ECLI:NL:RBAMS:2017:1627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
15 maart 2017
Zaaknummer
13/995008-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale gevangenisstraf voor webcamafperser en veroordelingen voor kinderporno, aanranding en afdreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven, waaronder het vervaardigen, verspreiden en in bezit hebben van kinderporno, (poging tot) aanranding en afdreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het vervaardigen, verwerven, verspreiden en openlijk tentoonstellen van kinderporno van 28 minderjarige meisjes. Daarnaast heeft hij 33 minderjarige meisjes aangerand of verleid, en vier meerderjarige mannen afgedreigd of opgelicht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte computervredebreuk heeft gepleegd en in bezit was van harddrugs. De officier van justitie heeft de verdachte vervolgd voor deze feiten, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de inzet van een technisch hulpmiddel rechtmatig was en de resultaten betrouwbaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en 243 dagen, en heeft de vorderingen van benadeelde partijen voor immateriële schade volledig toegewezen, terwijl de materiële schade niet werd toegewezen. De rechtbank heeft ook een aantal goederen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/995008-13 (Promis)
Datum uitspraak: 16 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘ [PI] ’ te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 21 maart, 1 en 29 april, 2 mei, 6 juli, 16 september en 9 en 21 november 2016 en 25, 26 en 30 januari, 1, 6, 9, 13 en 15 februari en 2 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A.C. Kramer en J. Weening (hierna: officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. C. Grijsen en R. Malewicz, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij
- een gewoonte heeft gemaakt van het vervaardigen, verwerven, verspreiden, openlijk tentoonstellen en/of in bezit hebben van kinderporno van 28 minderjarige meisjes;
(art. 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr));
33 minderjarige meisjes heeft aangerand of verleid, of dat heeft geprobeerd;
(art. 246 Sr of art. 248a Sr);
- vier meerderjarige mannen heeft afgedreigd of opgelicht en één meerderjarige man heeft geprobeerd af te dreigen of op te lichten;
(art. 318 Sr of art. 326 Sr)
- computervredebreuk heeft gepleegd en een computerprogramma voorhanden heeft gehad om computervredebreuk te plegen;
(art. 138ab Sr en art. 139d Sr)
- negen mensen heeft opgelicht;
(art. 326 Sr)
- documenten heeft vervalst en van die vervalste documenten gebruik heeft gemaakt;
(art. 225 Sr)
1.500 gram DMT aanwezig heeft gehad.
(art. 2 van de Opiumwet)
2.2.
De tenlastelegging is op de zitting van 11 januari 2016 nader omschreven en daarna op de zittingen van 9 november 2016 en 6 februari 2017 gewijzigd.
2.3.
De tekst van de volledige tenlastelegging zoals die nu geldt, is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij het vonnis.

3.Voorvragen

3.1
De dagvaarding is geldig.
3.2
Deze rechtbank is bevoegd om van de ten laste gelegde feiten kennis te nemen.
3.3.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3.4.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
In de zaken over de mannelijke slachtoffers D35 tot en met D39 is de beschuldiging primair dat de mannen zijn afgedreigd en subsidiair dat zij zijn opgelicht door verdachte, of dat is geprobeerd hen op te lichten.
Afdreiging is een klachtdelict. Dit betekent dat afdreiging alleen vervolgd mag worden als – kort gezegd – het slachtoffer uitdrukkelijk verklaart dat hij wil dat de dader wordt vervolgd. De klacht moet worden ingediend binnen drie maanden nadat het slachtoffer van de afdreiging op de hoogte is geraakt.
Volgens de officier van justitie mocht zij de afdreigingen niet vervolgen, omdat de mannen niet, of niet tijdig, een klacht hebben ingediend. De verdediging heeft daarover geen standpunt ingenomen.
De rechtbank zal per zaaksdossier bekijken of op tijd een klacht is ingediend.
D35
D35 heeft op 16 oktober 2013 een eerste betaling gedaan aan zijn afdreiger. Op 9 januari 2014 heeft hij een verklaring afgelegd bij de Engelse politie. Hij heeft toen verklaard dat hij zo goed mogelijk zijn medewerking wil verlenen en graag wil meehelpen om ervoor te zorgen dat dit niemand anders zal overkomen.
Uit deze verklaring blijkt duidelijk dat D35 wil dat de dader wordt vervolgd. Nu de klacht is gedaan binnen drie maanden nadat de afdreiging was voltooid (dat is op het moment van de eerste betaling), mocht de officier van justitie de afdreiging van D35 vervolgen.
D36 t/m D39
In de zaaksdossiers D36 tot en met D39 is er niet op tijd een klacht ingediend omdat de tijd tussen de afdreiging (de eerste betaling) en de eerste verklaring door de mannen bij de politie langer was dan drie maanden. Dan mag de officier van justitie niet vervolgen voor die feiten. Of de verklaring van de mannen een wens tot vervolging inhield, maakt dan niet meer uit. De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van de afdreiging van deze mannen.
De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging van de andere feiten.

4.Inleiding

Facebookrapporten
Het strafrechtelijk onderzoek ‘Disclosure’ werd gestart naar aanleiding van een intern onderzoek van Facebook. De Nederlandse politie ontving op 13 mei 2013 een rapport van Facebook en op 6 september een aanvulling daarop.
Volgens Facebook zou een onbekende persoon met minimaal 86 onderling verbonden Facebookaccounts zich bezig houden met het verzamelen, produceren en verspreiden van beelden van kinderuitbuiting. Die persoon zou ook tientallen minderjarige meisjes chanteren, waarbij gebruik gemaakt werd van die afbeeldingen van kinderuitbuiting.
Verder zou deze persoon een aantal mannen chanteren. Hij legde beelden vast waarop deze mannen masturbeerden terwijl zij aan het webcammen waren met – zo dachten ze – minderjarige jongens. Vervolgens eiste deze persoon dat er geld zou worden betaald, omdat anders de opgenomen beelden zouden worden verspreid onder vrienden en familie van de meerderjarige man.
De gebruiker van dit netwerk van Facebookaccounts maakte gebruik van valse identiteitsgegevens, afgeschermde IP-adressen en afgeschermde internetverbindingen. Facebook achterhaalde informatie die erop wees dat de gebruiker actief was vanuit Nederland: hij maakte gebruik van een Nederlands IP-adres ( [IP-adres] ) en hij gebruikte bij de registratie van één van de Facebookaccounts een Nederlands mobiel telefoonnummer ( [telefoonnummer] ).
IP-adres [IP-adres]
Na de ontvangst van het tweede Facebookrapport in september 2013 startte de Nederlandse politie met een onderzoek. Het IP-adres [IP-adres] hoorde bij een woning op het bungalowpark [bungalowpark 1] aan de [adres 3] in Oisterwijk. Dit IP-adres (hierna: IP-adres [bungalowpark 1] ) was in de politiesystemen bekend uit een oplichtingszaak in Rotterdam (politie-onderzoek met de naam ‘Sleutel’, zie feit 69). In die zaak zijn verschillende mensen opgelicht, toen zij in januari 2011 de woning aan de [adres 1] in Rotterdam wilden huren. Zij betaalden de eerste maand huur en een borgsom, maar konden vervolgens de gehuurde woning niet in. De oplichter maakte gebruik van IP-adres [bungalowpark 1] . In het onderzoek Sleutel had de politie het ernstige vermoeden dat het verdachte was die achter de oplichtingen zat.
Telefoonnummer [telefoonnummer]
Het telefoonnummer uit het Facebookrapport, [telefoonnummer] , kwam ook voor in de Nederlandse politiesystemen in het kader van een aangifte van woningoplichting. Deze keer ging het om een melding van 31 mei 2011 en ging het om het verhuren van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam (feit 70). De werkwijze van deze oplichter leek sterk op die van de oplichter in het onderzoek Sleutel. Op foto’s die door de oplichter van de [adres 2] werden gebruikt op valse paspoortkopieën was dezelfde persoon te zien als op de foto’s op de valse paspoortkopieën in het onderzoek Sleutel.
Vervolgonderzoek door de Nederlandse politie
Tijdens het vervolgonderzoek bleek dat verdachte op dat moment verbleef op bungalowpark [bungalowpark 2] in Oost-, West- en Middelbeers. Eind november 2013 verhuisde verdachte vanaf dat bungalowpark naar het bungalowpark [bungalowpark 3] in Oisterwijk. [bungalowpark 3] ligt direct naast het eerdergenoemde bungalowpark [bungalowpark 1] . Nadat verdachte naar [bungalowpark 3] verhuisde, werd een IP-tap geplaatst op IP-adres [bungalowpark 1] . Het internetverkeer kon meestal niet goed worden gevolgd, omdat het internetgedrag werd afgeschermd via een ‘Virtual Private Network’-verbinding (VPN‑verbinding). De politie stelde na de aanhouding van verdachte vast dat de computers in de woning van verdachte verbonden waren met de router die hoorde bij IP‑adres [bungalowpark 1] .
Onderzoek naar betalingen
Het Nederlandse onderzoeksteam ontving via de Engelse politie informatie over betalingen die door meerderjarige mannen waren gedaan via Skrill/Moneybookers (hierna: Skrill) en Western Union.
Eén van de Skrill-accounts stond op naam van verdachte. Een ander Skrill-account werd benaderd via het eerdergenoemde IP-adres [bungalowpark 1] . In de woning van verdachte trof de politie van verschillende van deze Skrill-accounts documenten of Mastercards aan. Deze Skrill‑accounts stonden op naam van slachtoffers van de (pogingen tot) woningoplichting (feit 69 en 70) die aan de oplichter een kopie van hun paspoort hadden verstrekt.
Via Western Union werd in twee jaar tijd meer dan 30.000 euro overgemaakt op naam van verdachte. Een deel van dat geld was afkomstig van mannelijke slachtoffers in deze strafzaak. Het geld werd opgehaald met een paspoort van verdachte, dat na zijn aanhouding ook in zijn woning werd aangetroffen. Van één geldopname waren camerabeelden beschikbaar waarop politiemedewerkers verdachte hebben herkend.
Technisch hulpmiddel
Verdachte werd in het onderzoek Sleutel aangehouden op 20 december 2013. Op 23 december 2013 werd hij weer vrijgelaten. In de tussenliggende periode heeft het onderzoeksteam in de zaak waarvoor verdachte nu terechtstaat (onderzoek ‘Disclosure’) de woning van verdachte op bungalowpark [bungalowpark 3] in het geheim betreden en doorzocht. Daarbij werd op de desktopcomputer en de laptop in die woning een technisch hulpmiddel geïnstalleerd. Dit technisch hulpmiddel registreerde toetsaanslagen en maakte schermafbeeldingen wanneer op die desktop of laptop gebruik werd gemaakt van communicatieprogramma’s zoals Skype of een internetbrowser. Hierdoor kreeg het onderzoeksteam inzicht in het internetgedrag op deze computers en kon de afscherming door het gebruik van een VPN-verbinding worden omzeild.
Aanhouding Disclosure, doorzoeking en digitaal onderzoek
Op 13 januari 2014 werd verdachte aangehouden in zijn woning. Na de aanhouding van verdachte is de woning voor een tweede keer doorzocht. De desktopcomputer en de laptop werden in beslag genomen. Daarnaast nam de politie een aantal (losse) harde schijven in beslag. Tijdens het digitale onderzoek trof de politie, verspreid over verschillende harde schijven, een grote hoeveelheid informatie aan die verband houdt met de feiten waarvan verdachte nu wordt verdacht. Ook trof de politie veel informatie aan over mogelijke slachtoffers. Geprobeerd is om deze slachtoffers, die uit binnen- en buitenland afkomstig zijn, te identificeren. Wanneer dat mogelijk was, verhoorde de lokale politie hen en werd er onderzoek verricht op hun computers. Een aantal van de deeldossiers in deze strafzaak werd op deze wijze samengesteld.
Daarnaast liepen er verschillende politieonderzoeken in binnen- en buitenland naar aanleiding van meldingen van slachtoffers. Tijdens het onderzoek Disclosure werd een verband gelegd tussen sommige van die meldingen en de bevindingen in Disclosure. In een aantal van die zaken zijn de strafdossiers daarom overgedragen aan het Nederlandse onderzoeksteam van Disclosure en van die zaken werden ook deeldossiers samengesteld.

5.Technisch hulpmiddel – rechtmatigheid en betrouwbaarheid

5.1.
Inleiding
Zoals al in de inleiding is opgemerkt, is in het onderzoek Disclosure gebruik gemaakt van een technisch hulpmiddel, dat is ingezet op de desktop en de laptop in de woning van verdachte. De verdediging betoogt dat dat middel onrechtmatig is toegepast en dat de resultaten van het hulpmiddel niet betrouwbaar zijn en daarom niet mogen worden gebruikt voor het bewijs.
Voor de vraag of dit verweer kan slagen is het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering van 20 oktober 2006 (hierna: het Besluit) [1] van belang. Het Besluit heeft tot doel de betrouwbaarheid en herleidbaarheid te waarborgen van de gegevens die met de desbetreffende apparatuur zijn verkregen. Het hulpmiddel moet voldoen aan technische eisen; van de keuring moet door een keuringsdienst een rapport worden opgemaakt en de keuring moet plaatsvinden overeenkomstig een goedgekeurd keuringsprotocol.
Hierbij zijn verder de uitgangspunten van de Hoge Raad in de uitspraken van 12 juli 2011 [2] en 16 juni 2015 [3] van belang. In die zaken ging het om het gebruik van een technisch hulpmiddel dat was goedgekeurd overeenkomstig het in die zaken nog geldende Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden (hierna: Bthbo). Het Bthbo is ingetrokken bij het Besluit van 20 oktober 2006.
De Hoge Raad oordeelde in die zaken, kort gezegd, dat de rechter ervan moet uitgaan dat het technisch hulpmiddel aan de wettelijke eisen voldeed als daarvoor een verklaring van goedkeuring is gegeven.
In het dossier bevindt zich een Keuringsrapport OVC van 24 maart 2009 met betrekking tot het in de onderhavige zaak ingezette technische hulpmiddel THv030+102 dat geldig is tot 1 april 2014. Ook bevindt zich in het dossier een op 7 januari 2014 door de Keuringsdienst van de Politie/Landelijke Eenheid afgegeven conformiteitsverklaring. Het technisch hulpmiddel is ingezet van 22 december 2013 tot en met 13 januari 2014.
Op basis van de eerdergenoemde twee uitspraken van de Hoge Raad moet, gelet op de goedkeuring van het gebruikte technisch hulpmiddel, er (in beginsel) van worden uitgegaan dat de apparatuur aan de wettelijke eisen voldeed.
5.2.
Geldt de lijn van de rechtspraak van de Hoge Raad nog steeds?
De verdediging meent allereerst dat de rechtspraak van de Hoge Raad in dit geval niet zonder meer toepasbaar is. Het (huidige) Besluit was immers niet van toepassing op de zaken waarover de Hoge Raad besliste. De verdediging wijst op de Nota van toelichting bij het Besluit waarin staat vermeld:
“Het besluit is gebaseerd op het uitgangspunt dat de gegevens die in het kader van de bijzondere opsporingsbevoegdheden met een technisch hulpmiddel worden vastgelegd, betrouwbaar, voor derden toetsbaar en niet manipuleerbaar dienen te zijn. (…) In het proces-verbaal van de inzet kan worden verwezen naar het keuringsnummer, waardoor de samenstelling van het technische hulpmiddel – ter bescherming van de tactische belangen van de opsporingsdiensten – kan worden afgeschermd. De betrouwbaarheid van het middel en de vastgelegde waarnemingen blijft echter buiten twijfel nu de rechter indien noodzakelijk de volledige gegevens kan opvragen.”
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Het oordeel van de Hoge Raad dat toetsing van een goedgekeurd hulpmiddel niet is toegestaan, berust op de volgende overweging:
“Het Besluit(opmerking rechtbank: Bthbo)
strekt blijkens de daarop gegeven toelichting ertoe waarborgen te creëren voor de betrouwbaarheid en herleidbaarheid van de gegevens die met de desbetreffende apparatuur zijn verkregen. Daartoe zijn in dat besluit technische eisen gesteld en is voorzien in een keuring, een door de keuringsdienst op te maken keuringsrapport en een op basis daarvan door de Minister af te geven verklaring van goedkeuring.”
Over de aanleiding om het Bthbo te vervangen door het Besluit wordt in de nota van toelichting bij het Besluit (voor zover van belang) opgemerkt:
“De aanleiding voor dit besluit is tweeërlei. In de eerste plaats zijn in de eindevaluatie van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden knelpunten gesignaleerd bij de uitvoering van het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden (…). In de evaluatie werden als belangrijkste knelpunten bij de uitoefening van deze bijzondere opsporingsbevoegdheden genoemd: de langdurige certificeringprocedure, de te strenge technische eisen die aan de apparatuur worden gesteld, de beperkingen met betrekking tot het direct afluisteren en de hoge administratieve lasten waarmee de uitvoering van het besluit gepaard gaat. In de evaluatie werd geconstateerd dat deze knelpunten afbreuk doen aan de doelmatigheid en de slagvaardigheid van de opsporing. In het licht van de evaluatie is het wenselijk de procedures die bovenmatig omslachtig en ingewikkeld zijn en daarmee hun doel voorbij schieten, aanzienlijk te vereenvoudigen en ook overigens te herzien. Daartoe dient dit nieuwe besluit dat een meer efficiënte en slagvaardige opsporing mogelijk maakt, terwijl het uitgangspunt van transparantie en controle niet wordt aangetast.
Een tweede aanleiding om het Besluit technische hulpmiddelen bijzondere opsporingsbevoegdheden te herzien is gelegen in de ratificatie van het Cybercrime Verdrag (Trb. 2002, 18 en Trb. 2004, 290). Ter implementatie van het Cybercrime Verdrag wordt in de artikelen 126m en 126t van het Wetboek van Strafvordering de bijzondere opsporingsbevoegdheid opgenomen om zonder medewerking van de aanbieder van een communicatiedienst telecommunicatie op te nemen (Kamerstukken I 2005/06, 26671, A). Deze nieuwe bevoegdheid kan een grote inbreuk op de privacy van betrokkene met zich mee brengen. Teneinde de privacybelangen te beschermen en de authenticiteit van de opgenomen communicatie te waarborgen is in artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering bepaald, dat ten aanzien van de technische hulpmiddelen waarmee telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder wordt opgenomen, nadere regels worden gesteld. In dit besluit worden daartoe regels gesteld voor het opnemen van telecommunicatie zonder medewerking van de aanbieder.”
Uit (de bovenstaande passage in) de nota van toelichting is niet op te maken dat met het Besluit is bedoeld een verdergaande toetsing van goedgekeurde hulpmiddelen mogelijk te maken. Ook het Besluit zelf geeft daartoe geen handvat, net zomin als artikel 126ee van het Wetboek van Strafvordering, waarop het Besluit is gebaseerd. Het uitgangspunt van de Hoge Raad is dus ook onder het Besluit toepasbaar. Dat de keuringsregels zijn versoepeld, zoals de verdediging opmerkt, is op zichzelf geen reden om meer toetsing toe te staan.
5.3.
Geldt de regel van de Hoge Raad ook voor softwarematige hulpmiddelen?
De verdediging wijst erop dat de zaken waarover de Hoge Raad zich uitsprak, gingen over apparatuur. Daarom is de lijn van de Hoge Raad niet zonder meer toepasbaar op technische hulpmiddelen die bestaan uit software. De verdediging betwist verder dat het Besluit gelijke eisen stelt aan hardwarematige en softwarematige hulpmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank geldt het Besluit voor zowel hardware als software. In het besluit wordt tussen beide geen onderscheid gemaakt, maar wordt enkel over ‘technisch hulpmiddel’ gesproken. Aparte regels voor software worden niet gegeven. De nota van toelichting spreekt (ook) over apparatuur, maar met dat begrip is niet alleen hardware bedoeld. Uit de nota van toelichting is bovendien op te maken dat onder ogen is gezien dat ook softwarematige hulpmiddelen kunnen worden ingezet:
“In de tweede plaats kan de officier van justitie bepalen dat een technisch hulpmiddel wordt ingezet dat zich naar zijn aard niet leent voor keuring voorafgaand aan de inzet. (…) Bij technische hulpmiddelen die zich naar hun aard niet lenen voor keuring vooraf kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het gebruik van softwareprogrammatuur als onderdeel van een technisch hulpmiddel. Deze softwareprogrammatuur dient in veel gevallen speciaal op maat te worden gemaakt voor de inzet in een specifiek geval. Bij de inzet van software zal het veelal noodzakelijk zijn om bij of tijdens de inzet aanpassingen te maken aan het technische hulpmiddel om het correct te laten functioneren. Een keuringsprocedure van het technische hulpmiddel als geheel, voorafgaand aan de inzet, zal in deze gevallen praktisch onmogelijk zijn en een effectieve inzet van dit technische hulpmiddel belemmeren.”
5.4
Had het hulpmiddel achteraf gekeurd moeten worden?
De verdediging betoogt verder dat de hierboven genoemde passage in de nota van toelichting bij het Besluit softwareprogrammatuur plaatst in een aparte categorie van technische hulpmiddelen, die zich naar haar aard niet leent voor keuring vooraf (artikel 19 van het Besluit).
In artikel 19, eerste en derde lid, van het Besluit staat:
1.
Indien het onderzoeksbelang dit dringend vordert, kan de officier van justitie bepalen dat een technisch hulpmiddel voor observatie of voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie wordt ingezet, hoewel niet of niet geheel wordt voldaan aan artikel 18, eerste lid.
3.
Na afloop van de inzet wordt voor het technische hulpmiddel of de componenten waarvoor geen keuringsrapport is vastgesteld alsnog een keuringsrapport vastgesteld, tenzij de aard van het technische hulpmiddel of de betrokken componenten zich daartegen naar het oordeel van de officier van justitie verzet.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt de algemene conclusie dat software zich niet leent voor toetsing vooraf (en dus achteraf getoetst moet worden) niet uit de nota van toelichting. Die nota spitst zich immers – overigens als voorbeeld – toe op het geval dat op maat gemaakte software nog aanpassing behoeft bij of tijdens de inzet. Software die niet bij of tijdens de inzet hoeft te worden aangepast kan wel vooraf worden gekeurd, en dat behoort dan ook te gebeuren.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat in dit specifieke geval zaken moesten worden ingesteld of aangevinkt bij installatie van het hulpmiddel. Gelet daarop leent het middel zich niet voor keuring vooraf, zo betoogt de raadsman.
De rechter-commissaris heeft de heer J.G.J. Kulker (hierna: Kulker), teamleider bij de Keuringsdienst, als getuige-deskundige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij zelf de keuring van het gebruikte technische hulpmiddel heeft gedaan en dat het volgens hem niet een hulpmiddel betreft dat volgens het besluit achteraf moet worden gekeurd. Het middel wordt niet aangepast bij de installatie. Het is een vaststaand softwarepakket en bij de installatie worden er instellingen aangevinkt. Er worden geen wijzigingen in de broncode aangebracht. De Keuringsdienst maakt ook een handleiding voor het gebruik. Daarin staat welke vinkjes en instellingen moeten worden aangezet, aldus Kulker.
Dat instellingen van het technisch hulpmiddel bij de installatie moeten worden aangevinkt betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het middel zich niet zou lenen voor keuring vooraf. Het middel kan immers worden gekeurd met inbegrip van de (mogelijk) aan te vinken opties. Uit de verklaring van Kulker is op te maken dat dat in dit geval ook gebeurd is.
Tussenconclusie rechtbank
Gelet op de vóóraf gegeven goedkeuring moet er van worden uitgegaan dat het ingezette technische hulpmiddel aan de wettelijke eisen voldeed. In zoverre is geen sprake van een verzuim.
5.5.
Nuancering rechtbank: onregelmatigheden
Op de zojuist gegeven conclusie moet naar het oordeel van de rechtbank een nuancering gemaakt worden indien zou blijken dat onregelmatigheden zijn geconstateerd voorafgaand of na afloop van de inzet van een technisch hulpmiddel. In dit verband is van belang de nota van toelichting op het besluit waarin onder 1.3 onder meer het volgende wordt vermeld:
“Voorafgaand en na afloop van de inzet stelt het besluit verschillende procedurele eisen om manipulatie van de geregistreerde gegevens te voorkomen en de authenticiteit te waarborgen. Indien onregelmatigheden worden geconstateerd wordt een proces-verbaal opgemaakt en naar de officier van justitie gezonden. De officier van justitie en de rechter kunnen op grond van het proces-verbaal beoordelen in hoeverre de geconstateerde onregelmatigheden afbreuk doen aan de authenticiteit en bewijskracht van de vastgelegde waarnemingen.”
De in de nota van toelichting genoemde onregelmatigheden kunnen zowel een verzuim opleveren in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, als afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de waarnemingen. De rechtbank dient daarom te beoordelen of van dergelijke onregelmatigheden sprake is.
De verdediging voert aan dat zich zes onregelmatigheden hebben voorgedaan.
1. Verschillen tussen schermafbeeldingen en geregistreerde toetsaanslagen
De verdediging heeft gewezen op (chat-)teksten die wel te zien zijn op de door het technisch hulpmiddel gemaakte schermafbeeldingen, maar die niet terugkomen in de geregistreerde toetsaanslagen. Weliswaar is in het proces-verbaal opgemerkt dat dat verschil verklaard kan worden doordat gebruik is gemaakt van de functies
kopiërenen
plakken, maar daarmee kunnen niet alle verschillen worden verklaard, aldus de verdediging.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een aanmerkelijk deel van de teksten op de schermafbeeldingen wel is te herleiden tot geregistreerde toetsaanslagen. De resterende verschillen tussen beiden levert op zichzelf geen aanwijzing op dat er abnormaal gebruik zou zijn gemaakt van het technisch hulpmiddel, en evenmin dat de
weldoorgestuurde informatie niet authentiek zou zijn.
2. en 3. Technisch hulpmiddel niet meer aanwezig op de desktop
Het technisch hulpmiddel werd na de aanhouding van verdachte niet meer op de desktopcomputer aangetroffen. Wat de reden daarvan is, is niet geheel opgehelderd. De verdediging meent dat de manier van verwijdering van het technisch hulpmiddel iets zegt over de betrouwbaarheid ervan. Daarom had naar die verwijdering nader onderzoek moeten plaatsvinden. Nu dat onderzoek niet is toegestaan kan volgens de verdediging geen beslissende waarde worden toegekend aan de resultaten van het hulpmiddel.
De rechter-commissaris heeft over de verwijdering van het hulpmiddel vragen gesteld. Uit de beantwoording van die vragen door Kulker, in de aanvullende processen-verbaal van 22 en 23 oktober 2015 is af te leiden dat het niet mogelijk is dat het technisch hulpmiddel op afstand kan worden geplaatst, bediend, bestuurd, onderhouden, verwijderd of geactiveerd tot zelfvernietiging. Hiervoor is volgens Kulker fysieke toegang tot de computer noodzakelijk.
De verdediging heeft vraagtekens gezet bij de in de aanvullende processen-verbaal genoemde mogelijke scenario dat het technisch hulpmiddel is verwijderd door de installatie en toepassing van een virusscanner, echter dat betekent niet dat nader onderzoek naar de werking van het technisch hulpmiddel plaats moet vinden. Tegenover de beantwoording door Kulker heeft de verdediging namelijk onvoldoende onderbouwd waarom het verwijderd zijn van het technisch hulpmiddel op de desktop computer na de inzet afbreuk doet aan de authenticiteit en bewijskracht van de vastgestelde waarnemingen.
4. Verschillen tussen IP-tap en keylogger
De verdediging wijst erop dat het technisch hulpmiddel, heeft gefunctioneerd tot 6 januari 2014, 18:21 uur, en dat deze al vanaf 18.07 uur verminderd werkte, vóórdat de virusscan werd uitgevoerd. Het hulpmiddel moet volgens de verdediging dan ook door een andere oorzaak minder goed zijn gaan functioneren en dat moet consequenties hebben voor de betrouwbaarheid van de resultaten.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer. De verdediging heeft namelijk niet onderbouwd, en de rechtbank kan dat ook niet inzien, hoe het minder functioneren van het hulpmiddel tot de conclusie moet leiden dat de uitkomsten daarvan niet betrouwbaar zijn. Dat geldt des te sterker omdat wel vast staat dat de gebruiker van de desktop (waarvan verdachte heeft verklaard dat die van hem is) kennelijk die avond bezig was met het opschonen van die computer. Verdachte heeft nagelaten te verklaren:
of hij dat was;
zo ja, wat hij dan voor handelingen heeft verricht;
zo nee, wie er dan van de desktop gebruik maakte.
Ook ontbreekt iedere aanwijzing dat sprake is van een vormverzuim door de opsporingsautoriteiten.
5. Uitschakelen VPN-verbinding
Volgens de verdediging startte de desktop vóór de aanhouding van verdachte op 20 december 2013 altijd direct een VPN-verbinding op, maar na terugkomst op 23 december 2013 gebeurde dat niet meer automatisch. Dat vormt een aanwijzing dat het technisch hulpmiddel ook op andere dan de ingestelde programma’s invloed heeft. Dat moet volgens de verdediging gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid van de resultaten.
Dit verweer faalt alleen al omdat de rechtbank niet inziet op welke manier de betrouwbaarheid van de verkregen resultaten nadelig beïnvloed zou kunnen worden door het gestelde neveneffect van het hulpmiddel. Ieder aanknopingspunt voor die bewering ontbreekt.
6. Technisch hulpmiddel legde teveel vast
De verdediging betoogt dat uit schermafdrukken blijkt dat het technisch hulpmiddel meer opnam dan de toegestane communicatie.
De rechtbank volgt de verdediging daarin niet. Op de print van een schermafdruk op p. D22‑246 lijkt slechts een deel van het scherm te zien te zijn. Op de schermafdrukken op p. A01-02341 en p. A01-2342 zijn verschillende tabbladen te zien, waaronder toegestane applicaties. Dat op schermafdrukken meer is te zien dan alleen de ingestelde programma’s, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat sprake is van een verzuim.
Eindconclusie rechtbank
Het technisch hulpmiddel was goedgekeurd. Er is geen aanwijzing dat bij het gebruik van het hulpmiddel sprake is geweest van een vormverzuim en ook niet dat de resultaten van het middel onbetrouwbaar zouden zijn. Het technisch hulpmiddel is dus bruikbaar voor het bewijs.

6.Waardering van het bewijs (1): de grote lijn

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie zijn alle 72 ten laste gelegde feiten bewezen. Als sprake is van een ‘primair/subsidiair’-tenlastelegging gaat de officier van justitie steeds uit van de primair ten laste gelegde variant, behalve bij feit 15 en de feiten 62 tot en met 66. Bij die feiten vinden zij de subsidiaire variant bewezen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt vrijspraak van alle 72 feiten. In het scenario van de verdediging wordt een belangrijke rol toegekend aan een door verdachte genoemde persoon, [persoon 1] . Deze [persoon 1] zou de oorspronkelijke eigenaar zijn van een aantal harde schijven die de politie in de woning van verdachte in beslag nam. [4] [persoon 1] zou ook de eigenaar zijn van een versleutelde gegevensdrager en van de laptop. Ook niet-digitale voorwerpen die de politie onder verdachte in beslag nam, waren volgens de verdediging van [persoon 1] , waaronder de Skrill Mastercards en de aangetroffen harddrugs. Daarnaast gebruikte [persoon 1] verdachte om zelf bij zijn criminele activiteiten buiten beeld te kunnen blijven. Zo gaf verdachte voor [persoon 1] rondleidingen in de woning in de [adres 1] en nam hij geldbedragen in ontvangst. De oplichtingen betreffende de woning in de [adres 2] heeft [persoon 1] alleen gepleegd, dus zonder dat verdachte daarbij een rol heeft gespeeld.
Ten aanzien van de minderjarige slachtoffers (feiten 1 tot en met 61) maakt de verdediging gebruik van terugkerende redeneringen. Op basis daarvan is betoogd dat verdachte niet de gebruiker kan zijn geweest van de verschillende – onderling verbonden – accounts. Het gaat daarbij om vijf redeneringen, door de verdediging aangeduid als ‘ontkoppelingsmethoden’:
1. Verdachte is niet te koppelen aan een deel van de IP-adressen waarvan Facebook in haar rapport stelde dat accounts van de dader daarvan gebruik maakten.
2. Het telefoonnummer uit het Facebookrapport dat de dader van de oplichting van de [adres 2] gebruikte kan niet met verdachte in verband gebracht worden.
3. Wanneer de verdediging kijkt naar het laatste contact tussen de dader en het slachtoffer, constateert zij dat in die periode geen koppelingen met verdachte beschikbaar waren op de harde schijven in de woning van verdachte, omdat de data dan al waren verwijderd op de harde schijf.
4. De twee harde schijven waarop het belastend materiaal is aangetroffen waren niet van verdachte, maar van [persoon 1] .
5. De versleutelde harde schijf was eveneens van [persoon 1] .
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1.
Bestaat [persoon 1] ?
De persoon van [persoon 1] is niet geïdentificeerd en dat roept de vraag op wie [persoon 1] is en of er inderdaad iemand anders is die in plaats van verdachte de ten laste gelegde strafbare feiten pleegde.
De rol die verdachte aan [persoon 1] geeft, kan gezien worden als een alternatief scenario. Bij het beoordelen van een alternatief scenario is het uitgangspunt dat de rechter die aangedragen gang van zaken moet weerleggen als hij een feit toch bewezen acht. Die weerlegging is niet nodig als de alternatieve lezing niet aannemelijk is geworden of ongeloofwaardig is. [5]
Voor de vraag of de alternatieve lezing van verdachte aannemelijk is geworden, is het volgende van belang. Verdachte verklaarde in zijn verhoor van 23 december 2013 (in het onderzoek Sleutel) over [persoon 1] . Daarna heeft hij slechts weinig over [persoon 1] willen zeggen. Tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris in april 2015, dat op verzoek van verdachte plaatsvond, koos verdachte er voor om aanvullende vragen niet te beantwoorden. Ook op de zitting beantwoordde hij geen enkele vraag over de identiteit van [persoon 1] .
Voor zover verdachte (zelf of via zijn raadslieden) wel over [persoon 1] verklaarde, is de informatie op onderdelen tegenstrijdig. Bij pleidooi verklaarde verdachte via zijn advocaat dat [persoon 1] vaak bij hem langs kwam en de woning van verdachte geregeld gebruikte als tussenstop. In 2012 waren er zelfs periodes van weken en soms zelfs maanden dat [persoon 1] in de woning van verdachte verbleef, terwijl verdachte niet aanwezig was. Bij de rechter-commissaris verklaarde verdachte in april 2015 echter dat hij [persoon 1] tussen 2011 en zijn aanhouding in januari 2014 af en toe zag en dat [persoon 1] één week in zijn bungalow heeft verbleven, terwijl verdachte er niet was.
Verdachte was wel concreet over contactmogelijkheden met [persoon 1] toen hij bij de rechter‑commissaris verklaarde dat hij voor zichzelf gebruik maakte van een Samsung-telefoon en dat hij daarnaast van [persoon 1] een Motorola-telefoon kreeg voor één-op-één-contact. De politie nam in de woning van verdachte drie telefoons in beslag, twee van het merk Samsung en één van Motorola. Het uitlezen van de telefoons gaf geen aanwijzingen dat verdachte contact had met een [persoon 1] . De aanwezigheid van 18 contactpersonen in het geheugen van de Motorola‑telefoon, waaronder het nummer van een vriend van verdachte ( [persoon 2] , [telefoonnummer] ), spreekt de stelling van verdachte tegen dat die telefoon voor één-op-één-contact met [persoon 1] wordt gebruikt. Bovendien biedt ook dit spoor geen aanknopingspunten om de identiteit van [persoon 1] vast te kunnen stellen.
De verdediging wijst bij pleidooi op tapgesprekken en opgenomen vertrouwelijke communicatie om het bestaan en de betrokkenheid van [persoon 1] te staven. Het gaat om opgenomen communicatie die niet door de politie was uitgewerkt, maar die wel aan verdachte ter beschikking was gesteld. De (waarschijnlijk) meestal in de Turkse taal gevoerde gesprekken werden door verdachte zelf uitgeluisterd en vertaald en ze worden beschreven in de pleitnota.
Nog afgezien van de vraag of verdachte deze opgenomen gesprekken naar waarheid heeft uitgewerkt (en vertaald), bevatten deze uitwerkingen van verdachte geen enkele aanwijzing voor het bestaan van [persoon 1] . Evenmin blijkt uit deze uitwerkingen dat verdachte contact heeft gehad met [persoon 1] . Bovendien is het nog maar de vraag of verdachte in de opgenomen gesprekken überhaupt de waarheid spreekt. Hij lijkt in elk geval in strijd met de waarheid te verklaren, wanneer hij zegt dat hij absoluut niet wist van meerdere woningen waarmee zou zijn opgelicht. Verderop in dit vonnis wordt namelijk ook de betrokkenheid van verdachte bij de oplichtingen ten aanzien van de [adres 2] vastgesteld.
De verdediging stelt ook dat de microfoonopnamen niet compleet waren en dat een deel niet beluisterd kon worden omdat sprake was van ruis. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat de opnamen die
welbeschikbaar zijn, onbruikbaar zijn voor het bewijs. Niet is gebleken dat bewust opgenomen gedeelten zijn achtergehouden. Dat een deel niet beschikbaar is, maakt op zichzelf ook niet dat de inhoud van de wel beschikbare opnamen onbetrouwbaar zou zijn. Aanvullende omstandigheden waaruit zou blijken dat die opnamen niet betrouwbaar zijn, zijn niet aangevoerd.
Tussenconclusie:
Het bestaan van [persoon 1] (als persoon die een rol speelt bij de tenlastegelegde feiten) is niet aannemelijk geworden. Ook heeft verdachte geen handvatten gegeven die verder onderzoek naar de identiteit van [persoon 1] mogelijk maken.
Bij de verdere beoordeling van de feiten wordt er dan ook van uitgegaan dat de door verdachte opgevoerde [persoon 1] niet bestaat.
6.3.2.
Heeft verdachte de accounts gebruikt?
Inleiding
De zedenfeiten werden via internet gepleegd. De vraag die moet worden beantwoord, is of verdachte de persoon is achter de accounts die daarvoor werden gebruikt. De verschillende accounts die gebruikt zijn, lijken door één persoon te zijn gebruikt. De accounts lijken bij elkaar te horen, wanneer het ene account verwijst naar het andere account. Daarmee lijken die accounts een netwerk te vormen. Op verschillende plaatsen kan een verband gelegd worden tussen de online accounts en de fysieke, echte wereld. Dat zijn ook de plaatsen waar gekeken kan worden welke persoon achter die accounts zit.
Skrill-account ‘ [account 1] ’
Een van de plaatsen waar een verband bestaat tussen de echte wereld en het netwerk van accounts is de oplichting van huurders van de woning in de [adres 1] in Rotterdam. Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij daar mensen heeft opgelicht. Eén van de slachtoffers was [slachtoffer 1] . Zij had (een kopie van) haar paspoort verstrekt aan [alias 1] , een alias van verdachte. Op haar naam werd zonder dat zij daarvan wist eind januari 2011 een internetbankaccount bij Skrill aangemaakt. Daarvoor werd gebruik gemaakt van het e‑mailadres [account 1] . Het account werd geregistreerd op het adres [adres 3] (bungalowpark [bungalowpark 3] ). Verdachte verklaarde in april 2015 bij de rechter-commissaris dat hij daar tot maart 2011 verbleef. Op 21 december 2013 trof de politie in de woning van verdachte documenten van Skrill aan. Eén van die documenten betrof de pincodebrief die hoorde bij het account van [slachtoffer 1] . De Mastercard die daarbij hoorde, lag ook in de woning. De gebruiker van het Skrill-account [account 1] identificeerde zich bij de aanvraag onder andere met een kopie van een bankafschrift van ING. Dit bankafschrift lijkt sterk op een Photoshop-bestand dat werd aangetroffen op een harde schijf uit de woning van verdachte [6] . Het Photoshop-bestand betrof een bankafschrift op naam van verdachte. Het rekeningnummer op beide afschriften was gelijk. Ook bevatten beide afschriften een bijschrijving van 150,- euro, waarbij de afzender ( [slachtoffer 2] ) en de omschrijving (betaling herstellen computer) identiek was.
Tussenconclusie:
Verdachte was de gebruiker van het Skrill-account [account 1] .
Andere Skrill-accounts
Het Skrill-account [account 1] staat niet op zichzelf. In het najaar van 2011 maakte het account [account 1] , net als de Skrill-accounts [account 2] (dat op naam van verdachte stond), [account 3] en [account 4] , gebruik van het IP-adres [IP-adres] . Dit IP-adres hoorde bij het adres [adres 4] . Verdachte woonde in het najaar van 2011 ook op dat park, op nummer [huisnummer] . Op dit woonadres van verdachte staan de Skrill-accounts [account 4] en [account 5] geregistreerd. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] verstrekten beiden een kopie van hun paspoort omdat zij de woning in de [adres 2] in Rotterdam wilde huren. Zij verklaarden ook dat zij geen Skrill-account hadden of dat zij niet wisten dat er een account op hun naam was aangemaakt. Een groot deel van de geldbedragen die werden ontvangen op het account [account 5] , werd contant opgenomen met behulp van een Mastercard uit de woning van verdachte. De Skrill-accounts [account 1] , [account 2] , [account 4] , [account 5] en [account 6] zijn ook met elkaar verbonden doordat onderling geld werd overgeboekt.
Tussenconclusie:
Deze Skrill-accounts waren in gebruik bij één en dezelfde persoon en dat was verdachte.
Betalingen van D39 via Skrill en Western Union
De mannen die naar aanleiding van de chantage geld hebben betaald, deden dit onder andere via Skrill. Zo maakte D39 geldbedragen over naar de Skrill-accounts [account 3] en [account 7] . [account 7] maakte net als [account 6] geld over naar [account 1] . D39 ontving van ‘ [alias 2] ’ de opdracht om contact op te nemen met ‘ [alias 3] ’ via het e‑mailadres [account 7] . Deze berichten van ‘ [alias 2] ’ werden aangetroffen op de Western Digital harde schijf die in de woning van verdachte in beslag werd genomen. Bij latere betalingen moest D39 het geld overmaken via Western Union. De naam van de ontvanger die D39 moest opgeven was die van verdachte. Het geld werd opgehaald door iemand die zich legitimeerde met het paspoort van verdachte. Dat paspoort trof de politie na de aanhouding van verdachte in zijn woning aan. Een extra aanwijzing dat verdachte degene is die de Western Union-betalingen in ontvangst nam, volgt uit een betaling van D35. Ook hij moest via Western Union geld betalen op naam van verdachte en bij die transactie werd voor de legitimatie gebruik gemaakt van het paspoort van verdachte. Daarnaast herkenden medewerkers van de politie verdachte op de camerabeelden van die transactie.
Tussenconclusie:
Verdachte ontving de geldbedragen die D39 in het kader van de chantage via Skrill en Western Union betaalde. Deze betalingen staan in nauw verband met de geldbedragen die D35 en D37 via Western Union betaalden. De geldbedragen die D37 en D38 via Skrill overmaakten, kwamen steeds terecht bij Skrill-accounts van verdachte. Dat betekent dat verdachte ook de geldbedragen van D35, D37 en D38 ontving. Verdachte is ook de persoon achter de overige accounts die met die chantage zijn verbonden, te weten [account 7] en ‘ [alias 2] ’.
Technisch hulpmiddel
De politie installeerde op de desktopcomputer in de woning van verdachte een technisch hulpmiddel. Verdachte verklaarde in april 2015 bij de rechter-commissaris dat hij in principe de enige gebruiker was van de desktop. Het technisch hulpmiddel registreerde dat de gebruiker van die computer was ingelogd op het Yahoo-account [account 8] . ‘ [alias 4] ’ gaf op een eerder moment via dit e-mailadres aan D35 de opdracht om via Western Union geld aan verdachte over te maken.
Het technisch hulpmiddel registreerde ook het gebruik van het e-mailadres [account 9] . [alias 5] is de naam die verdachte gebruikte om zijn woning op het park [bungalowpark 2] te huren.
Tussenconclusie:
Verdachte was de gebruiker van de desktopcomputer en hij verrichtte de handelingen die door het technisch hulpmiddel zijn vastgelegd. Verdachte is de persoon achter ‘ [account 8] ’ en ‘ [alias 4] ’.
[account 10]
Het technisch hulpmiddel registreerde ook het gebruik van het Skype-account ‘ [account 10] ’. Geregistreerd werd dat [account 10] een seksueel getinte chat voerde met een jong meisje. Ook had [account 10] contact met een Skype-account van D15 op momenten dat een Britse undercoveragent daarvan gebruik maakte. Dat contact vond plaats op 10 januari 2014, tussen 16.09 en 16.25 uur (Engelse tijd), en 13 januari 2014, tussen 20.48 en 20.58 uur (Engelse tijd).
Op beide tijdstippen was verdachte in zijn woning aanwezig.
Op 10 januari 2014 is de communicatie in de woning gedurende bijna drie uur opgenomen. In de periode waarin de chat tussen de undercoveragent en [account 10] plaatsvond, zijn er toetsaanslagen te horen. Ook is er af en toe gemompel en gevloek van verdachte te horen. Uit het proces-verbaal van de opname kan op geen enkele manier worden afgeleid dat behalve verdachte nog een andere persoon in de woning aanwezig was en verdachte heeft daarover ook niet verklaard. Daarom neemt de rechtbank aan dat verdachte toen alleen in de woning was.
Op 13 januari 2014 stond de woning van verdachte vanaf 18.00 uur (Nederlandse tijd) onder observatie. Die observatie duurde tot aan het moment dat de politie de woning van verdachte binnenviel en verdachte om 22.00 uur (Nederlandse tijd) werd aangehouden. Tussen 18.00 uur en 22.00 uur zag het observatieteam geen personen aankomen of weggaan bij de woning van verdachte. Verdachte was de enige persoon in de woning ten tijde van de aanhouding en hij was dus ook tijdens de chat op 13 januari 2014 (die tot twee minuten voor zijn aanhouding voortduurde) alleen in de woning.
Het Skype-account [account 10] staat ook in verband met andere onderzoeksgegevens. Zo werd op de laptop uit de woning van verdachte een verwijzing naar het account aangetroffen. Ook gaven de Hotmailaccounts [account 11] en [account 12] aan dat andere gebruikers hen op Skype konden toevoegen via het account [account 10] . De contactenlijsten van deze Hotmailaccounts zijn weer aangetroffen op de Western Digital harde schijf. Het Facebookaccount ‘ [alias 6] ’ zond in mei 2013 als statusbericht dat zij een nieuw Skype‑account heeft: [account 10] . Eerder noemde [alias 6] [account 12] als haar (zijn) MSN-account. [alias 6] gaf ook door dat contact opgenomen moest worden met [alias 3] via het e-mailadres [account 3] . Dat was het e-mailadres dat hoorde bij het Skrill-account waarna D38 en D39 geld moesten overmaken.
Tussenconclusie:
Verdachte was de gebruiker van het Skype-account [account 10] . De verankering op verschillende gegevensdragers laat zien dat die bij elkaar horen en één gebruiker hebben: verdachte. De koppeling met [account 3] laat ook zien dat de [account 10 t/m 12] -aliassen (typerend voor het chanteren van jonge meisjes) en de [alias 3] -aliassen (typerend voor het chanteren van mannen) bij elkaar horen en door verdachte gebruikt worden.
Virtuele webcams
Uit de registraties van het technisch hulpmiddel blijkt dat de dader gebruik maakte van een virtuele webcam. Op verschillende gegevensdragers die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, vond de politie programma’s voor een virtuele webcam. Zo werd het programma ‘Manycam’ aangetroffen op de laptop, de desktop en de Hitachi harde schijf. Daarnaast werd op de Hitachi harde schijf, de Western Digital harde schijf en de laptop het programma ‘WebcamMax’ aangetroffen. Daarnaast werden op weer een andere harde schijf [7] installatieprogramma’s aangetroffen van zowel Manycam als Webcammax. Het gebruik van een virtuele webcam door de dader bleek uit de registraties van het technisch hulpmiddel. Ook bleek dit uit een opname die werd aangetroffen op de Western Digital harde schijf.
Tussenconclusie:
Het op verschillende gegevensdragers aantreffen van dezelfde virtuele webcams ondersteunt de conclusie dat die gegevensdragers één gebruiker hebben en dat die gegevensdragers onder meer werden gebruikt voor het chanteren van jonge meisjes en mannen.
Conclusie: verdachte is de gebruiker van de accounts en de gegevensdragers
Het voorgaande laat zien dat verschillende belastende gedragingen en verschillende gegevensdragers met belastende informatie met elkaar verbonden zijn. Steeds als er een
echtpersoon in beeld komt, is dat verdachte. Verdachte stond op camerabeelden bij een Western Union-transactie, verdachte lichtte huurders van de [adres 1] op, de harde schijven en de documenten van Skrill lagen in de woning van verdachte, en het technisch hulpmiddel op de desktopcomputer van verdachte registreerde een seksueel getinte chat met een jonge vrouw.
Voor zover verdachte over deze omstandigheden verklaarde, verklaarde hij dat niet hij, maar [persoon 1] de dader was. Maar de rechtbank gaat ervan uit dat [persoon 1] niet bestaat. Ook verder zijn er geen omstandigheden die erop wijzen dat verdachte niet degene was die achter het netwerk van accounts zit. Bij de verdere beoordeling van de feiten wordt er dan ook vanuit gegaan dat verdachte de persoon achter het netwerk van accounts is. Dat geldt temeer omdat bij chats van 10 en 13 januari 2014 met het account van één van de minderjarige slachtoffers, verdachte degene moet zijn geweest die chatte.
6.3.3.
Handvatten om de omvang van het netwerk van accounts vast te stellen
Inleiding
De volgende vraag die beantwoord moet worden is welke accounts onderdeel uitmaken van het netwerk van verdachte. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat verdachte de enige gebruiker is geweest van de harde schijven in zijn woning en de in deze zaak relevante accounts. Op zichzelf hoeft het niet zo te zijn dat de harde schijf of een account slechts door één persoon wordt gebruikt, maar het dossier bevat geen aanwijzingen dat naast verdachte ook anderen hiervan gebruik hebben gemaakt. In het bijzonder bevat het dossier geen aanwijzingen dat een ander (een deel van) de belastende berichten verstuurde of de belastende berichten op de harde schijven zette. Van een verdachte mag in zo’n situatie worden verwacht dat hij een concrete inhoudelijke verklaring geeft als hij slechts een deel van de berichten zou hebben verstuurd. Verdachte heeft zo’n verklaring niet gegeven. Zijn verklaring over [persoon 1] is dat in elk geval niet.
Voor het beantwoorden van de vraag welke accounts onderdeel uitmaken van het netwerk van verdachte, maakt het ook niet uit
waarde informatie die verdachte aan een account koppelt op een harde schijf is aangetroffen. De omstandigheid dat een verwijzing in bijvoorbeeld de
unallocated clustersof een
pagefile.sys-bestand is aangetroffen, laat zien dat die verwijzing op enig moment op die harde schijf aanwezig is geweest. Op dat moment is er dan ook een verband aanwezig tussen verdachte en dat account. Het verwijderen van die verwijzing maakt niet dat het verband daarna niet meer aanwezig is.
Datzelfde geldt wanneer een harde schijf in januari 2014 kapot was. Verbanden met accounts die daarop zijn aangetroffen zijn op enig moment voor de gebruiker van de harde schijf, verdachte dus, beschikbaar geweest. Het kapot gaan van de harde schijf maakt niet dat het verband daarmee is verdwenen.
Algemene opmerkingen over de manieren waarop de rechtbank verbanden tussen accounts en verdachte legt
Als een account werd aangetroffen op één van de gegevensdragers uit de woning van verdachte, dan wordt daaruit afgeleid dat verdachte de gebruiker is van dat account. Als voorbeeld wordt gewezen op een Skypebericht [8] dat is aangetroffen op de Western Digital harde schijf. Dit bericht verstuurde het Skype-account ‘ [account 13] ’ aan een Skype-account van D09. Hieruit wordt dan afgeleid dat verdachte de gebruiker was van het Skype-account ‘ [account 13] ’.
De rechtbank legt ook verbanden op een andere manier. Wanneer bijvoorbeeld vanaf een Facebookaccount in een bericht werd geschreven dat de ontvanger een Skype- of MSN-account moest toevoegen, wordt daaruit afgeleid dat die accounts bij elkaar horen. Als voorbeeld wordt gewezen op een Facebookbericht [9] dat ‘ [alias 7] ’ verstuurde. In dit bericht werd onder meer gezegd ‘
add skype [account 13] or msn [account 14] ’. Omdat hiervoor al is vastgesteld dat verdachte de gebruiker is van het Skype-account ‘ [account 13] ’, kan door dit bericht worden vastgesteld dat verdachte ook de gebruiker is van het Facebookaccount ‘ [alias 7] ’ en van het e-mailadres [account 14] .
Als bijvoorbeeld een Facebook- of Skype-account een e-mailadres registreerde, neemt de rechtbank aan dat het e-mailadres en het account door dezelfde persoon werden gebruikt. Als voorbeeld wordt gewezen op het Facebookaccount ‘ [facebookaccount 1] ’. [10] Bij dit Facebookaccount is als e-mailadres geregistreerd ‘ [account 11] ’. Omdat de contactenlijst van [account 11] aanwezig was op de Western Digital harde schijf van verdachte, wordt vastgesteld dat verdachte niet alleen de gebruiker was van [account 11] , maar ook van het Facebookaccount ‘ [facebookaccount 1] ’.
Met betrekking tot het alias ‘ [alias 3] ’ en varianten daarop is het volgende nog van belang. Het dossier bevat een groot aantal accounts met een variant van de naam ‘ [alias 3] ’. Bijvoorbeeld het hiervoor al genoemde e-mailadres [account 7] , maar met name varianten waarbij gevarieerd wordt met het aantal ‘s’-en op het eind.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de gebruiker is van al die aliassen, ook als dat op basis van de hiervoor beschreven methoden nog niet was vastgesteld. Daarvoor is van belang dat vastgesteld is dat verdachte de gebruiker is van verschillende accounts waarvan de naam een variant is op de naam ‘ [alias 3] ’. De ‘ [alias 3] ’-accounts maken gebruik van dezelfde werkwijze als verdachte. Ook blijkt uit het dossier dat de gebruiker van ‘ [alias 3] ’-aliassen zelf varieert met varianten op deze naam. [11] Tot slot staat vast dat verdachte ook met andere accounts contact heeft met dezelfde slachtoffers.
Te weinig voor een koppeling
Via de hiervoor beschreven methoden wordt een groot deel van de in dit dossier relevante accounts met elkaar verbonden, maar dat geldt niet voor alle relevante accounts. De vraag is dan of andere omstandigheden die uit het dossier blijken, voldoende zijn om te bewijzen dat verdachte de gebruiker is van die accounts.
Eén van die omstandigheden is het rapport van Facebook. Facebook beschreef daarin dat een groot aantal accounts onderling met elkaar verbonden zijn. Van een aantal van die accounts kan aan de hand van de hiervoor uiteengezette methoden worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker ervan was. Om de conclusie te kunnen trekken dat verdachte dan ook de gebruiker was van de andere accounts, is onvoldoende informatie beschikbaar. De rechtbank heeft via een rechtshulpverzoek vragen aan Facebook gesteld over de verbanden die volgens Facebook tot de conclusie leiden dat de accounts onderling aan elkaar verbonden waren. Die vragen werden niet beantwoord. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet op grond van het Facebookrapport kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van alle daarin genoemde accounts.
Een andere omstandigheid is dat vastgesteld kan worden dat een specifiek slachtoffer met meerdere accounts contact had. Als vastgesteld werd dat één of meer van die accounts van verdachte waren, wil dat nog niet zeggen dat om die reden de andere accounts waarmee het slachtoffer contact had, ook van verdachte waren.
Hierbij is ook van belang dat aannemelijk is dat verdachte niet de enige was die zich met dergelijke feiten bezig hield. Het via internet chanteren van jonge meisjes of mannen is op zichzelf onvoldoende specifiek om uit die gedragingen met schakelbewijs het gebruik van die accounts door verdachte vast te stellen. Als het dossier nog meer, aanvullende, omstandigheden bevat die in de richting van verdachte wijzen, kan wel worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker was van die accounts. In die gevallen zal een aanvullende motivering hierna op deeldossierniveau worden gegeven.
Ontkoppelingsmethoden van de verdediging
Op basis van de hiervoor beschreven methode wordt een netwerk van accounts met elkaar verbonden. Ook is vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van dit netwerk van accounts. Dat roept de vraag op in hoeverre deze accounts door de ontkoppelingsmethoden van de verdediging van het netwerk worden ontkoppeld, met andere woorden: of de redeneringen van de verdediging maken dat toch geen verband aanwezig is tussen verschillende accounts of tussen accounts en verdachte.
Ontkoppeling 1: IP-adressen
Voor de eerste ontkoppeling bekeek de verdediging IP-adressen die in het Facebookrapport werden genoemd. Die IP-adressen zouden afkomstig zijn uit Tilburg. Omdat verdachte in de gebruikte periode niet in Tilburg woonde, kan verdachte in die periode niet de gebruiker zijn geweest van deze IP-adressen. De accounts die vanaf die IP-adressen werden benaderd, kunnen dan ook niet van verdachte zijn geweest.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de gebruiker is geweest van die IP-adressen. Maar dat betekent niet dat verdachte die IP-adressen dus niet gebruikt heeft. Op basis van het dossier is bepaald niet uitgesloten dat verdachte van die IP-adressen gebruik gemaakt heeft. Verdachte verbleef in die periode in de omgeving van Tilburg, op [bungalowpark 3] in Oirschot. Ook De [bungalowpark 2] , waar verdachte tussendoor verbleef, ligt redelijk dicht bij Tilburg.
Bovendien is voor de vraag of verdachte van een IP-adres gebruik gemaakt kan hebben niet doorslaggevend of verdachte in Tilburg woonde. Uit het dossier blijkt dat verdachte in die periode in Tilburg kwam, bijvoorbeeld toen hij in januari 2013 geld kwam ophalen dat D37 via Western Union naar hem overmaakte. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte gebruikt maakte van IP-adressen van anderen. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat verdachte gebruik maakt van methoden om zijn IP-adres af te schermen. [12]
Eén van de Facebookaccounts die de verdediging met deze ontkoppelingsmethode wilde ontkoppelen is ‘ [alias 6] ’. Eerder is al aan de orde geweest dat dit account op verschillende manieren is verankerd in het netwerk aan accounts. Tegen die achtergrond en gelet op dat wat hiervoor is overwogen, is de enkele constatering dat niet daadwerkelijk is vastgesteld dat verdachte ook van de andere in het Facebookrapport genoemde IP-adressen gebruik maakte onvoldoende om [alias 6] te ontkoppelen.
Ontkoppeling 2: Telefoonnummer Facebookrapport ( [telefoonnummer] )
Het telefoonnummer dat in het Facebookrapport wordt genoemd, komt ook voor in het kader van de oplichting van de woning in de [adres 2] . Dit telefoonnummer kan volgens de verdediging niet aan verdachte gekoppeld worden. Daarbij lijkt van belang dat de verdediging ook betoogde dat verdachte deze oplichting niet heeft gepleegd. Die zou [persoon 1] helemaal alleen hebben gedaan.
Dat [persoon 1] bestaat is, zoals al uiteengezet, niet aannemelijk geworden. Er is dus ook geen bewijs dat [persoon 1] deze oplichting heeft gepleegd. Daarnaast blijkt uit de inhoud van de bewijsmiddelen, ook los van het genoemde telefoonnummer, duidelijk dat verdachte de oplichting van de woning in de [adres 2] wel heeft gepleegd. Omdat het telefoonnummer [telefoonnummer] door de dader van die oplichting is gebruikt, is verdachte wel aan dat telefoonnummer te koppelen.
Ontkoppeling 3: Laatste contact tussen dader en slachtoffer
Voor deze ontkoppelingsmethode keek de verdediging naar de datum waarop de slachtoffers voor het laatst contact hadden met de dader. Wanneer over die periode geen gegevens beschikbaar zijn op een harde schijf van verdachte, bijvoorbeeld omdat die informatie al was verwijderd, is dat een reden om het account van de dader te ontkoppelen.
Voor een bewezenverklaring is echter niet nodig dat al het bewijs specifiek is aangetroffen op de bij verdachte gevonden gegevensdragers. Het bewijs kan ook van de gegevensdrager verwijderd zijn. Als verdachte op basis van eerdere contacten van een bepaald account aan dat account gekoppeld kan worden, mag van verdachte een verklaring worden verwacht waarom de latere berichten van dat contact niet op zijn conto kunnen worden geschreven. Hiervoor werd al vastgesteld dat verdachte dergelijke verklaringen niet heeft gegeven.
Ontkoppeling 4: Veranderingen in gebruik van de gegevensdragers
Deze ontkoppelingsmethode gaat ervan uit dat verdachte niet de belastende data op de Western Digital harde schijf en de Hitachi harde schijf zette. De harde schijven zouden eerder door [persoon 1] zijn gebruikt en hij zou verantwoordelijk zijn voor de belastende inhoud op de harde schijven. Sinds verdachte over de harde schijven zou beschikken, zou er geen nieuwe belastende informatie op de harde schijven terecht zijn gekomen.
Voor deze ontkoppelingsmethode is het cruciaal dat vastgesteld kan worden dat de harde schijven eerder door een ander dan verdachte (namelijk [persoon 1] ) zijn gebruikt. Hiervoor is echter al uitgelegd dat de rechtbank ervan uitgaat dat [persoon 1] niet bestaat.
Ontkoppeling 5: De versleutelde gegevensdrager
Ook deze ontkoppelmethode gaat ervan uit dat een harde schijf, in dit geval de versleutelde harde schijf, niet van verdachte, maar van [persoon 1] was. Dat kan niet worden vastgesteld en daarmee biedt deze ontkoppelingsmethode ook geen handvatten om accounts te ontkoppelen.
Eindconclusie
Op basis van het dossier moet worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is van de in zijn woning aangetroffen gegevensdragers en dat hij de gebruiker is van een groot netwerk van accounts. De ontkoppelingsmethoden van de verdediging kunnen de accounts niet van het netwerk losmaken. Het door de rechtbank vastgestelde netwerk van accounts die steeds naar verdachte zijn te herleiden blijft dan ook in stand.

7.Waardering van het bewijs (2): aanvullende overwegingen op deeldossierniveau

Een groot deel van de ten laste gelegde feiten kan worden bewezen op basis van de bewijsmiddelen en de algemene overwegingen die hiervoor uiteengezet zijn. In een aantal gevallen volstaan deze algemene overwegingen niet. Ook wordt verdachte van een aantal feiten vrijgesproken. Op die deeldossiers wordt hieronder nader ingegaan.
Wanneer de rechtbank in één deeldossier concludeert dat verdachte de gebruiker was van een specifiek account, geldt voor dat account hetzelfde als hiervoor is overwogen. Ook in dat geval gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de enige gebruiker was van dat account. Daarmee staat ook vast dat de berichten van dat account in een ander deeldossier eveneens van verdachte afkomstig zijn.
D01 (feiten 1 en 2)
Vervaardigen van kinderporno
Volgens de verdediging moet verdachte worden vrijgesproken van het vervaardigen van kinderpornografie (feit 1), omdat niet kan worden vastgesteld hoe de afbeeldingen zijn gemaakt. Ook het bezit van de kinderpornografie kan niet worden bewezen net als de poging tot aanranding (feit 2), aldus de verdediging.
De rechtbank acht beide feiten wel bewezen. D01 chatte met ‘ [alias 8] ’ en ‘ [alias 6] ’. Dat zijn allebei aliassen van verdachte. [alias 6] stuurde D01 een kinderpornografische afbeelding en dreigde die door te sturen naar vrienden en familie van D01. Kennelijk was die afbeelding gemaakt tijdens de eerdere chats die D01 had met [alias 8] . Ook ‘ [alias 9] ’ bedreigde D01 en stuurde haar een afbeelding. Hij noemde ook zijn Skypenaam: [account 15] . Die Skypenaam is aangetroffen op een harde schijf van verdachte.
Op die harde schijf staan bovendien chatgesprekken met D01 en een bladwijzer naar het Facebookaccount van D01.
D03 (feiten 5 en 6)
Vrijspraak feit 5
De verdediging betoogt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 5 (kort gezegd: het verspreiden van kinderporno), omdat niet is vast te stellen dat verdachte de persoon is achter de alias [alias 10] , die de link naar de afbeeldingen aan D03 verstuurt. De rechtbank is dat met de verdediging eens. Het is te onzeker of [alias 10] dezelfde persoon is als [account 16] , die D03 (ook) chanteert. Ook is er geen technische link tussen [alias 10] en verdachte.
Feit 6 primair is wel bewezen. Op een harde schijf van verdachte stonden onder meer een MSNchat met D03 en bladwijzers naar personen uit de omgeving van D03. De conclusie moet zijn dat verdachte [account 11] is, die aanvankelijk met D03 chatte. Gelet op de verklaring van D03 en de inhoud van de latere chats, is ook bewezen dat [account 11] (dus verdachte) dezelfde persoon is als de personages die later proberen D03 te dwingen om voor de webcam te komen, [account 16] (op skype) en … [account 10 t/m 12] … op MSN.
D05 (feit 10)
‘reageer op mij’
Gezien de context van de chatgespreken tussen D05 en [alias 11] moeten de woorden ‘reageer op me’ worden opgevat als een opdracht aan D05 om een chatconversatie aan te gaan met als doel om D05 voor een webcam een seksuele gedraging te laten verrichten waaronder het innemen van een seksuele pose.
D09 (feit 15)
Vrijspraak voltooide aanranding, poging wel bewezen.
Uit het dossier komt naar voren dat D09 gedwongen is seksuele handelingen te verrichten. Het blijft echter onduidelijk met wie zij contact had op het moment dat zij die handelingen daadwerkelijk verrichtte. Daarom kan niet worden vastgesteld dat dit gebeurde tegenover een alias van verdachte. Daarvoor is ook van belang dat uit het dossier blijkt dat D09 ook werd gechanteerd door aliassen die niet met verdachte in verband staan. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de voltooide aanranding. Wel blijkt uit het dossier dat aliassen van verdachte geprobeerd hebben om D09 te dwingen seksuele handelingen bij zichzelf te laten verrichten. Daarom is de poging tot aanranding wel bewezen.
D10 (feiten 16 en 17)
‘ [account 17] ’
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte de gebruiker is van het Facebookaccount ‘ [alias 9] ’ en dat vanuit dat account een afbeelding van D10 met een seksuele strekking is verstuurd. De rechtbank gaat er ook van uit dat verdachte de gebruiker was van het Facebookaccount ‘ [account 17] ’. Nog geen uur nadat D10 het laatste berichtje kreeg van ‘ [alias 9] ’, verstuurde ‘ [account 17] ’ berichten met dezelfde strekking aan D10. ‘ [account 17] ’ gebruikte als profielfoto een afbeelding van D10 met een seksuele strekking. Die afbeelding behoorde tot dezelfde serie als de afbeelding die ‘ [alias 9] ’ van D10 verstuurde.
Afbeeldingen
Uit het deeldossier van D10 blijkt dat er zowel door ‘ [alias 9] ’ als door ‘ [account 17] ’ via Facebook een afbeelding van D10 met een seksuele strekking is verspreid. De rechtbank gaat ervan uit dat dit de twee afbeeldingen van D10 zijn die als kinderpornografisch zijn beoordeeld, omdat er geen andere afbeeldingen van D10 in het dossier voorkomen. De andere twee afbeeldingen, die als niet kinderpornografisch zijn beoordeeld, zijn de afbeeldingen van een andere vrouw die D10 via Facebook aan ‘ [alias 9] ’ heeft verstuurd.
D13 (feit 22)
Betekenis van de gebruikte woorden
De door [account 10 t/m 12] verstuurde berichten aan D13: “we used to play on cam” en “add me on skype: [account 18] ” en “lets do again” moeten, gezien de inhoud van chatconversaties tussen verdachte en andere slachtoffers in deze zaak, zó worden opgevat dat daarmee de opdracht wordt gegeven om (geheel of gedeeltelijk) ontkleed voor de webcam te verschijnen en vervolgens een of meer ontuchtige handelingen te verrichten.
Bovendien verklaart D13 daarvoor zelf dat “ze ( [account 10 t/m 12] ) zei dat, als ik niet meer foto’s zou doen, zij het naar mijn familie en vrienden zou sturen.”
D17 (feit 28 en 29)
‘ [alias 12] ’ en ‘ [alias 13] ’
Uit het deeldossier D17 blijkt dat de personen [alias 12] en [alias 13] de als kinderpornografisch te duiden afbeelding van D17 via Facebook naar D17 hebben verstuurd. [alias 13] heeft dezelfde afbeelding verstuurd naar het vriendje van D17. Gezien de door [alias 12] en [alias 13] aan D17 en haar vriendje doorgegeven skypenamen, respectievelijk ‘ [account 19] ’ en [account 10] kan worden aangenomen dat [alias 12] en [alias 13] aliassen zijn van verdachte. Het is dus verdachte geweest die de afbeelding van D17 heeft verspreid.
Zoals al overwogen onder feit 28 is er voldoende bewijs dat [alias 13] een alias is van verdachte. De opmerking van “ [alias 13] ” “add [account 10 t/m 12] to skype …”, moet, gezien de verdere inhoud van de chatconversatie tussen D17 en [alias 8] , een andere alias van verdachte, die bij D17 bleef aandringen om haar bovenkleding uit te doen, zó worden opgevat dat verdachte D17 opdraagt om geheel of gedeeltelijk ontkleed voor de webcam te verschijnen en vervolgens een of meer ontuchtige handelingen te verrichten.
D19 (feiten 32 en 33)
‘ [alias 14] ’ en ‘ [alias 15] ’
Uit het dossier blijkt dat D19 is gechanteerd door een persoon die zich [alias 14] noemde. Ook is via een vals Facebookaccount, [alias 15] , tweemaal een kinderpornografische afbeelding verstuurd aan personen uit de sociale omgeving van D19. Volgens de verdediging is er (kort gezegd) geen link met verdachte, en moet hij van de feiten 32 en 33 worden vrijgesproken.
Er is geen directe link tussen verdachte en de aliassen [alias 14] en [alias 15] . Toch verklaart de rechtbank de feiten 32 en 33 bewezen. Dat heeft de volgende redenen:
D19 heeft in juli 2012 via Skype gechat met ‘ [account 20] ’ en ‘ [account 21] ’. Een deel van die chats is seksueel van aard. Deze chats zijn aangetroffen op een harde schijf van verdachte. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte die chats met D19 heeft gevoerd.
Op 18 december 2012 werden vrienden van D19 benaderd door ‘ [alias 16] ’. Deze persoon vraagt hen om D19 met hem contact op te laten nemen, over haar video die gedeeld gaat worden. D19 chat vervolgens via het account van haar vriend met ’ [alias 16] ’. Nog geen 10 minuten later kreeg D19 van haar te horen dat ze ‘ [account 22] ’ op Skype moest toevoegen.
Op 19 december 2012 vindt een Facebookchat plaats tussen D19 en ‘ [alias 14] ’. Een e-mailadres dat hoort bij het account van [alias 14] is [account 23] . Dat is een sterke aanwijzing dat [alias 16] en [alias 14] aliassen van dezelfde persoon zijn. [alias 14] eist dat D19 hem op Skype toevoegt en hij dreigt haar ‘livestream video’ naar vrienden, familie en leraren te sturen. Ze moet zijn ‘sexy webcam pet’ zijn, eenmaal per week, dertig minuten. Ze moet tien shows doen. Hij zegt verder: “When you have done the 10 shows and have been an obedient pet, I will never contact you or anyone you know, delete the video and pictures and personal information I have of you.” De overeenkomst met berichten die verdachte aan andere slachtoffers verstuurde is opvallend. Zo eiste verdachte van D21, D23, D29 en D30 ook dat zij ‘shows’ voor hem zouden doen. Aan D30 beloofde verdachte ook: “I will disappear, delete the video and pics I have and never appear in your life and no one will know anything, like it never happened.” Daarnaast noemt verdachte D24 ‘sexy pet’.
Tussen 27 december 2012 en 4 januari 2013 benadert ‘ [alias 15] ’ bekenden van D19. [alias 15] zegt hen dat D19 met hem contact moet opnemen via Skype, [account 22] , en dat ze in gevaar is met haar online video’s. Tweemaal stuurt [alias 15] een kinderpornografische afbeelding van D19 mee met die chats. Op grond van het bovenstaande bestaat reden om er van uit te gaan dat [alias 14] , [alias 16] en [alias 15] aliassen zijn van dezelfde persoon.
De werkwijze van de afperser lijkt sterk op die van verdachte in andere deeldossiers. Naast de gebruikte teksten, die hierboven werden genoemd, valt ook op dat verschillende valse accounts worden aangemaakt die de indruk wekken van het slachtoffer te zijn, maar die in werkelijkheid door een ander zijn aangemaakt. Ook is opvallend dat berichten worden verstuurd aan bekenden van het slachtoffer, waarin wordt gehint op (kinderpornografische) video’s, waarover de autoriteiten getipt zullen worden. Deze elementen komen ook in andere deeldossiers voor. Dat daadwerkelijk kinderpornografische afbeeldingen worden verspreid is ook een opvallende overeenkomst met de werkwijze van verdachte.
Dat verdachte zelf heeft gechat met het slachtoffer D19, en dat zij vervolgens is gechanteerd op de manier die typisch is voor verdachte maakt dat de rechtbank er vanuit gaat dat hij ook D19 probeerde te dwingen om seksuele handelingen voor de webcam te verrichten. Verdachte heeft hierover ook niets verklaard. De conclusie is dat verdachte de persoon achter de hierboven genoemde aliassen is. Hij heeft dus de kinderporno verspreid en geprobeerd D19 te dwingen seksuele handelingen te doen.
D20 (feit 35)
‘ [alias 17] ’
D20 ontving dreigberichten van onder andere de Facebookaccounts ‘ [alias 18] ’, ‘ [alias 19] ’, ‘ [alias 20] ’ en ‘ [alias 17] ’. Van de eerste drie namen kan op basis van de algemene methode worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker van die accounts was. Het Facebookaccount ‘ [alias 17] ’ zei tegen D20 dat ze contact moest opnemen met [account 24] . Vastgesteld kan worden dat verdachte de gebruiker was van het e‑mailadres [account 25] (dus met dubbel ‘c’). Beide e-mailadressen vertonen zeer grote gelijkenissen. Ook kan vastgesteld worden dat verdachte via meerdere Facebookcontacten contact had met D20. Daarom wordt ervan uitgegaan dat het e-mailadres ‘ [account 24] een schrijffout is en dat het e-mailadres van verdachte, [account 25] was bedoeld. Daarmee staat ook vast dat verdachte de gebruiker was van het Facebookaccount ‘ [alias 17] ’.
D22 (feit 39)
‘add me on skype’
Van de naam [alias 20] kan, zoals al is vermeld, worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker van dit account was. De opmerking van [alias 20] “add me on skype …”, moet, gezien de inhoud van chatconversaties tussen verdachte en andere slachtoffers in deze zaak, zó worden opgevat dat daarmee de opdracht wordt gegeven om (geheel of gedeeltelijk) ontkleed voor de webcam te verschijnen en vervolgens een of meer ontuchtige handelingen te verrichten.
D23 (feiten 40 en 41)

[alias 21] ’
De gebruiker van het Facebookaccount ‘ [alias 21] ’ heeft berichten verstuurd aan een familielid van D23 met een aantal internetlinks bevattende afbeeldingen van D23 met een seksuele strekking. Op de Western Digital harde schijf van verdachte komen bladwijzers voor die verwijzen naar social media accounts van D23 en vermoedelijke familieleden en vrienden van D23. ‘ [alias 21] ’ verstuurde berichten naar een aantal van de opgeslagen accounts. In die berichten verwijst zij naar een internetlink die in dezelfde map met bladwijzers is opgeslagen. Ook kan worden vastgesteld dat D23 in contact is gekomen met de gebruiker van verschillende gebruikersnamen die aan verdachte te linken zijn, zoals [account 3] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte de gebruiker was van het Facebookaccount ‘ [alias 21] ’.
D24 (feit 42)
Afbeelding
Op de laptop van D24 zijn 126 foto’s en 11 video’s van D24 aangetroffen die zijn aangemerkt als kinderpornografisch. De foto’s maken deel uit van serie 1 en de video’s van serie 2. De foto’s zijn niet afzonderlijk beschreven maar als serie.
In dit zaaksdossier is één foto te linken aan verdachte. Dit is de foto die op 7 oktober 2013 vanaf het e-mailadres [account 26] aan D24 is gestuurd. Aangezien uit het dossier niet op te maken is om welke foto van serie 1 het precies gaat, is bij de bewezenverklaring aangesloten bij de beschrijving van de hele serie.
D25 (feit 44)
Vrijspraak feit 44
Verdachte zal worden vrijgesproken van feit 44 (kort gezegd: het verspreiden en bezitten etc. van een video van slachtoffer D25). Verdachte heeft D25 wel gechanteerd, maar de video is niet bij hem aangetroffen, alleen bij het slachtoffer. Uit haar verklaring is ook niet op te maken dat zij die video van verdachte heeft gekregen.
D26 (feit 46 en 47)
‘ [alias 22] ’ en ‘ [account 27] ’
De verdediging betoogt dat verdachte van feiten 46 en 47 moet worden vrijgesproken. Het kinderpornografische materiaal is niet bij verdachte aangetroffen en de verzenders van die (links naar) afbeeldingen, [alias 22] en [alias 13] , zijn niet aan verdachte te koppelen.
De rechtbank vindt de feiten 46 en 47 wel bewezen, omdat er meerdere concrete verbanden zijn te leggen tussen de chats en verdachte.
Bij Facebookaccount [alias 22] is een e-mailadres geregistreerd: [account 27] . Met dat e-mailadres is ook een familielid van een ander slachtoffer, D02, benaderd op 29 juni 2013. Bij die e-mail is een afbeelding meegestuurd. Op diezelfde dag is door Facebookaccount [facebookaccount 1] aan een familielid van D02 een afbeelding met dezelfde naam verzonden. Bij Facebookaccount [facebookaccount 1] zijn twee e‑mailadressen geregistreerd ( [account 28] en [account 11] ), die allebei zijn teruggevonden op een harde schijf van verdachte.
Ook de Facebooknaam [alias 13] is aan verdachte te koppelen. [alias 13] vermeldt in een chat met een ander slachtoffer, D17, skypeaccount [account 10] .
Verder is ook via e-mailadres [account 26] gechat met D26. Ook dat e-mailadres is op een harde schijf van verdachte gevonden.
D27 (feit 48)
Vrijspraak feit 48
Van de in het dossier voorkomende afbeeldingen van D27 die als kinderpornografisch zijn beoordeeld, is van slechts één afbeelding een link te leggen naar verdachte. Verdachte, alias [alias 6] , heeft op 23 februari 2012 een screenshot van een naaktvideo van D27 gestuurd naar een familielid van D27. Op de Western Digital harde schijf van verdachte is een bladwijzer aangetroffen met een naam die verwijst naar een locatie op een website waarop de afbeelding is geplaatst. Uit de beschrijving van het beeldmateriaal kan worden opgemaakt dat geslachtsdelen van D27 vermoedelijk met een stift zwart zijn gemaakt zodat deze niet zichtbaar zijn. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat geen sprake is van kinderpornografisch materiaal. Echter, omdat niet wordt beschreven welke seksuele handelingen worden verricht of welke pose wordt ingenomen, kunnen de seksuele gedragingen zoals tenlastegelegd niet worden bewezen. Verdachte zal van dit feit daarom worden vrijgesproken.
D28 (feiten 50 en 51)
Vrijspraak feit 50
De Amerikaanse politie heeft beelden van Facebook ontvangen, evenals links waarop het beeldmateriaal naar verluid te zien is. Eén van die beelden en links heeft betrekking op de als kinderpornografisch beoordeelde afbeelding “img288-1781o-collage” van D28. Uit het dossier blijkt echter niet vanuit welk account deze afbeelding van D28 dan wel de link naar die afbeelding is verstuurd, zodat niet is vast te stellen dat verdachte de afbeelding heeft verworven, verspreid, openlijk tentoongesteld dan wel in zijn bezit heeft gehad.
Verschillende accounts
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gebruik maakte van de Facebookaccounts ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 18] ’. De rechtbank gaat ervan uit dat ook de berichten die vanaf het account ‘ [alias 23] ’ en vanaf het e-mailadres [account 29] zijn verstuurd van verdachte afkomstig zijn, gelet op de strekking van de berichten en het opvolgende karakter ervan. Zo lijkt het bericht van ‘ [alias 23] ’ aan D28 over de ‘derde ronde’ een verwijzing naar de ‘tweede ronde’ van de gestuurde video’s, waarover ‘ [alias 3] ’ schrijft in zijn bericht aan D28. ‘ [alias 23] ’ verstuurde ook berichten naar Facebookaccounts van mensen uit de sociale omgeving van D28. In die berichten wordt verwezen naar een opname van een naaktshow op internet. Op de Western Digital harde schijf van verdachte zijn bladwijzers aangetroffen naar de Facebookaccounts die die berichten ontvingen. Ook is een bladwijzer aangetroffen naar de school van D28. ‘ [alias 23] ’ en [account 29] verwezen in hun berichten allebei naar diezelfde school.
D29 (feit 52)
‘ [alias 24] ’
De inhoud van de (dreig)berichten van [alias 24] aan D29 en aan haar familieleden en bekenden komt sterk overeen met de inhoud van de (dreig)berichten van verdachte aan andere slachtoffers in deze zaak. De naam van D29 komt voor op de bookmarks van de Western Digital harde schijf van verdachte. Het tijdstip waarop de bookmarks op de harde schijf zijn bewaard liggen (zeer) kort na de chatberichten. Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigt de conclusie dat [alias 24] een alias is van verdachte.
D31 (feit 55)
Verspreiden kinderporno niet bewezen
Bewezen is dat verdachte video’s met slachtoffer D31 in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte die video’s ook heeft verspreid. Hij heeft wel links naar pornosites doorgestuurd, maar die links waren niet meer actief tijdens het onderzoek. Daarom is niet duidelijk of werd gelinkt naar beelden van D31.
D32 (feit 57)
Verspreiden van de afbeelding
Bewezen is dat verdachte de bewuste webcamafbeelding in bezit heeft gehad, omdat die afbeelding op een van zijn harde schijven stond.
Daarnaast is ook het verspreiden van die afbeelding bewezen. Daarbij is van belang dat de werkwijze in dit dossier grote gelijkenis vertoont met de werkwijze van verdachte in de deeldossiers D11, D16, D17 en D26.
  • Via een Facebookaccount (‘ [alias 25] ’) werd contact gezocht met personen uit de sociale omgeving van D32, in dit geval van haar school.
  • Vervolgens zond die [alias 25] aan die personen een afbeelding van D32, met de tekst: They sent me this picture of [D32] (…) flashing her tit on BlogTV or something. (….) do you know her? That is just nasty she did that.
Daar komt bij dat de onder verdachte aangetroffen afbeeldingen van D32 aan haar zijn getoond. Zij verklaarde dat zij één van die afbeeldingen (blijkens het proces-verbaal kennelijk afbeelding 1, zoals vermeld in de tenlastelegging van feit 57) precies dezelfde afbeelding is die via het account van [alias 25] is verzonden.
D33 (feit 59)
‘ [alias 26] ’
Omdat “ [alias 26] ” aan D33 heeft aangegeven dat D33 haar kan toevoegen onder de skypenaam ‘ [account 13] ’, kan worden aangenomen dat “ [alias 26] ” een alias is van verdachte. Bewezen is dus dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot aanranding van D33.
D36 tot en met D39 (feiten 63 tot en met 66)
Vrijspraken
Volgens de officier van justitie zijn ten aanzien van D36 tot en met D39 de subsidiair tenlastegelegde oplichtingen dan wel de pogingen daartoe bewezen. Volgens de verdediging kunnen de oplichtingen niet worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de oplichtingen en de poging daartoe omdat de tenlastegelegde oplichtingshandelingen niet hebben geleid tot de betaling van de geldbedragen. De meerderjarige mannen zijn immers niet tot betaling aan verdachte overgegaan omdat hij zich in strijd met de waarheid voordeed als minderjarige jongen en vervolgens als de vader van die jongen, maar omdat er werd gedreigd de inhoud van chatgesprekken met een minderjarige openbaar te maken.
Kortom: verdachte moet worden vrijgesproken van (poging tot) oplichting van D36 t/m D39. Het handelen door verdachte ten aanzien van D36 tot en met D39 levert weliswaar een (poging tot) afdreiging op, maar verdachte kan ook daar niet voor worden veroordeeld omdat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van die feiten.

8.Juridische kaders strafbaarstellingen

8.1.
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 Sr)
8.1.1
Het standpunt van de verdediging
Er is geen sprake van aanrandingen of pogingen tot aanranding, omdat geen sprake is van lichamelijk contact tussen dader en slachtoffer. Bij ‘
hands off’-delicten is alleen in uitzonderlijke gevallen sprake van dwang en dat is nu niet het geval. Die dwang vereist namelijk onvrijwilligheid en onvermijdbaarheid aan de kant van het slachtoffer. Met name de onvermijdbaarheid is moeilijk voorstelbaar wanneer de dader en het slachtoffer alleen op afstand contact hebben gehad. Daarom moet verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde (pogingen tot) aanranding.
8.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De (pogingen tot) aanranding kan worden bewezen. De officier van justitie wijzen ter ondersteuning op een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. [13] In die zaak veroordeelde het gerechtshof de verdachte voor vergelijkbare feiten. Ook in die zaak moesten de slachtoffers ontuchtige handelingen voor de webcam plegen en werd gedreigd ‘alles op internet te zetten’. Die uitspraak is definitief geworden, nadat de Hoge Raad de bezwaren van verdachte tegen die uitspraak verwierp. [14]
8.1.3
Het oordeel van de rechtbank
In deze zaak gaat het steeds om (pogingen tot) aanranding op afstand. Het gaat ook om seksuele handelingen waarbij lichamelijk contact tussen de dader en het slachtoffer niet nodig is. De slachtoffers moesten immers seksuele handelingen bij zichzelf verrichten. Die handelingen waren via een webcam voor verdachte zichtbaar. Als het slachtoffer die handelingen niet wilde verrichten, dreigde verdachte via internet een seksueel getinte afbeelding van het slachtoffer te verspreiden in haar (sociale) omgeving. Ook daarvoor is het niet nodig dat sprake is van lichamelijk contact tussen de dader en het slachtoffer. Omdat zowel de seksuele handelingen als het dreigen in deze zaak kan plaatsvinden zonder dat lichamelijk contact noodzakelijk is, kan sprake zijn van aanranding.
Juist omdat het slachtoffer niet bij verdachte was, had zij geen enkele mogelijkheid om te verhinderen dat de dader de afbeelding zou verspreiden. Voor het slachtoffer was het daarom onvermijdbaar dat het dreigement (het verspreiden van de foto/video) zou worden uitgevoerd, als zij niet zou toegeven aan de dader. Het slachtoffer verkeerde in een onmogelijke positie: zij kon slechts kiezen uit twee opties die zij beiden niet wilde: of zij moest (opnieuw) bij zichzelf seksuele handelingen voor de webcam verrichten, of een seksueel getinte afbeelding van haar werd in haar omgeving verspreid als zij niet deed wat verdachte zei. De uitspraak waarnaar de officier van justitie verwijst, bevestigt bovendien dat een feitencomplex zoals dat in deze zaak aan de orde is, aanranding kan opleveren.
8.2.
Gedragingen met betrekking tot kinderporno (artikel 240b Sr)
Volgens de tenlastelegging zou verdachte kinderporno vervaardigen, verwerven, verspreiden, openlijk tentoonstellen en in bezit hebben. Uit het dossier kunnen meerdere handelingen worden afgeleid die met betrekking tot de kinderporno zijn verricht, zoals het uploaden van afbeeldingen, het doorsturen van een afbeelding en het doorsturen van een link naar een afbeelding. Dit roept de vraag op welke juridische gedragingen worden verricht met de verschillende feitelijke handelingen. Bij het beoordelen van het dossier gaat de rechtbank uit van het volgende overzicht.
Aanwezig hebben op een gegevensdrager:
in bezit hebben
Versturen van een afbeelding naar een slachtoffer:
in bezit hebben en verspreiden
Versturen van een afbeelding naar een ander:
in bezit hebben, verspreiden en openlijk tentoonstellen
Uploaden op een website:
in bezit hebben, verspreiden en openlijk tentoonstellen
Doorsturen van een internetlink:
verspreiden
Het (op verzoek) ontvangen van een afbeelding:
verwerven en in bezit hebben
Het maken van een schermafbeelding:
vervaardigen en in bezit hebben
Als de kinderporno alleen is aangetroffen op een gegevensdrager van een slachtoffer is dat onvoldoende om vast te stellen dat verdachte een andere strafbare gedraging heeft verricht dan het bezit van die kinderporno.
Een gewoonte maken van gedragingen met betrekking tot kinderporno (lid 2)
De officier van justitie heeft aan de feiten die betrekking hebben op artikel 240b Sr telkens de strafverzwarende omstandigheid van het tweede lid toegevoegd: het een beroep of gewoonte maken van die feiten.
De rechtbank neemt aan dat de officier van justitie met deze wijze van tenlastelegging heeft willen uitdrukken dat verdachte zich ten aanzien van alle feiten die betrekking hebben op artikel 240b Sr samen heeft schuldig gemaakt aan van het plegen een beroep of gewoonte maken, en dat niet in elk apart geval sprake zou zijn van een ander beroep of een andere gewoonte. Dat eerste ligt ook meer voor de hand omdat de perioden in de tenlasteleggingen elkaar overlappen, terwijl de feiten sterk op elkaar lijken. De rechtbank zal daarom naast de individueel bewezenverklaarde feiten, slechts eenmaal de gewoonte bewezen verklaren.

9.Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten bewezen zoals die in de bewezenverklaring zijn opgenomen. De bewezenverklaring is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

10.Bewijs

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Het overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Omdat de bewijsconstructie van de verschillende feiten sterk met elkaar samenhangt, worden de bewijsmiddelen gebruikt voor alle feiten.

11.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

12.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

13.Motivering van de gevangenisstraf

13.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie gaat bij de strafeis uit van de 72 door haar bewezen geachte feiten. Zij vorderen dat verdachte wordt veroordeeld tot de maximale straf die op die feiten is gesteld: een gevangenisstraf van tien jaar en acht maanden, met aftrek van voorarrest.
Voor het opleggen van een minder zware straf ziet de officier van justitie geen ruimte. Daarbij kijken zij in de eerste plaats naar de ernst en de hoeveelheid strafbare feiten die verdachte heeft gepleegd. Ook wegen zij de proceshouding van verdachte mee; in het bijzonder dat verdachte geen verantwoording over zijn daden heeft willen afleggen en dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het psychologisch en psychiatrisch onderzoek. De noodzakelijke bescherming van de maatschappij kan dan alleen worden bereikt door verdachte zo lang mogelijk vast te zetten.
13.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een fors lagere straf op te leggen dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Daarbij heeft zij verwezen naar uitspraken van andere rechtbanken en gerechtshoven.
13.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het heeft erg lang geduurd voordat deze zaak op zitting kon worden behandeld, en voordat er uitspraak kon worden gedaan. Verdachte is op 13 januari 2014 aangehouden en op 16 maart 2017 is de uitspraak. Dat is onwenselijk, niet alleen voor verdachte maar ook voor de slachtoffers en de samenleving. De lange duur is allereerst het gevolg van het grote onderzoek en van de internationale kant ervan. Dat het einddossier in mei 2015 aan de rechtbank en de verdediging is gegeven, is dan ook niet onredelijk lang. Daarna heeft nog onderzoek plaatsgevonden op verzoek van de verdediging. De inhoudelijke zitting zou plaats vinden vanaf 1 april 2016. Die zitting kon echter niet doorgaan omdat verdachte een andere advocaat wilde. De zaak kon pas vanaf januari 2017 inhoudelijk worden behandeld. Er is geen sprake van schending van de redelijke termijn waarbinnen zaken moeten worden afgedaan, en er is ook geen reden om in de strafmaat rekening te houden met het tijdsverloop.
Deze zaak is bijzonder, in de eerste plaats omdat verdachte anderen heeft geschaad ten behoeve van zijn eigen behoeften en van zijn eigen geldelijk gewin, en dat op grote schaal en op niets ontziende wijze.
Dat heeft verdachte allereerst gedaan door mensen die een woning dachten te huren, geld te laten betalen, terwijl zij de woning vervolgens niet kregen, en door de gegevens van slachtoffers van die oplichtingen dan weer te gebruiken om bankrekeningen op hun naam te openen.
Verder heeft verdachte ingebroken op het wifi-verbinding van een ander, waarmee verdachte zelf onder de radar bleef. De officiële gebruiker van dat WiFi-adres komt daardoor als mogelijke verdachte in beeld tijdens het politie-onderzoek, terwijl die onwetend is over het illegale gebruik van zijn internetverbinding.
Verdachte heeft daarnaast geld buitgemaakt door zich op chatsites eerst voor te doen als een puberjongen, die seksueel getint contact zocht met volwassen mannen, en door vervolgens een van die mannen te chanteren met opnamen die verdachte van dat contact had gemaakt.
Maar bovenal is verdachte chatcontacten aangegaan met tientallen jonge meisjes, waarbij hij zich als jongen of meisje voordeed en hun vertrouwen wist te winnen. En dat vertrouwen misbruikte verdachte vervolgens. In veel gevallen wist hij die meisjes ertoe te brengen voor de webcam seksuele handelingen te verrichten. Later legde hij dan weer contact met de meisjes en eiste nieuwe ‘shows’ voor de webcam, want anders zou hij mensen in hun omgeving beeldmateriaal toesturen of de beelden op pornosites plaatsen. Soms lukte het om de meisjes op die manier te misbruiken. Maar als een meisje niet op zijn eisen inging, deinsde verdachte er niet voor terug om daadwerkelijk seksuele beelden aan de familie en vrienden van het slachtoffer te sturen of op het web te plaatsen. Het laat zich raden welke grote en beschadigende impact dit kan hebben op de persoonlijke ontwikkeling van jonge meisjes.
De rechtbank hecht eraan om op te merken dat de meisjes enkel en alleen slachtoffer zijn. Zij zijn door een geraffineerde en doortrapte volwassen man in de val gelokt. Verdachte richtte zich speciaal op chatsites voor (jonge) pubers, en het is algemeen bekend dat die vaak onzeker en kwetsbaar zijn. Sommige slachtoffers waren aanvankelijk zelfs niet ouder dan negen of tien jaar.
Het dossier geeft een indringend beeld hoe groot de druk was die verdachte met zijn dreigementen uitoefende op de meisjes. Verdachte dreigde vaak expliciet dat hij het leven van het meisje zou ruïneren. Hoe hardvochtig verdachte te werk kon gaan wordt ook geïllustreerd door de woorden van verdachte in een chatconversatie dat hij tien shows wil

or all hell breaks loose for u .. no other deal possible … I can totally annihilate ur life
en even later zegt hij:

I will drive u to kill urself bitch. I go that far.
In de chats is te lezen hoe verschillende meisjes verdachte smeken te stoppen, bijvoorbeeld:

Wil je dit alsjeblieft bij een ander meisje doen, heb ik je ooit gekwetst of pijn gedaan?
Een ander meisje antwoordt als volgt op een bericht van verdachte dat als zij woensdag niet reageert hij een seksueel getinte video van haar zal versturen:

I beg u en i will do anything you tell me please don’t… I’m sorry I’ve been having self confidence issues …please please for my lifes sake please don’t, I’ll do anything”.
Verdachte blijft dan echter gewoon doorgaan met zijn dreigementen. Hij lijkt zelfs trots te zijn op zijn gedrag.
Als een meisje in een chat zegt mogelijk zelfmoord te zullen plegen, antwoordt verdachte:
Ur choice ;D (= lachende emoticon).
Verdachte verwijst ook naar [slachtoffer 5] , een meisje dat daadwerkelijk een eind maakte aan haar leven als gevolg van een soortgelijke zaak.
Het is verbijsterend dat verdachte, als een meisje niet ingaat op zijn dreigementen, het materiaal daadwerkelijk openbaar maakt met alle verwoestende gevolgen voor het jonge leven van de meisjes van dien. Hoewel de kans niet groot lijkt dat het slachtoffer na die openbaarmaking alsnog zal doen wat hij wil, is het kennelijk voor verdachte belangrijker dat het meisje door hem ‘gestraft’ wordt en lijdt. Hier schiet ieder inlevingsvermogen in de denkwereld van verdachte tekort.
Uit de verklaringen van de meisjes blijkt hoe bang zij zijn geweest en soms nog zijn. Ook is duidelijk geworden hoe ingrijpend de gevolgen van het handelen van verdachte zijn geweest en nog steeds zijn voor de slachtoffers, maar ook voor hun families.
Het geheel van de gepleegde feiten is zodanig schokkend, dat uit een oogpunt van vergelding alleen een gevangenisstraf van vele jaren op zijn plaats is.
Op de bewezen feiten staan verschillende maximale gevangenisstraffen, waarvan de hoogste acht jaar is. Volgens het Nederlandse recht is het niet toegestaan om de straffen voor de individuele feiten eenvoudigweg bij elkaar op te tellen. De straf voor alle bewezen feiten samen mag niet meer bedragen dan de hoogste maximale straf die op de feiten is gesteld, en dan vermeerderd met een derde daarvan. In dit geval levert dat een maximale straf op van tien jaar en 243 dagen.
De rechtbank heeft geprobeerd inzicht te krijgen hoe verdachte tot dergelijke feiten heeft kunnen komen. Dat inzicht is niet ontstaan. Verdachte heeft niet willen meewerken aan onderzoek door gedragsdeskundigen en hij heeft ook maar heel weinig over zichzelf willen verklaren. Hij heeft verder de feiten kortweg ontkend en heeft nooit enige uitleg gegeven of verantwoording afgelegd.
Uit het dossier komt wel het volgende beeld van verdachte naar voren:
Verdachte probeerde in de maatschappij anoniem te leven. Hij was niet bij een gemeente ingeschreven maar woonde in wisselende vakantiehuisjes, onder valse namen. Hij staat bij zijn (enige twee) vrienden bekend als een filosoof en natuurmens, die geen belangstelling heeft voor seks. Verdachte heeft echter veel gezichten, hij kan zich beleefd en charmant voordoen, bijvoorbeeld op het vakantiepark en tegenover de oplichtingsslachtoffers. Hij kan zich voordoen als een betrouwbare chatvriendin, bijvoorbeeld [account 10 t/m 12] , maar als webcamafperser lijkt verdachte plezier te beleven aan de vernedering en de angst van de meisjes, en hij lijkt daardoor ook seksueel opgewonden te worden. Als een slachtoffer vraagt waarom verdachte wil dat zij opnieuw voor de webcam komt, omdat hij toch al foto’s en video’s van haar heeft, reageert verdachte met:

i dont care for videos and pics, boring. i like the live thing :3’.
Hij wekt de indruk niet gehinderd te worden door zijn geweten en ook niet door geldende wetten.
Nu niet is vastgesteld dat verdachte - kort gezegd - een stoornis heeft, is hij volledig verantwoordelijk voor zijn daden. Er is dus geen reden voor strafvermindering. Maar dat betekent ook dat verdachte niet kan worden veroordeeld tot opname en behandeling, omdat oplegging van de Tbs-maatregel is uitgesloten als er geen sprake is van een stoornis.
Omdat verdachte makkelijk mensen misbruikt als hem dat uitkomt en hij kennelijk (ook) gedreven wordt door seksuele motieven, maakt de rechtbank zich zorgen dat verdachte na invrijheidstelling nieuwe, ernstige strafbare feiten zal plegen. Ook die omstandigheid is een reden om verdachte zo lang mogelijk uit de maatschappij te verwijderen.
De bovenstaande overwegingen van de rechtbank kunnen maar tot één conclusie leiden. Verdachte wordt veroordeeld tot de maximale gevangenisstraf, te weten tien jaar en 243 dagen.

14.Vorderingen benadeelde partijen

14.1.
Inleiding
In totaal hebben in deze zaak 27 benadeelde partijen een vordering tot vergoeding van schade ingediend. In bijlage 4 bij dit vonnis zijn deze vorderingen opgenomen. Drieëntwintig minderjarige meisjes en één meerderjarige man werden hierbij bijgestaan door mrs. Kubatsch en Van Schaik. Eén van de minderjarige meisjes (D28) en de twee benadeelden in de oplichtingshuurzaak werden niet bijgestaan door een advocaat. De standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn ook opgenomen in bijlage 4 bij dit vonnis.
14.2.
Minderjarige meisjes
De minderjarige meisjes hebben zowel vergoeding van materiële schade als van immateriële schade gevorderd.
14.2.1.
Immateriële schade
Mrs. Kubatsch en Van Schaik hebben aangevoerd dat het handelen van verdachte een enorme impact op de meisjes heeft gehad. Slachtoffers van het verspreiden van seksueel getinte afbeeldingen via het internet hebben in het algemeen last van gevoelens van schaamte, vernedering en schuldgevoel. Eigenlijk zijn de slachtoffers tot op heden nog steeds ‘gegijzeld’ omdat zij geen controle hebben over de afbeeldingen en/of video’s die geüpload zijn. Ondanks het gebrek aan onderzoek naar de impact van de misdrijven op de individuele slachtoffers, wordt in deze strafzaak pijnlijk zichtbaar wat de gevolgen voor de slachtoffers zijn. De slachtoffers moeten dan ook gecompenseerd worden voor hun schade, ongeacht de vraag of er veel of weinig bekend is over de psychische gevolgen. Uit de slachtofferverklaringen blijkt voldoende wat de gevolgen voor hen individueel zijn.
In het civiele recht zijn er verschillende categorieën op basis waarvan een slachtoffer aanspraak kan maken op smartengeld. Naast dat sprake kan zijn van lichamelijk letsel of het schaden van de eer of goede naam, kan ook smartengeld gevorderd worden als een slachtoffer op een andere manier in zijn persoon is aangetast. De vorderingen in deze zaak zijn gebaseerd op deze laatste categorie. Volgens de advocaten kan in deze zaak ook van een aantasting in de persoon worden gesproken als er geen officieel vastgesteld geestelijk letsel is. Er is immers sprake van een ernstige normschending en een ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer. Ook de gevolgen voor de slachtoffers zijn bijzonder ernstig.
Voor het bepalen van de hoogte van de schade is door de advocaten een indeling gemaakt in vijf categorieën naar de aard van het tenlastegelegde en de aard van de daardoor ondervonden schade:
  • Categorie I: aansporen/aandringen om iets te doen, daarbij zichzelf betasten en/of penetreren: € 1.500,-
  • Categorie II: onechte afbeeldingen/video’s maken en/of verspreiden: € 1.750,-
  • Categorie III: dwingen om iets te doen, daarbij zichzelf betasten en/of penetreren, met bedreiging: € 2.500,-
  • Categorie IV: categorie III plus verspreiding: € 4.000,-
  • Categorie V: gevallen die wat betreft duur van de handelingen, de aard van de handelingen en de ernst van de gevolgen niet in voornoemde categorieën vallen: € 5.000 tot € 10.000.
De officier van justitie vindt dat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade volledig moet worden toegewezen.
De verdediging heeft betoogd dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen omdat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. De vordering tot vergoeding van immateriële schade van de minderjarige meisjes is volgens de verdediging bovendien onvoldoende onderbouwd. Er zijn onvoldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Hoewel de verdediging niet betwist dat de gebeurtenissen een enorme impact op de slachtoffers hebben gehad, is nader onderzoek nodig om dit letsel te kunnen vaststellen. In deze zaak zal dit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Subsidiair betwist de verdediging de hoogte van de immateriële schade en verzoekt hiervoor maximaal € 1.000,- toe te kennen.
De rechtbank volgt het betoog van de advocaten van de minderjarige meisjes dat zij immateriële schade hebben geleden. De slachtoffers die op zitting het woord hebben gevoerd of zich hebben uitgesproken in een schriftelijke slachtofferverklaring, geven allemaal aan dat hun leven door verdachte compleet (in negatieve zin) is veranderd. Meerdere malen is naar voren gekomen dat de meisjes zelfmoordgedachten hadden als gevolg van het handelen van verdachte en meerdere meisjes hebben (intensieve) therapie gevolgd of zijn daar nog mee bezig om de gebeurtenissen te verwerken. Het is dan ook evident dat de lichamelijke integriteit van de minderjarige meisjes op grove wijze is geschonden. Onder deze omstandigheden is niet vereist dat per geval een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld aan de hand van concrete en objectieve gegevens. Het vaststellen van de geleden schade levert dan ook geen onevenredige belasting van het strafgeding op, terwijl het causaal verband tussen de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte en de schade van de slachtoffers voldoende vaststaat.
Nu vaststaat dat aan de minderjarige meisjes door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht hebben zij op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van die schade.
De rechter heeft veel vrijheid bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding. Daarbij kunnen volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
De rechtbank zal bij het toekennen van een schadevergoeding aansluiten bij de door de advocaten naar voren gebrachte indeling in categorieën nu zij die indeling niet onredelijk vindt. Bij de indeling zijn de verschillende gradaties van ernst van de bewezen geachte feiten betrokken en de mate waarin de minderjarige meisjes zijn getroffen en hen leed is aangedaan. De rechtbank heeft rekening gehouden met bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend en is gekeken naar de ontwikkelingen in andere landen. De indeling in categorieën is dan ook in voldoende mate vastgesteld naar billijkheid en doet recht aan alle omstandigheden van het geval.
In drie zaken (D03, D25 en D28) is verdachte vrijgesproken van het vervaardigen, verspreiden, openlijk tentoonstellen en bezitten van kinderporno. Gelet op de bewezenverklaring van respectievelijk de aanranding (D03 en D25) en de poging daartoe (D28), kan de gevorderde schadevergoeding, mede gelet op de duur en de aard van de handelingen en de ernst van de gevolgen in die zaken, desondanks in haar geheel worden toegewezen. Het zwaartepunt voor de slachtoffers – zo blijkt uit hun toelichtingen – ligt immers op de gevolgen van dat ‘tweede’ feit.
In de zaak van D24 verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat het causale verband tussen het bewezenverklaarde en de schade in die zaak niet is vast te stellen, omdat uit het dossier blijkt dat D24 ook door haar vader zou zijn misbruikt. Als er meerdere oorzaken zijn voor het ontstaan van schade en de oorzaken van de schade zijn bekend, dan zijn beide schadeveroorzakers (in dit geval verdachte en de vader van D24) hoofdelijk en dus ook volledig aansprakelijk voor de schade. De gevorderde schadevordering kan dan ook in haar geheel worden toegewezen.
D28 heeft geen vordering ingediend en werd niet bijgestaan door een advocaat. Zij heeft wel een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld waaruit de gevolgen van het handelen van verdachte voor haar blijken. De rechtbank zal de officier van justitie daarom volgen in haar voorstel een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van € 4.000,- op te leggen ten behoeve van D28.
14.2.2.
Materiële schade
De advocaten van de minderjarige meisjes hebben namens hun ouders een standaardbedrag van € 200,- gevorderd voor kosten die voortvloeien uit het doen van aangifte en het zorgen voor bereddering na een misdrijf. Daarnaast is er in een geval een extra vergoeding voor materiele schade gevorderd, zoals blijkt uit bijlage 4.
De verdediging heeft in het algemeen – onder verwijzing naar ‘de Amsterdamse zedenzaak’ –
het standpunt ingenomen dat de vraag of de gevorderde materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op voorhand kan immers niet worden vastgesteld op welke grondslag zij die schade vorderen (rechtstreekse schade van de minderjarige, verplaatste schade of schade van ouders zelf). Verder wordt op geen enkele manier onderbouwd hoe het bedrag tot stand is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet gezegd kan worden dat in algemene zin sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding en dat nader onderzoek nodig is. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadeposten dan ook afzonderlijk beoordelen.
Het gevorderde standaardbedrag van € 200,- voor algemene materiële kosten kan niet worden toegewezen. Ten aanzien van het bestaan van schade en de omvang daarvan gelden in beginsel de gewone stel- en bewijsregels. Dat betekent dat de benadeelde feiten en omstandigheden zal moeten stellen en bij betwisting zal moeten bewijzen waaruit blijkt in welke mate hij is getroffen. Het toekennen van een standaardbedrag voldoet – bij gebreke van enige onderbouwing – niet aan die regels. Voor een goede beoordeling is nader onderzoek nodig, en dat onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partijen zullen dan ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal hieronder per zaaksdossier ingaan op de nader onderbouwde materiële schadeposten, waarbij als uitgangspunt geldt dat het de rechter op grond van artikel 6:97 BW vrijstaat om de schade te begroten, dan wel te schatten. Wanneer de benadeelde partijen in een deel van hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, kunnen zij dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
D04
D04 heeft € 235,- aan schoolgeld en € 204,- aan boekengeld voor het studiejaar 2015/2016 gevorderd in verband met studievertraging. De verklaring van de docente van D04 dat D04 best wel kans had gemaakt om haar opleiding binnen één jaar af te ronden in plaats van de gebruikelijke twee jaar, is onvoldoende om te beoordelen of er een causaal verband is met de bewezen geachte feiten. Voor deze beoordeling is nader onderzoek nodig en dat onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. D04 zal dan ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Daarnaast heeft D04 een bedrag van € 249,- gevorderd voor een nieuwe laptop. Nadat D04 haar oude laptop van de politie terugkreeg, heeft zij deze weggedaan uit angst voor digitale besmetting. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking, omdat het begrijpelijk is dat D04 haar oude laptop niet meer durfde te gebruiken als gevolg van het bewezenverklaarde en de gevorderde kosten van de nieuwe laptop redelijk zijn.
D09
D09 heeft € 420,48 voor reis- en verblijfkosten gevorderd voor het bijwonen van een zittingsdag die niet doorging omdat de behandeling van de zaak werd aangehouden. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking nu de reis en het hotel op 1 mei 2016 waren geboekt en de kosten dus al gemaakt waren voordat de rechtbank op 2 mei 2016 besloot de behandeling van de zaak aan te houden omdat de advocaat zijn werkzaamheden had neergelegd. Dat de rechtbank niet eerder tot aanhouding had besloten, doet niet af aan het feit dat D09 de kosten heeft gemaakt vanwege de strafzaak (en dus vanwege het handelen van verdachte), zodat het causale verband gegeven is. De gevorderde € 1.249,82 voor 11,5 uur therapie komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Dat er geen factuur in het geding is gebracht, doet daar niet aan af. Er is een verklaring van een therapeut overgelegd waaruit volgt dat er zeven consulten zijn geweest en dat er een onderzoek van vier uur heeft plaatsgevonden. De prijs van ongeveer € 100,- per uur voor de therapie is bovendien redelijk te noemen.
D13
D13 heeft € 13.400,- gevorderd vanwege de studievertraging die zij heeft opgelopen. De verklaring van de maatschappelijk werkster is onvoldoende om te beoordelen of er een causaal verband is met de bewezen geachte feiten. Bovendien is bij het bepalen van het normbedrag aangesloten bij de Nederlandse Richtlijn Studievertraging, terwijl D13 een Engels slachtoffer is. Voor de beoordeling van deze schadepost is nader onderzoek nodig en dat onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. D13 zal dan ook in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
D17
D17 heeft € 500,- (in plaats van het standaardbedrag van € 200,-) gevorderd, waarvan € 200,- voor gederfde inkomsten van de ouders in verband met het opnemen van verlof. De ouders hebben veel vrije dagen moeten opnemen en de afstand tussen het ouderlijk huis en het politiebureau en hulpverlenende instantie was fors (75-100 km). Bij gebrek aan enige onderbouwing waaruit de kosten verder bestaan en een specificatie van de gederfde inkomsten, zal D17 in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
D17 vordert ook een bedrag van € 618,62 omdat zij een nieuwe laptop en mobiele telefoon heeft aangeschaft, omdat haar oude telefoon en laptop gedurende een jaar in beslag genomen waren door de politie. Dit deel van de vordering kan – ook zonder factuur – worden toegewezen, nu begrijpelijk is dat D17 op enig moment weer de beschikking moest hebben over een laptop en mobiele telefoon en het gevorderde bedrag voor de aanschaf van de nieuwe spullen redelijk is.
D19
D19 heeft € 107,65 gevorderd voor de kosten van een verklaring opgemaakt door een psycholoog. In de verklaring is onderbouwd wat de geestelijke schade is voor D19. De verklaring is opgemaakt als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, zodat het causale verband gegeven is. De vordering zal worden toegewezen.
D22
D22 heeft € 1.000 euro gevorderd aan reis- en verblijfkosten omdat de kans aanwezig is dat zij het hoger beroep wil bijwonen. D22 zal in haar vordering van deze mogelijke toekomstige kosten niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat op dit moment niet zeker is dat de kosten ook daadwerkelijk zullen worden gemaakt zodat het causale verband met het bewezen geachte ontbreekt.
D30
D30 heeft € 750,- gevorderd voor therapiekosten in verband met de behandeling van een depressieve stoornis en angstaanvallen gedurende een jaar. Zij kon nog geen facturen overleggen. Deze post kan – ook zonder facturen – worden toegewezen, nu aannemelijk is dat zij in therapie is gegaan als gevolg van het handelen van verdachte en de hoogte van de gevorderde therapiekosten voor de duur van een jaar redelijk is.
14.3.
D37
D37 zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat verdachte niet wordt veroordeeld voor het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
14.4.
Woningoplichtingen
[slachtoffer 6]
heeft € 1.902,- gevorderd voor de ten onrechte aan [alias 27] (de alias van verdachte) betaalde huur en borg. Deze vordering is door de verdediging niet betwist. Omdat de schade bovendien voldoende is onderbouwd, zal de vordering worden toegewezen.
[slachtoffer 1]
heeft in totaal een bedrag van € 1.403,80 gevorderd voor de ten onrechte aan [alias 1] (de alias van verdachte) betaalde huur en borg en voor reis- en telefoonkosten. Deze vordering is door de verdediging niet betwist. Omdat de schade en de gemaakte kosten bovendien voldoende zijn onderbouwd, zal de vordering worden toegewezen.
14.5.
Wettelijke rente, 36f en vervangende hechtenis
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen.
In het belang van de benadeelde partijen wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank is daarbij gehouden te bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor het geval verdachte in gebreke mocht blijven met zijn betalingsverplichtingen. Het totaal van het aantal dagen vervangende hechtenis mag niet hoger zijn dan 365 dagen. [15] Wanneer de rechtbank het aantal dagen vervangende hechtenis vaststelt aan de hand van de tabel die daarvoor normaal gesproken wordt gehanteerd, wordt het maximum aantal dagen ruimschoots overschreden. De rechtbank zal de vervangende hechtenis daarom ten aanzien van alle 26 (gedeeltelijk) toegewezen vorderingen beperken tot veertien dagen.
In bijlage 4 staan alle toegewezen schadebedragen inclusief wettelijke rente met ingangsdatum, de schadevergoedingsmaatregel en het aantal dagen vervangende hechtenis vermeld.

15.Beslag

15.1.
Het beslag
Onder verdachte is een groot aantal goederen in beslag genomen. Een deel van deze goederen is inmiddels aan verdachte teruggegeven of vernietigd. Op de aangetroffen geldbedragen is conservatoir beslag gelegd ten behoeve van de op te leggen schadevergoedingsmaatregelen.
Met betrekking tot de overige goederen die op de beslaglijst staan die door de officier van justitie is overhandigd, moet de rechtbank een beslissing nemen. Een overzicht van deze goederen is opgenomen in bijlage 5 die aan dit vonnis is gehecht.
15.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt ten aanzien van de overgebleven voorwerpen dat die worden verbeurd verklaard of worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de officier van justitie is, uitgesplitst per in beslag genomen voorwerp, opgenomen in bijlage 5 die aan dit vonnis is gehecht.
15.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt alle voorwerpen aan verdachte terug te gegeven.
Het standpunt van de verdediging is ook opgenomen in bijlage 5 die aan dit vonnis is gehecht.
15.4.
Het oordeel van de rechtbank
De voorwerpen zijn van verdachte. Veel van de voorwerpen zijn gebruikt bij de bewezen feiten of kunnen gebruikt worden voor het plegen van dit soort feiten. Als dat het geval is, is het niet wenselijk dat de voorwerpen aan verdachte worden teruggegeven.
Wanneer het onwenselijk of in strijd met de wet is als de voorwerpen ongecontroleerd in bezit zijn van anderen, worden de voorwerpen onttrokken aan het verkeer. Het gaat dan bijvoorbeeld om gegevensdragers of voorwerpen waarop aliassen van verdachte staan vermeld. Dit geldt ook voor identiteitsbewijzen op naam van verdachte, waarvan de geldigheid is verlopen.
Bij een aantal voorwerpen is het geen probleem als die in het bezit van anderen komen. In die gevallen worden de voorwerpen verbeurd verklaard. Het gaat dan bijvoorbeeld om een printer of een papierversnipperaar.
Tot slot is er een aantal voorwerpen die wel aan verdachte teruggegeven kunnen worden. Het gaat om pasfoto’s van verdachte, zakdoekjes en gezichtsmaskers. Er is geen goede reden om die voorwerpen van verdachte af te pakken.
In bijlage 5 van dit vonnis zijn de beslissingen van de rechtbank per in beslag genomen voorwerp opgenomen.

16.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 57, 138ab, 139d, 225, 240b, 246, 248a, 318 en 326 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van de bewezen geachte feiten.

17.Beslissing

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van de feiten 63 primair, 64 primair, 65 primair en 66 primair.
De rechtbank verklaart de feiten 5, 15 primair, 44, 48, 50, 63 subsidiair, 64 subsidiair, 65 subsidiair en 66 subsidiair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte de feiten
1, 2 primair, 3, 4 primair, 6 primair, 7, 8, 9, 10 primair, 11, 12, 13, 14, 15 subsidiair, 16, 17 primair, 18, 19 primair, 20 primair, eerste cumulatief/alternatief, 21, 22 primair, 23, 24 primair, 25 primair, 26, 27 primair, 28, 29 primair, 30, 31 primair, 32, 33 primair, 34, 35 primair, 36, 37 primair, 38, 39 primair, 40, 41 primair, 42, 43 primair, 45 primair, 46, 47 primair, 49 primair, 51 primair, 52 primair, 53, 54 primair, 55, 56 primair, 57, 58, 59 primair, 60, 61 primair, 62 primair, 67, 68, 69, 70, 71 en 72
heeft begaan zoals in bijlage 2 is vermeld.
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 3, 7, 9, 14, 16, 18, 21, 23, 26, 28, 30, 32, 34, 36, 38, 40 ,42, 46, 53, 55, 57, 58 en 60
-
een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
(feit 1:) vervaardigen en in bezit hebben;
(feit 3:) verspreiden;
(feit 7:) verspreiden;
(feit 9:) verspreiden;
(feit 14:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 16:) verspreiden, openlijk tentoonstellen, en in bezit hebben;
(feit 18:) verspreiden;
(feit 21:) verspreiden, vervaardigen en in bezit hebben;
(feit 23:) verspreiden, openlijk tentoonstellen en in bezit hebben;
(feit 26:) verspreiden;
(feit 28:) verspreiden;
(feit 30:) verspreiden, verwerven en in bezit hebben;
(feit 32:) verspreiden;
(feit 34:) verspreiden;
(feit 36:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 38:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 40:) verspreiden;
(feit 42:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 46:) verspreiden;
(feit 53:) verspreiden, openlijk tentoonstellen en in bezit hebben;
(feit 55:) in bezit hebben;
(feit 57:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 58:) verspreiden en in bezit hebben;
(feit 60:) in bezit hebben;
terwijl van dat verspreiden en dat in bezit hebben een gewoonte wordt gemaakt;
Ten aanzien van de feiten 20 primair, eerste cumulatief/alternatief, 25 primair, 31 primair, 43 primair, 45 primair, 47 primair en 49 primair
-
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van de feiten 2 primair, 4 primair, 6 primair, 10 primair, 15 subsidiair, 17 primair, 19 primair, 22 primair, 24 primair, 27 primair, 29 primair, 33 primair, 35 primair, 37 primair, 39 primair, 41 primair, 51 primair, 52 primair, 54 primair, 56 primair, 59 primair en 61 primair
-
poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van de feiten 8, 11, 12 en 13
-
door misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 62 primair
-
afdreiging;
Ten aanzien van feit 67
-
computervredebreuk, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 68
-
met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk ontworpen is tot het plegen van zodanig misdrijf voorhanden hebben, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van de feiten 69 en 70
-
oplichting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 71 eerste en tweede cumulatief/alternatief
-
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 72
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank verklaart het bewezene strafbaar.
De rechtbank verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van

10.(tien) jaren en 243 (tweehonderddrieënveertig) dagen.

De rechtbank beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank wijst de vorderingen van de benadeelde partijen toe tot de bedragen die worden genoemd in bijlage 4 van dit vonnis. Die bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zoals is aangegeven in bijlage 4 van dit vonnis.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot betaling van de toegewezen bedragen aan de benadeelde partijen.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in zijn in hun vordering.
De rechtbank legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partijen de toegewezen bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zoals genoemd in bijlage 4 van dit vonnis, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van het aantal dagen dat wordt genoemd in bijlage 4 van dit vonnis vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De rechtbank verklaart verbeurd de in bijlage 5 genoemde voorwerpen met volgnummers 1, 4, 24 en 48.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de in bijlage 5 genoemde voorwerpen met volgnummers 2, 3, 5 tot en met 23, 25 tot en met 32, 34 tot en met 37 en 42 tot en met 47.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de in bijlage 5 genoemde voorwerpen met volgnummers 33 en 38 tot en met 41.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M. Woerdman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2017.

Voetnoten

1.Stb. 2006, 524 laatstelijk gewijzigd Stb. 2013, 49
4.Het zou uiteindelijk gaan om de volgende harde schijven:
6.OI013.02.02.002 (Maxtor).
7.OI013.03.03.001 (Maxtor).
8.D09-0640.
9.A01-0589.
10.D02-0091.
11.D11-135 – D11-140.
12.D09-0013.
14.ECLI:NL:HR:2017:39, conclusie van de Advocaat-Generaal bij deze zaak: ECLI:NL:PHR:2016:1392.
15.Zie daarvoor de artikelen 24c en 60a Sr.