4.3.1.Vrijspraak van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte – het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
4.3.2Partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw van verdachte – het onder 1 ten aanzien van het gewoontewitwassen ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Voor een bewezenverklaring van gewoontewitwassen op grond van artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de tenlastelegging inhoudt uit welke feiten de gewoonte bestaat, en over welke periode de gewoonte zich heeft uitgestrekt. Gedurende de te ten laste gelegde periode is daarnaast de frequentie en de intentie van de verdachte doorslaggevend. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 28 juni 1983 (NJ 1984/41) uitgemaakt dat vermelding van één geval van witwassen met de toevoeging dat verdachte daarvan een gewoonte maakt onvoldoende is. De rechtbank stelt vast dat het dossier aanwijzingen bevat die wijzen op structureel crimineel gedrag. Uit de tenlastelegging en het dossier volgen – 12 september 2016 uitgezonderd– echter onvoldoende concrete handelingen waaruit naar voren komt dat verdachte zich herhaaldelijk schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte zal derhalve partieel worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
4.3.3.Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen, die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen, zoals onder feit 1 ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hierover in het bijzonder het volgende.
Herkenning verdachte
De verdediging bepleit vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, nu naar het standpunt van de verdediging er op grond van de stills – voortgekomen uit een video-observatie gemaakt op 12 september 2016 – geen herkenning van de verdachte kan plaatsvinden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en voert daartoe aan dat uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de observatie in de parkeergarage van het [parkeergarage] op 12 september 2016 blijkt dat verbalisant S-091 verdachte niet alleen herkent van de opgenomen videobeelden, maar ook op basis van zijn eigen waarnemingen op die dag in de voornoemde parkeergarage. De verdachte is vervolgens in de middag van 12 september 2016 aangehouden bij de [adres 2] en aldaar is een foto van hem gemaakt. De verbalisant herkent de verdachte en de rechtbank acht deze herkenning voldoende betrouwbaar nu de verbalisant verdachte en de handelingen van de verdachte met eigen ogen heeft waargenomen en vervolgens heeft vergeleken met de persoon die later op de dag is aangehouden, en waarvan vast is komen te staan dat het gaat om verdachte.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op standpunt gesteld dat – indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte één van de twee personen is geweest die op 12 september 2016 tassen in de Volkswagen Jetta heeft geplaatst – uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte wetenschap heeft gehad van de inhoud van de tassen zoals aangetroffen in de Volkswagen Jetta.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt in het bijzonder het navolgende. Mensen die naar een auto lopen met tassen in hun hand die een paar miljoen euro contant geld bevatten, en die tassen vervolgens plaatsen in een speciaal geprepareerde verborgen ruimte in die auto, plegen te weten wat zij doen, en plegen dus ook te weten dat die tassen contant geld bevatten. Verdachte, die zich consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft de rechtbank geen enkele reden gegeven om ervan uit te gaan dat zich hier een andere situatie voordoet.
Wat de verdediging overigens heeft aangevoerd over de tassen, snijdt geen hout, zoals blijkt uit het volgende. Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek, verricht in het voornoemde voertuig, is uiteengezet hoe de tassen en het geld in de verborgen ruimte zijn aangetroffen. Daarbij valt op dat er slechts twee tassen in de verborgen ruimte zijn aangetroffen. De half gevulde blauwe Albert Heijn tas – gedragen door verdachte – is niet in de verborgen ruimte aangetroffen. Op de geheel gevulde in de verborgen ruimte aangetroffen blauwe Albert Heijn tas, gedragen door medeverdachte [medeverdachte 1] , is een wit half doorschijnend plastic tasje gevonden met daarin bundels van € 50,-. Op de daarnaast aangetroffen en door de medeverdachte [medeverdachte 1] gedragen witte Lidl-tas zijn bundels biljetten van € 20,- waarneembaar die over de rand van de tas uitkomen. Uit de observatie in de parkeergarage op 12 september 2016 is niet gebleken dat het witte plastic tasje en de €20 biljetten uitkomend over de rand van de witte Lidl tas al zichtbaar waren. De rechtbank concludeert derhalve dat de inhoud van de halfgevulde tas – gedragen door verdachte – is overgezet in de verborgen ruimte. Daarmee is de wetenschap omtrent de inhoud van de tassen gegeven. De politie heeft geverbaliseerd dat er geen lege Albert Heijn tas in de Volkswagen Jetta is aangetroffen, maar met de verdediging merkt de rechtbank op dat uit pagina 456 blijkt dat er wel degelijk een lege AH-shopper tas is aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank ondersteunt dit het gegeven dat de door de verdachte gedragen half gevulde AH-shopper tas in de auto is achtergelaten. Immers is tijdens de observatie op 12 september 2016 waargenomen dat verdachte alleen terugloopt naar de trappen-/lifthal en daarbij niets meer in zijn handen heeft. De medeverdachte [medeverdachte 1] is na het verlaten van de parkeergarage naar Rotterdam gereden en aldaar aangehouden, waarmee alternatieve scenario’s omtrent de wijze van aantreffen van de tassen in de verborgen ruimte uitgesloten zijn.
Van misdrijf afkomstig
De rechtbank stelt ten aanzien van het onder 1 ten last gelegde voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
In de onderhavige zaak is het vermoeden van witwassen gerezen nu verdachte samen met een ander een grote hoeveelheid bankbiljetten, met een totaalwaarde van 2.136.030 euro in een verborgen ruimte van een personenauto heeft geplaatst, en hij geen concrete, min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat het in de Volkswagen Jetta aangetroffen geld niet anders dan van misdrijf afkomstig kan zijn.
Medeplegen
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd kan verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde als medepleger worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie is niet nodig dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, noch dat zij op de hoogte zijn van alle details van de criminele activiteiten. De deelnemers moeten zich er wel van bewust zijn dat zij samenwerken en moeten weten waarop die samenwerking is gericht, oftewel welk doel zij gezamenlijk trachten te verwezenlijken. Bovendien moet de bijdrage van elke verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht zijn. Rekening kan daarbij worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en het belang van de rol van de verdachte. Verdachte heeft samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] de tassen in een verborgen ruimte van de Volkswagen Jetta geplaatst en wist dat de tassen uit misdrijf afkomstig contant geld bevatten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een bewuste en nauwe samenwerking aanwezig ten aanzien van het voorhanden hebben van een groot geldbedrag dat van misdrijf afkomstig is. De wezenlijk en significatie bijdrage van verdachte is gelegen in het dragen van de tassen met daarin een fors geldbedrag, en het helpen plaatsen van die tassen in een verborgen ruimte van een personenauto. Uit het feit dat het om een zeer groot geldbedrag gaat, valt daarnaast op te maken dat verdachte kennelijk wordt vertrouwd om zulke grote bedragen aan misdaadgeld te beheren, waarmee zijn significatie bijdrage kracht wordt bijgezet.