Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 13 december 2016
[appellant],
de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
plea bargainingeen lagere of een voorwaardelijke straf wordt opgelegd. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de VS partij zijn bij het IVBPR en dat er daarom in beginsel van moet worden uitgegaan dat de om uitlevering verzoekende staat art. 7 IVBPR, waarin een verbod op foltering en onmenselijke behandeling is neergelegd, zal eerbiedigen. De door [appellant] in het geding gebrachte stukken rechtvaardigen niet de conclusie dat juist hij een reëel risico loopt op een met art. 3 EVRM strijdige behandeling. Voor zedendelinquenten gelden geen aangewezen inrichtingen en in het kader van de selectie voor een penitentiaire inrichting vindt een beoordeling plaats van de persoon en achtergrond van de verdachte/veroordeelde. De veroordeelde kan zorgen over zijn veiligheid melden aan de
security staffen aan zijn
correctional officer, waarmee bij het opstellen van een detentieplan rekening kan worden gehouden. Tot zover het oordeel van de voorzieningenrechter.
de factolevenslange gevangenisstraf.
indictment) van de Grand Jury of Multnomah County, State of Oregon, wordt [appellant] vervolgd voor negen afzonderlijke “counts” van “sexual abuse in the first degree” (hierna door het hof ook wel aan te duiden als: feiten). Twee feiten zouden zijn gepleegd in oktober 2011 (aanraken van borst/onderlichaam en benen), twee in november 2011 (aanraken van borst/onderlichaam en benen), twee in december 2011 (aanraken van borst/onderlichaam en benen), twee in januari 2012 (aanraken van borst/onderlichaam en benen) en één in januari 2012 (aanraken van penis).
mandatory sentencestaat van 75 maanden gevangenisstraf. Dit betekent dat de rechter verplicht is deze straf voor ieder bewezen feit op te leggen.
mandatory)
sentencewordt opgelegd, moet de rechter bepalen in hoeverre de straffen opeenvolgend dan wel gelijktijdig moeten worden uitgezeten. Uit de affidavit (productie 4 [appellant]) van advocaat Reese (hierna: Reese), alsmede het bijgevoegde
Legal Memo(productie 4b) leidt het hof af dat indien de rechter oordeelt dat ieder tenlastegelegd en bewezen feit een
separate episodevormt, hetgeen het geval zal zijn indien de feiten “do not arise from the same continuous and uninterrupted course of conduct”, de rechter de keus heeft om te bepalen dat de straffen voor elk feit opeenvolgend of gelijktijdig moeten worden uitgezeten. Dit volgt uit 2013 ORS § 137.123 (Provisions relating to concurrent and consecutive sentences) onder (2). Bij feiten die niet
separate episodesvormen mag de rechter de straffen alleen dan opeenvolgend opleggen indien (zie 2013 ORS § 137.123 onder 5)
or[t]he criminal offense […] caused or created a risk of causing greater or qualitatively different loss, injury or harm to the victim […] than was caused or threatened by the other offense or offenses committed during a continuous and uninterrupted course of conduct.”
merger(waar het naar het hof begrijpt gaat om de vraag of feiten als één of meerdere
criminal episodeste laste zullen worden gelegd) uit de jurisprudentie blijkt dat
separate episodeskunnen worden beschouwd. Daarvan kan in dit stadium echter niet zonder meer worden uitgegaan. Door de wijze waarop de “counts” zijn geformuleerd (waarbij het tijdstip waarop de feiten zouden zijn gepleegd slechts wordt aangeduid door een verwijzing naar een kalendermaand) is het niet mogelijk vast te stellen of het aanraken van borst/onderlijf enerzijds en benen anderzijds volgens de beschuldiging op dezelfde dag hebben plaatsgevonden, laat staan dat kan worden vastgesteld dat deze aanrakingen voortvloeien uit “the same continuous and uninterrupted course of conduct”. Anderzijds brengt dezelfde globale wijze van formuleren mee dat het tegenovergestelde ook niet kan worden vastgesteld, zodat de mogelijkheid open blijft dat geoordeeld zal worden dat een of meer “counts” wel degelijk één
separate episodevormen.
separate episodemoeten worden samengevoegd en zich niet één van de gevallen voordoet die hiervoor aan het slot van rechtsoverweging 2.4 zijn vermeld. Maar zelfs al zou de rechter wel de mogelijkheid hebben om te bepalen dat [appellant] negen keer 75 maanden gevangenisstraf opeenvolgend moet uitzitten, dan wil dat nog niet zeggen dat een rechter daartoe in het geval van [appellant] ook zal overgaan. Het is aan [appellant] om in dit geding voldoende aannemelijk te maken dat een reëel risico bestaat dat hij tot een
de factolevenslange gevangenisstraf wordt veroordeeld, zonder perspectief op vervroegde invrijheidsstelling.
Trabelsi t. België(EHRM 4 september 2014, 140/10) niet in het algemeen af te leiden dat reeds de enkele mogelijkheid dat een levenslange (niet voor reductie in aanmerking komende) gevangenisstraf wordt opgelegd, een reëel risico op een inbreuk op art. 3 EVRM oplevert. In die zaak ging het immers om een van terrorisme verdachte persoon en waren de tenlastegelegde feiten, anders dan in het onderhavige geval, met een levenslange gevangenisstraf bedreigd. Daarentegen gaat het er in de onderhavige zaak om of een reëel risico aanwezig is dat een of meer van de hem eventueel op te leggen,
op zichzelf niet levenslangevrijheidsstraffen opeenvolgend ten uitvoer zullen worden gelegd zodanig dat deze, gezien de leeftijd van [appellant], in een
de factolevenslange gevangenisstraf zullen resulteren. Dit vergt een beoordeling van de waarschijnlijkheid dat die mogelijkheid, indien deze al zal blijken te bestaan, zich in de praktijk ook verwezenlijkt.
District Attorneyvan 11 augustus 2014, die op grond van de aard van de dezelfde overwegingen de kans op een dergelijke maatregel
“highly unlikely”acht (
“There is almost zero chance that this defendant will get the maximum”). Het hof heeft onvoldoende aanleiding om aan deze inschatting te twijfelen. Het is ook niet juist dat de opinie van Underhill in strijd zou zijn met de
indictment, waarin negen “counts” zijn opgenomen. [appellant] kan immers worden veroordeeld voor negen verschillende feiten, terwijl de rechter vervolgens bepaalt dat hij de opgelegde straffen tegelijkertijd mag uitzitten. De verklaring van Underhill heeft uitsluitend betrekking op dit laatste.
de facto) levenslange gevangenisstraf. In ieder geval kan uit de door hem overgelegde uitspraken inzake Cuevas en Althouse niet worden geconcludeerd dat het om vergelijkbare gevallen ging. Dat [appellant] zal zijn overgeleverd aan een
trial by juryen dat daarin mogelijk een door [appellant] geschreven (en hem in de ogen van de juryleden mogelijk compromitterend) boek als bewijs zal worden geproduceerd maakt het voorgaande niet anders. Tussen partijen staat immers vast dat de beslissing over de wijze waarop meerdere straffen ten uitvoer moeten worden gelegd aan de rechter is voorbehouden.
plea bargainingnaar Nederlandse maatstaven in strijd is met het recht op een eerlijk proces zoals beschermd door art. 6 EVRM. Het hof begrijpt deze stelling zo dat [appellant] hiermee opkomt tegen het oordeel van de voorzieningenrechter, dat de mogelijkheid bestaat dat in het kader van
plea bargainingeen lagere of een voorwaardelijke straf wordt opgelegd. De voorzieningenrechter heeft dit argument gebruikt ter ondersteuning van zijn conclusie dat geen reëel risico bestaat dat [appellant] zal worden veroordeeld tot een (
de facto) levenslange gevangenisstraf. Nu het hof dit argument niet aan zijn oordeel ten grondslag legt kan de juistheid van de stelling van [appellant] in het midden blijven.
de factolevenslange gevangenisstraf zal moeten ondergaan. Op dezelfde gronden komt het hof tot het oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat, zoals [appellant] aanvoert, een reëel risico bestaat dat de door [appellant] eventueel te ondergane straf disproportioneel (of “grossly disproportionate”) zal zijn.
sexual victimization(gedefinieerd als
“all types of unwanted sexual activity with other inmates (…), abusive sexual contacts with other inmates (…), and both willing and unwilling sexual activity with staff”) van de kant van andere gevangenen (tegenover 3,5% voor heteroseksuele mannen);
targetedfor rape, rather than being themselves the perpetrators of it. (…) inmates who are perceived as gay by other inmates face a very high risk of sexual abuse. Human Rights Watch has received reports of rape from numerous gay inmates, all of whom agree that their sexual orientation contributed to the likelihood of victimization.” (pag. 5)
unableto protect inmates from extortion, intimidation, and assault; 80% also feel staff are unable to protect inmates from sexual violence.” (pag. 2)
security staffen aan de
correctional officerkunnen worden gemeld. Bij het opstellen van een detentieplan kan dan met de specifieke omstandigheden van appellant rekening worden gehouden, aldus de Staat, die zich daarbij kennelijk baseert op de overgelegde verklaringen van [naam 1] en [naam 2] (producties 12 en 14 Staat in eerste aanleg). De verklaring van [naam 1] bevat echter in het geheel geen concrete informatie ten aanzien van de veiligheidssituatie van een gevangene zoals [appellant]. [naam 2] vermeldt weliswaar dat het Oregon Department of Corrections “a multitude of housing options” beschikbaar heeft “to safely house adults in our care and custody”, maar treedt verder niet in bijzonderheden. Beide verklaringen, alsook het betoog van de Staat, laten onverklaard hoe het mogelijk is dat kennelijk zoveel gevangenen die veroordeeld zijn wegens een seksueel misdrijf jegens een kind, het slachtoffer zijn van (al dan niet seksueel) geweld, niet alleen in de Verenigde Staten als geheel maar ook specifiek in Oregon. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de speciale, veilige afdeling voor dit soort gevangenen een aantal jaren geleden is afgeschaft en dat, volgens de verklaringen van [naam 3] en [naam 4], een verzoek tot plaatsing in “Ad Seg” (
administrative segregation) ook gevaren met zich brengt, omdat een gevangene geen recht op plaatsing in Ad Seg heeft (“placement in ‘Ad Seg’ is discretionary”) maar wel het risico loopt dat bij zijn bedreigers bekend wordt dat hij hen heeft aangegeven. Een verzoek tot plaatsing in Ad Seg kan immers slechts gedaan worden indien de bedreigde gevangene de naam van zijn belager of belagers aan de gevangenisautoriteiten bekend maakt (verklaring [naam 3]). Bovendien, zo blijkt uit de verklaring van [naam 3], is de belangrijkste Ad Seg-afdeling zelf niet veilig.
algemeneonveilige situatie bestaat. Indien in een dergelijk geval de uit te zetten persoon aantoont dat hij deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt vervolgd, hoeft hij volgens het EHRM geen “further special distinguishing features” aannemelijk te maken. Vgl. EHRM 26 januari 2016, 11916/15 (R. t. Rusland) en EHRM 28 februari 2008, 37201/06 (Saadi t. Italië). Het is echter niet zo dat het EHRM in elke uitleveringszaak waarin gesteld wordt dat een schending van art. 3 EVRM dreigt, dat criterium aanlegt. Vgl. EHRM 18 september 2012, 17455/11 (Umirov t. Rusland). [appellant] legt ook niet aan zijn vordering ten grondslag dat er in de Verenigde Staten een algemene onveilige situatie bestaat.