De rechtbank stelt allereerst vast dat, anders dan de raadslieden hebben aangevoerd, de vragen
die de rechtbank beantwoord wenste te zien inmiddels beantwoord zijn. Met de raadslieden is
de rechtbank van oordeel dat de aldus verkregen informatie weinig inhoudelijk inzicht biedt
in de correspondentie tussen het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Amerikaanse
autoriteiten. Duidelijk is echter geworden dat het ministerie van Veiligheid en Justitie op
15 december 2016 de Amerikaanse autoriteiten om een reactie heeft gevraagd op stukken die
namens verzoeker in de voorzieningsprocedure zijn ingebracht. Verder is, in
overeenstemming met de tweede vraag van de rechtbank, bij de Amerikaanse autoriteiten
navraag gedaan naar de inschatting van die autoriteiten over de termijn binnen welke zij
zullen reageren op de stukken. Een medewerker van het ministerie heeft bovendien, blijkens
de door partijen overgelegde e-mail correspondentie, meegedeeld dat die reactie inmiddels is
ontvangen en dat het ongeveer één maand zal duren, voordat de Minister van Veiligheid en
Justitie op basis van deze aanvullende informatie een nieuwe beslissing op het
uitleveringsverzoek zal nemen, indien de aanvullende informatie daartoe aanleiding geeft.