeven hebben wij besloten om de indeling van de centrale hal van het Zuiderzeeziekenhuis te renoveren en te herinrichten, zodat wij in staat zijn om meer en betere services te bieden aan ons personeel en onze cliënten. De herinrichting alsmede het nieuwe aanbod heeft tot gevolg dat de thans door u geëxploiteerde bedrijfsruimte zal komen te vervallen.
Verplaatsing van uw bedrijf binnen het ziekenhuis is evenmin mogelijk. Na de renovatie zullen wij in zee gaan met een aanbieder die alle services kan bieden. U heeft reeds te kennen gegeven hiertoe niet in staat te zijn.
Omdat wij het gehuurde met andere woorden dringend nodig hebben voor persoonlijk gebruik, zeggen wij hierbij de huurovereenkomst conform artikel 1 lid 1 van het huurcontract op tegen 31 december 2010. Graag vernemen wij of u met de beëindiging van de huurovereenkomst per die datum instemt. Wij zullen dan voorts afspraken met u maken over de ontruiming van het gehuurde. (…)”
- de vraag of de stichting ten aanzien van de realisering van haar plannen betreffende de horeca- en retailvoorzieningen in het ziekenhuis gebonden is aan [appellante] (ofwel doordat een overeenkomst tot stand is gekomen die de stichting dient na te komen, ofwel doordat zij de onderhandelingen niet mocht afbreken);
- de vraag of de stichting gerechtigd was de huurovereenkomst betreffende het restaurant op te zeggen (doordat sprake is van dringend eigen gebruik danwel een belangenafweging in het voordeel van de stichting).
Beide vragen hangen met elkaar samen. De stichting heeft aan haar stelling dat zij het gehuurde persoonlijk duurzaam in gebruik wil nemen ten grondslag gelegd dat zij de centrale hal, waarin het restaurant zich bevindt, wil renoveren en herinrichten en dat zij de restaurantvoorzieningen voor personeel en bezoekers/patiënten wel integreren. Van dringend eigen gebruik is slechts sprake wanneer het voortbestaan van de huurovereenkomst aan de realisering van deze bedoeling in de weg staat. Uit de tussen partijen gevoerde onderhandelingen volgt dat dit niet per definitie het geval is. Alleen wanneer de stichting haar plannen niet met [appellante] maar met een andere partner uitwerkt, staat de huurovereenkomst betreffende het restaurant aan de realisering van de plannen in de weg. Wanneer de stichting haar plannen wel met [appellante] uitwerkt, vormt de huurovereenkomst geen blokkade voor de realisering van die plannen. Dat betekent dat zolang de stichting aan [appellante] gebonden is (vanwege contractuele of precontractuele verplichtingen) van een dringend eigen gebruik geen sprake kan zijn. Het staat de stichting dan niet vrij haar plannen, die ook gevolgen hebben voor het door [appellante] gehuurde restaurant, zonder [appellante] te realiseren. In die situatie heeft de stichting ook geen redelijk belang bij de beëindiging van de huurovereenkomst.
de grieven 1 tot en met 6komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat van een dergelijke gebondenheid geen sprake is. Deze grieven, die met elkaar samenhangen, leggen het oordeel van de rechtbank in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal ze tezamen behandelen.
a. de voorzieningen in de centrale hal geïntegreerd en vernieuwd zouden worden;
b. een en ander met [appellante], en niet met een derde, zou plaatsvinden;
c. [appellante] na de verbouwing voor 10 jaren en 5 optiejaren de locatie zou blijven huren;
d. de wijze waarop de verbouwing en integratie vorm zou krijgen, was vastgelegd in de zomer van 2008, met als sluitstuk de vergadering van 8 september 2008;
e. bij de stichting in september 2008 besluitvorming heeft plaatsgevonden op het niveau van de Raad van Bestuur;
f. de kosten geen issue meer waren (er was nog een verschil van € 16.000,- dat gemakkelijk kon worden opgelost);
g. de situatie per september 2008 het resultaat was van langdurige onderhandelingen.
onderbouwt haar stellingen onder meer met de in rechtsoverweging 2.1.12 aangehaalde notulen en met een schriftelijke verklaring van [X].
- Allereerst diende het door de heer [Q] op 8 september 2008 gepresenteerde ontwerp, waarin was aangegeven hoe de centrale hal er zou komen uit te zien, nog te worden uitgewerkt.
- Vervolgens dienden partijen nog door te spreken over de financiële onderbouwing. [appellante] stelt weliswaar dat nog slechts sprake van een verschil van € 16.000,-- en dat dit verschil gemakkelijk te overbruggen zou zijn, maar zij gaat daarbij uit van continuering van de bestaande situatie waarin de stichting jaarlijks een bedrag van ruim € 250.000,-- toelegt op de exploitatie van het personeelsrestaurant. In vergelijking met die situatie zouden de plannen de stichting volgens [appellante] € 16.000,-- extra kosten. De stichting heeft echter aangevoerd dat het nu juist de bedoeling was om, mede vanwege de slechts financiële situatie, te bezuinigen op de kosten van het personeelsrestaurant, zodat het door [appellante] gehanteerde uitgangspunt - de stichting blijft een substantieel bijdragen aan het personeelsrestaurant - ter discussie stond. Aldus heeft de stichting het betoog van [appellante] gemotiveerd weersproken. [appellante] heeft geen concreet bewijsaanbod gedaan ten aanzien van haar stelling dat partijen het eens waren over het uitgangspunt dat de stichting ook in de nieuwe situatie het personeelsrestaurant (met eenzelfde bedrag) zou blijven subsidiëren. Het hof ziet geen reden [appellante] ambtshalve tot dit bewijs toe te laten.
- Ten slotte waren ook de plannen voor een huurovereenkomst niet uitgewerkt. Uit de notulen volgt juist dat daarover nog moest worden gesproken. Er diende zelfs nog een “voorzet” te worden gedaan voor een huurcontract.
De slotsom is dat [appellante] haar stelling dat partijen in september al overeenstemming hadden bereikt over een langdurige samenwerking 2008 in het licht van het door de stichting gevoerde verweer onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof gaat daaraan derhalve voorbij.
LJN: AT7337) als uitgangspunt te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de mate waarin en de wijze waarop de partij die de onderhandelingen afbreekt tot het ontstaan van dat vertrouwen heeft bijgedragen en met de gerechtvaardigde belangen van die partij. Hierbij kan ook van belang zijn of zich in de loop van de onderhandelingen onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan, terwijl, in het geval onderhandelingen ondanks gewijzigde omstandigheden over een lange tijd worden voortgezet, wat betreft dit vertrouwen doorslaggevend is hoe hieromtrent moet worden geoordeeld tegen de achtergrond van het gehele verloop van de onderhandelingen.
- allereerst hebben de onderhandelingen na september 2008 stilgelegen. Aan de toen gemaakte afspraken, die er op neerkwamen dat het ontwerp zou worden uitgewerkt, dat partijen verder zouden spreken over de financiële onderbouwing en over een huurcontract, was in mei 2009 – 8 maanden later – nog geen gevolg gegeven;
- vervolgens hadden zich in de sfeer van de stichting vanaf september 2008 tot mei 2009 ingrijpende ontwikkelingen voorgedaan. De bestuurder was opgestapt en opgevolgd door een nieuwe Raad van bestuur, de operatiekamers waren gesloten, de stichting was ternauwernood aan een faillissement ontkomen, had met hulp van derden een doorstart kunnen maken en diende te voldoen aan strikte financiële kaders.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, die (ook) [appellante] in mei 2009 bekend waren, heeft [appellante] naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat zij ook toen nog erop mocht vertrouwen dat een overeenkomst tussen haar en de stichting tot stand zou komen betreffende de exploitatie van de horeca- en winkelvoorzieningen in het ziekenhuis. In dit verband wijst het hof erop dat de door [appellante] in haar memorie van grieven aangevoerde omstandigheden die de conclusie zouden rechtvaardigen dat bij haar het vertrouwen is ontstaan dat een overeenkomst tot stand zou komen, alle betrekking hebben op de situatie tot (begin) september 2008. De onderhandelingen zijn echter, zoals hiervoor is overwogen, niet in september 2008, maar in mei 2009 (de facto) afgebroken. Indien [appellante] aan de door haar aangevoerde feiten en omstandigheden het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat een overeenkomst tot stand zou komen, betekent dat nog niet, en zeker niet zonder meer, dat zij dat vertrouwen in mei 2009 nog steeds mocht hebben.
- [appellante] was jarenlang de vaste contractspartner van de stichting op het punt van de restauratieve voorzieningen. Zij was bovendien huurster van het restaurant;
- [appellante] en de stichting hebben langdurig onderhandeld over de plannen van het ziekenhuis ten aanzien van de centrale hal en de horeca- en winkelvoorziening;
- [appellante] was bij deze onderhandelingen de enige onderhandelingspartner van de gemeente. Zij heeft diverse voorstellen gedaan en plannen uitgewerkt;
- de in september 2008 besproken plannen zijn, gelet op wat hiervoor is overwogen, mede het resultaat van de inspanningen van [appellante];
- de stichting wilde ook in mei 2009 deze plannen, die (mede) het stempel dragen van [appellante], nog uitvoeren en
- de stichting heeft alvorens de onderhandelingen af te breken niet met [appellante] besproken of [appellante] bereid was om, gelet op de gewijzigde (financiële) omstandigheden, mee te werken aan een soberder uitvoering van het plan en/of een voor de stichting financieel aanmerkelijk voordeliger uitvoering ervan. De stichting heeft zich er dan ook niet van tevoren van vergewist of en in hoeverre [appellante] bereid was haar, vanwege de inmiddels ontstane situatie, tegemoet te komen.
de grieven 1 tot en met 6opkomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat het de stichting vrijstond de onderhandelingen met [appellante] (zonder meer) af te breken, zijn ze terecht voorgedragen.
grieven 7 en 8, die zich keren tegen de toewijzing van deze vorderingen. Bij de bespreking van
grief 9, die zich keert tegen de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van het vonnis in conventie, heeft [appellante] geen belang meer.
grieven 11, 12 en 13falen. Deze grieven keren zich tegen afwijzing van de door [appellante] ingestelde voorwaardelijke vorderingen tot vergoeding van verhuis- en inrichtingskosten en goodwill. Nu de voorwaarde waaronder deze vorderingen zijn ingesteld, te weten dat het tijdstip waarop de huurovereenkomst eindigt wordt vastgesteld, niet in vervulling is gegaan, komen deze vorderingen alleen daarom al niet voor vergoeding in aanmerking. Bij de bespreking van
grief 15, die zich keert tegen het niet toelaten van [appellante] tot bewijslevering, heeft [appellante] gelet op wat hiervoor is overwogen geen belang.
5.De beslissing
en opnieuw rechtdoende:
- € 725,31 aan verschotten en op € 2.235,-- voor geliquideerd salaris van de advocaat voor het geding in hoger beroep,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf zeven dagen na betekening van dit arrest tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;