ECLI:NL:RBAMS:2017:4646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
AWB 16_7690
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen op basis van gezamenlijke huishouding met kleindochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een AOW-pensioen. Eiseres, een oudere vrouw, ontving aanvankelijk een AOW-pensioen voor alleenstaanden, maar de Sociale Verzekeringsbank (verweerder) heeft haar pensioen gewijzigd naar de norm voor samenwonenden. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met haar kleindochter, die bij haar inwoonde. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij haar kleindochter als haar eigen dochter had opgevoed en dat er geen sprake was van een pleegouderschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar kleindochter op hetzelfde adres staan ingeschreven en dat er sprake is van wederzijdse verzorging. Eiseres betaalde de huur en de boodschappen, terwijl haar kleindochter het huishouden deed. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiseres en haar kleindochter een hechte band hebben, de relatie niet gelijkgesteld kan worden aan die van ouder en kind, omdat de vader van de kleindochter niet uit het ouderlijk gezag is ontheven. Hierdoor kon eiseres niet als bloedverwant in de eerste graad worden aangemerkt, wat een uitzondering op de regels voor gezamenlijke huishoudingen zou hebben betekend.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het AOW-pensioen van eiseres had gewijzigd naar dat voor samenwonenden, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de criteria voor gezamenlijke huishoudingen en de voorwaarden waaronder pleegouderschap kan worden erkend in het kader van de AOW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: F. Salah)
en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Asadi).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2016 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) krijgt naar de norm voor een samenwonende.
Bij besluit van 31 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017. Het onderzoek ter zitting is geschorst om eiseres de gelegenheid te geven een nader stuk in te dienen, en verweerder om daarop te reageren. Eiseres heeft bij digitaal formulier op 7 april 2017 nadere stukken overgelegd. Verweerder heeft bij brief van 18 april 2017 gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 11 mei 2017.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontving een AOW-pensioen voor een alleenstaande. Bij brief van
1 februari 2016 heeft verweerder bij eiseres informatie over haar woonsituatie gevraagd. Eiseres heeft op het haar toegezonden formulier “onderzoek gezamenlijk huishouden” van
9 februari 2016 vermeld dat zij woont op hetzelfde adres als haar kleindochter [kleindochter] en dat [kleindochter] kookt en het huishouden en de boodschappen doet. Verder heeft zij aangegeven dat [kleindochter] en zij samen eten. Verweerder heeft vervolgens vastgesteld dat eiseres en [kleindochter] een gezamenlijke huishouding voeren en het AOW-pensioen van eiseres gewijzigd naar een AOW-pensioen voor een samenwonende. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen
2. Eiseres voert in beroep aan dat zij voor [kleindochter] heeft gezorgd als haar eigen dochter vanaf dat [kleindochter] één jaar oud was. Eiseres vindt het niet terecht dat [kleindochter] , nu zij 23 jaar oud is, voor de AOW wordt gezien als partner van eiseres. [kleindochter] doet de boodschappen, die eiseres betaalt, en zorgt voor eiseres. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat de vader (ook naast de kinderbijslag) wel bijdroeg in de kosten van [kleindochter] , maar dat hij weinig langs kwam en [kleindochter] nooit meenam naar zijn eigen huis. Volgens eiseres bestaat ook recht op een AOW-pensioen voor een alleenstaande als de AOW-gerechtigde met een andere persoon samenwoont en al vóór 2014 sprake was van verzorging van de AOW-gerechtigde door die ander.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [kleindochter] en dat geen sprake is van één van de in de wet genoemde uitzonderingen waardoor eiseres toch recht zou hebben op een pensioen voor een alleenstaande. De banden tussen [kleindochter] en haar vader zijn niet verbroken, ook niet vrijwel.
Toepasselijke regels
4. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
Op grond van het vierde lid is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Op grond van het achtste lid wordt onder bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, mede verstaan een meerderjarig aangehuwd kind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde meerderjarige.
Op grond van het negende lid wordt onder voormalig pleegkind als bedoeld in het achtste lid verstaan een pleegkind voor wie de ongehuwde meerderjarige een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Jeugdwet, of kinderbijslag ontving op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.
5. Verweerder heeft beleid opgesteld met betrekking tot het begrip pleegkind in -voor zover hier van belang- de AOW. Dit beleid is neergelegd in Beleidsregels SB 1010. Hierin is bepaald dat, om te kunnen spreken van een pleegkind, moet zijn voldaan aan de eis van opvoeding én onderhoud van het betrokken kind in een nauwe, exclusieve relatie tussen het kind en de pensioengerechtigde. Het is aan degene die zich als pleegouder presenteert om aannemelijk te maken dat de banden tussen de natuurlijke ouder en het betrokken kind (vrijwel) geheel zijn verbroken en dat daardoor de mogelijkheid is ontstaan om de opengevallen plaats van de ouder(s) in te nemen.
Oordeel rechtbank
6. Nu het de rechtbank ter zitting niet duidelijk is geworden of eiseres bestrijdt dat zij met [kleindochter] een gezamenlijke huishouding voert in de zin van de AOW, zal de rechtbank eerst op dit punt ingaan.
7. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), waaronder de uitspraak van 27 februari 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9846), moet de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang. Naast het criterium van het gezamenlijke hoofdverblijf dient voldaan te zijn aan het criterium van de wederzijdse verzorging. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Uit de uitspraak van de Raad van 31 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ8669) volgt verder dat niet vereist is dat de geboden verzorging van allebei de kanten dezelfde omvang en intensiteit heeft.
8. Vaststaat dat eiseres en haar kleindochter [kleindochter] op hetzelfde adres staan ingeschreven, zodat is voldaan aan het criterium van gezamenlijk hoofdverblijf. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar de leefsituatie van eiseres en [kleindochter] . Eiseres heeft in dit verband schriftelijk verklaard dat zij de huur en de boodschappen betaalt en dat [kleindochter] het huishouden doet, boodschappen haalt en kookt. Verder heeft eiseres verklaard dat zij samen eten en dat zij samen tv kijken en bij familie op bezoek gaan. Niet gebleken is dat eiseres en [kleindochter] een (schriftelijk) contract ter zake van kost en inwoning hebben gesloten dan wel dat anderszins sprake is van een commerciële (mantelzorg) relatie. Deze feiten en omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op een situatie van wederzijdse verzorging, zodat ook is voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg. In wat eiseres ter zitting heeft aangevoerd, ziet de rechtbank een bevestiging van het oordeel dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.
9. De rechtbank begrijpt eiseres zo dat zij vervolgens een beroep doet op de uitzondering op de regels bij een gezamenlijke huishouding voor bloedverwanten in de eerste graad van artikel 1 van de AOW, omdat de band tussen eiseres [kleindochter] moet worden gelijkgesteld met die tussen ouder en kind.
10. Het standpunt van eiseres dat de relatie tussen haar en [kleindochter] voor de toepassing van de AOW op één lijn moet worden gesteld met die tussen ouder en kind, volgt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 10 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9488, niet. De vader van [kleindochter] is niet uit het ouderlijk gezag ontheven. Eiseres heeft naar voren gebracht dat de vader van [kleindochter] haar wel kwam bezoeken, in het begin ongeveer elke week of elke twee weken en later iets minder vaak, maar haar nooit meenam naar zijn eigen huis. Hij liet de kinderbijslag voor [kleindochter] , waar hij recht op had, storten op de rekening van eiseres en daarnaast betaalde hij ook af en toe iets mee aan de verzorging van [kleindochter] . Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat sprake is van een wederzijdse afhankelijkheid tussen eiseres en [kleindochter] die vergelijkbaar is met de wederzijdse afhankelijkheid tussen ouder en kind. [kleindochter] kan daarom niet worden beschouwd als een bloedverwant in de eerste graad als bedoeld in artikel 1 van de AOW en de uitzondering op de regel dat bij een gezamenlijke huishouding een AOW-pensioen voor een gehuwde wordt toegekend, gaat dus niet op.
Dit is ook in lijn met de beleidsregels (SB 1010) van verweerder: nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de banden tussen [kleindochter] en haar vader (vrijwel) geheel zijn verbroken kan in dit geval geen (voormalig) pleegouderschap worden aangenomen in de zin van artikel 1 van de AOW.
Schorsing van het onderzoek ter zitting
11. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat recht bestaat op een AOW-pensioen voor een alleenstaande als de AOW-gerechtigde met een andere persoon samenwoont en al vóór 2014 sprake was van verzorging van de AOW-gerechtigde door die ander. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen haar standpunt nader te onderbouwen.
12. Eiseres heeft bij digitaal formulier van 7 april 2017 toegelicht dat op de site www.svb.nl vermeld staat dat er recht is op een pensioen voor een alleenstaande als de pensioengerechtigde iemand verzorgt of zelf verzorgd wordt. Eiseres heeft bij haar reactie twee verklaringen, van [kleindochter] en haar zus [naam] , gevoegd.
13. Zoals eiseres in haar brief van 7 april 2017 al zegt, geldt de regel die zij bedoelt alleen wanneer de verzorger en de verzorgende niet in hetzelfde huis wonen. De rechtbank begrijpt uit de verklaringen van [kleindochter] en [naam] dat hun oma veel voor hen betekent en dat zij haar als hun moeder beschouwen. Hoewel de rechtbank daar niet aan twijfelt, kan op basis van deze verklaringen niet geconcludeerd worden dat sprake is van pleegouderschap zoals hierboven beschreven of dat eiseres om een andere reden recht heeft op een AOW-pensioen voor een alleenstaande.
Conclusie
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het AOW-pensioen van eiseres met ingang van 1 januari 2016 heeft gewijzigd naar een pensioen voor een samenwonende.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Bakker, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.