In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een AOW-pensioen. Eiseres, een oudere vrouw, ontving aanvankelijk een AOW-pensioen voor alleenstaanden, maar de Sociale Verzekeringsbank (verweerder) heeft haar pensioen gewijzigd naar de norm voor samenwonenden. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat eiseres een gezamenlijke huishouding voerde met haar kleindochter, die bij haar inwoonde. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij haar kleindochter als haar eigen dochter had opgevoed en dat er geen sprake was van een pleegouderschap.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar kleindochter op hetzelfde adres staan ingeschreven en dat er sprake is van wederzijdse verzorging. Eiseres betaalde de huur en de boodschappen, terwijl haar kleindochter het huishouden deed. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiseres en haar kleindochter een hechte band hebben, de relatie niet gelijkgesteld kan worden aan die van ouder en kind, omdat de vader van de kleindochter niet uit het ouderlijk gezag is ontheven. Hierdoor kon eiseres niet als bloedverwant in de eerste graad worden aangemerkt, wat een uitzondering op de regels voor gezamenlijke huishoudingen zou hebben betekend.
De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het AOW-pensioen van eiseres had gewijzigd naar dat voor samenwonenden, en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak benadrukt de criteria voor gezamenlijke huishoudingen en de voorwaarden waaronder pleegouderschap kan worden erkend in het kader van de AOW.