ECLI:NL:RBAMS:2016:9253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/3413 en 16/3414
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na invrijheidsstelling en de toepassing van artikel 89 Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 3 november 2016, wordt het verzoek van een gewezen verdachte om schadevergoeding op grond van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behandeld. De verzoeker, die op 20 december 2015 werd aangehouden en op 21 december 2015 weer in vrijheid werd gesteld, vraagt om een schadevergoeding van € 210,00 voor schade door ondergane verzekering en € 550,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord, maar verzoeker zelf is niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat de verzoeker recht heeft op een standaardschadevergoeding van € 105,00 voor de dag die hij in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank wijst echter het verzoek om vergoeding voor de dag van invrijheidsstelling af, omdat deze dag volgens de geldende jurisprudentie niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank volgt hierin de lijn van het Hof Arnhem-Leeuwarden en andere rechtbanken, die stellen dat onder een dag in de zin van artikel 136 lid 1 Sv een periode van vierentwintig uur wordt verstaan, en dat de dag van invrijheidstelling niet wordt meegerekend.

Daarnaast kent de rechtbank een vergoeding van € 550,00 toe voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, maar deze bedragen worden verrekend met een openstaande schuld van de verzoeker aan de Staat, zoals vermeld in een strafbeschikking. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter W.H. van Benthem, in aanwezigheid van griffier M. Cordia.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Proces-verbaalnummer: 2013156922
RK: 16/3413 en 16/3414
BESCHIKKING
op het verzoek ex artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende op het adres [adres te plaats]
voor dit verzoek woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. K.A. Krikke, [adres advocaat] ,
verzoeker.

1.Procesgang

Het verzoek is op 20 mei 2016 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 3 november 2016 de raadsman en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoekschrift en standpunt verzoeker

2.1.
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 210,00 voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering gedurende twee dagen stelt te hebben geleden.
2.2.
Het verzoek strekt daarnaast tot het toekennen van een vergoeding van € 550,00 voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
2.3.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker is op 20 december 2015 om 12.16 uur aangehouden, hij is dezelfde dag om 18.28 uur in verzekering gesteld en de volgende dag om 19.28 uur heengezonden. Hij heeft dus 2 dagen in verzekering doorgebracht. In de jurisprudentie valt een kentering valt waar te nemen betreffende het op grond van artikel 89 Sv vergoeden van de dagen die in voorarrest zijn doorgebracht in die zin dat steeds vaker ook de dag van de invrijheidsstelling wordt vergoed.
2.4.1.
De raadsman heeft ter adstructie van zijn standpunt dat ook de dag van de invrijheidsstelling vergoed zou moeten worden, pagina 68 en 69 uit de syllabus van Anker & Anker opleidingen 2016 overgelegd waarin het volgende staat:
2.4.2. “
Eindelijk goed nieuws wat betreft het aantal dagen dat dient te worden vergoed. Het gerechtshof te Den Bosch stelde al in een brief van 11 juli 2008 dat ook de laatste dag van de door de gewezen verdachte ondergane detentie bij de vaststelling van de schadevergoeding wordt meegerekend! Ook stelt het hof dat artikel 27 Sr niet van toepassing is bij het bepalen van de in artikel 89 Sv bedoelde schadevergoeding. Meer in het bijzonder wijst het hof erop dat de regel van artikel 27 Sr ten doel heeft te voorkomen dat meer dagen voorarrest worden afgetrokken dan feitelijk zijn ondergaan. Door ons kantoor daartoe uitgenodigd heeft de voorzitter van de strafkamer van het gerechtshof te Den Bosch bij schrijven van 29 september 2015 medegedeeld dat de in de eerder genoemde brief van 11 juli 2008 neergelegde uitgangspunten nog steeds gelden! (Beide brieven van kunt u vinden op onze website www.strafrechtcursussen.nl onder het kopje ‘whitepapers’. Het hof in Den Bosch heeft zijn visie nog eens herhaald in het arrest van 21 maart 2012, NbSr 2012, nr. 282. Ook de laatste dag telt mee! Een bijzondere uitspraak komt van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 juli 2015, NbSr 29 september 2015, afl. 10, nr. 198. De verdachte in deze zaak is slechts 4,5 uren van zijn vrijheid beroofd geweest. Het hof stelt: “Indien de inverzekeringstelling in de loop van een dag wordt bevolen, geldt die dag als een volle dag inverzekeringstelling, ook al is er slechts gedurende een gedeelte van die dag sprake geweest van vrijheidsbeneming”. Ook interessant is de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 6 april 2016, locatie Arnhem, Rechtbanknummer: 16/146. De verdachte is op 7 augustus te 8.50 uur in verzekering gesteld en op 8 augustus te 15.30 uur in vrijheid gesteld. Er volgt een sepot met code 02. De raadkamer overweegt: “Voor zover de staande praktijk en de aanbeveling van de LOVS mochten aanhaken bij de regeling van artikel 27 lid 2 Sr, is dit niet overtuigend. Immers deze bepaling ziet op de aftrek van in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen op de opgelegde gevangenisstraf. De bepaling dat daarbij de dag waarop de inverzekeringstelling is geëindigd buiten beschouwing blijft, is vooral ingegeven om te voorkomen dat de laatste dag van de inverzekeringstelling en de eerste dag van de daarop volgende bewaring dubbel zal worden geteld. Dit is immers in werkelijkheid slecht één dag”. En voorts: “Naar het oordeel van de raadkamer is het niet meer dan billijk ook de laatste dag van de inverzekeringstelling in aanmerking te nemen indien verzoeker deze dag voor een substantieel gedeelte zijn vrijheid is ontnomen”. Vervolgens wordt het verzoek voor twee dagen toegewezen! Zie voor deze problematiek een lezenswaardig artikel van mr. H. Anker in de NbSr van 1 maart 2016, afl. 3, pag. 220 e.v. Enigszins in dezelfde sfeer: Rechtbank Den Haag d.d. 19 januari 2016, kenmerk RK: 15/1102. De strafzaak is geëindigd met een sepotbeslissing van de officier van justitie. Er is in deze zaak niet sprake van inverzekeringstelling, maar de periode van ophouden voor verhoor was te lang. De raadkamer stelt onder meer: “Nu verzoeker niet in verzekering is gesteld bieden de wettelijke bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering geen grondslag voor de verzochte vergoeding. Ook de redelijkheid en billijkheid kunnen daarvoor geen grondslag bieden, zodat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Mogelijk staan voor verzoeker andere wegen open om een schadevergoeding te krijgen voor de schade die hij door een mogelijk te lang ophouden voor verhoor heeft geleden”.
2.5.
Ten slotte heeft de raadsman gewezen op een overweging in het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 juni 2014 (ECLI:NL:GDGHA:2014:2173) waarin staat dat ten aanzien van de status van de LOVS-oriëntatiepunten wordt vooropgesteld dat de rechter in een concrete zaak niet gebonden is aan even genoemde oriëntatiepunten.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich niet te verzetten tegen het toekennen van de standaardschadevergoeding van één dag die verzoeker in voorarrest heeft doorgebracht en zich evenmin te verzetten tegen een vergoeding voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift. De officier van justitie heeft erop gewezen dat op grond van artikel 90 lid 3 Sv verrekening dient plaats te vinden met het bedrag dat in het overzicht van het CJIB staan vermeld en dat verzoeker de Staat verschuldigd is.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1.
Verzoeker is op 20 december 2015 aangehouden en in verzekering gesteld op verdenking van overtreding van artikel 337, eerste lid onder C en artikel 326 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Op 21 december 2015 is verzoeker weer heengezonden.
4.2.
De officier van justitie heeft bij brief van 2 mei 2016 beslist dat de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk is geseponeerd.
4.3.
Ingevolge artikel 89 Sv kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte, ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
4.4.
Op grond van artikel 90 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
4.5.
De strafzaak tegen verzoeker is op 2 mei 2016 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 89 en/of 591a Sv. Het verzoek is derhalve tijdig ingediend.
4.6.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv
4.6.1.
De rechtbank acht alle omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de levensomstandigheden van verzoeker, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen van € 105,00, de standaardschadevergoeding voor één dag die (op een politiebureau) in verzekering is doorgebracht.
4.6.2.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor de laatste dag van de inverzekeringstelling krijgt verzoeker nul op het rekest. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.6.3.
Het is de rechtbank bekend dat de vraag, of bij het toekennen schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv ook de dag van de invrijheidsstelling voor vergoeding in aanmerking komt, in den lande verschillend wordt beantwoord. De raadsman van verzoeker heeft daar ook op gewezen.
4.6.4.
De rechtbank is van oordeel dat bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 136 lid 1 Sv. Onder één dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. Dit brengt mee dat de dag van de invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt. De eerste dag van de inverzekeringstelling wordt echter altijd naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
4.6.5.
De rechtbank volgt hiermee dezelfde lijn als het Hof Arnhem-Leeuwarden zoals uiteengezet in zijn beschikking van 18 juli 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:5789) en niet die van het Hof Den Bosch waarop verzoeker zich beroept.
4.6.6.
Het Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt in eerder genoemde beschikking het volgende. “Verzoeker heeft overgelegd een brief van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 juli 2008, waarin wordt vermeld dat in dit hof wordt afgeweken van het standpunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Straf (LOVS), inhoudende dat ingevolge het bepaalde in artikel 27, tweede lid, van het wetboek van Strafrecht, bij de berekening van het aantal dagen voorarrest de eerste dag van de verzekering als een volle dag wordt gerekend en dat de dag waarop zij is geëindigd buiten beschouwing blijft. Het hof te ‘s-Hertogenbosch rekent dus zowel de eerste als de laatste dag van de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis mee bij de vaststelling van het naar billijkheid toe te kennen schadevergoedingsbedrag. Verzoeker heeft voorts genoemd een tweetal uitspraken van rechtbanken waarin dat ook gebeurt alsmede een uitspraak van dit hof, waarin in ieder geval de eerste dag als te vergoeden dag wordt aangemerkt. Verzoeker bepleit dat dit hof het Bossche beleid overneemt en in deze zaak dus twee dagen vergoeding toekent.
Verzoeken als de onderhavige komen veelvuldig voor en zijn onderling over het algemeen zeer vergelijkbaar. Om die reden heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Straf (LOVS) gestreefd naar een zekere uniformering in de afdoening ervan. Gekozen is toen voor een systeem dat gebaseerd is op standaardbedragen per dag. Onderdeel van het systeem is dat de eerste dag als volledige dag wordt vergoed (ongeacht het tijdstip van inverzekeringstelling), maar de dag van invrijheidstelling niet. Alle gerechten, behalve het hof te ’s-Hertogenbosch, hebben, overtuigd van de billijkheid ervan, destijds ingestemd met dit voorstel waarna het, laatstelijk op 9 mei 2014, als zogenaamd oriëntatiepunt is vastgesteld.
Dit hof past het aldus vastgestelde systeem toe omdat het de rechtszekerheid en de rechtseenheid ten goede komt en tijdige afwikkeling van verzoeken bevordert. Waar de billijkheid dat eist kan en wordt in een individueel geval van het systeem afgeweken, maar dat doet niet af aan het feit dat het gros van de ter beoordeling aan dit hof voorgelegde gevallen wordt afgedaan op basis van het geschetste systeem. Het hof ’s-Hertogenbosch heeft het systeem als zodanig ook omarmd, maar is op het punt van de dagenberekening een eigen koers blijven varen door, standaard, de eerste en de laatste dag van de inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis mee te rekenen. Ook een enkele lagere rechter heeft aldus geoordeeld. Dat neemt echter niet weg dat het in de LOVS-oriëntatiepunten vervatte beleid nog steeds het in den lande overwegend toegepaste beleid is en uit een oogpunt van rechtszekerheid, rechtseenheid en tijdige afwikkeling van verzoeken toepassing daarvan in de rede ligt. De verdediging heeft zich nog beroepen op een beschikking van dit hof van 13 juli 2015, Nieuwsbrief Strafrecht 2015, 199, maar in die zaak was slechts aan de orde de vraag of toekenning van een vergoeding ter hoogte van één volle dag billijk was in de situatie dat verzoeker (op één dag) slechts 4,5 uur in verzekering had doorgebracht. Het hof beantwoordde die vraag met ja, hetgeen geheel in lijn is met de LOVS-oriëntatiepunten waarin nu juist een systeem is vastgelegd dat werkt met forfaitaire bedragen en periodes.”
4.6.7.
Ook het Hof Amsterdam is van oordeel dat de dag van invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt getuige bijvoorbeeld zijn beschikking van 9 maart 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:3381). In deze beschikking overweegt het Hof Amsterdam het volgende. “In artikel 136, eerste lid, Sv is bepaald dat onder een dag wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren. In artikel 27, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is over de verrekening van in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd met de opgelegde gevangenisstraf bepaald, dat bij het berekenen van de in mindering te brengen tijd de eerste dag van de verzekering als een volle dag geldt en dat de dag waarop de verzekering is geëindigd buiten beschouwing blijft. Dit brengt mee dat de dag van invrijheidstelling niet voor vergoeding in aanmerking komt.”
4.6.8.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat ook het Hof Den Haag nog altijd van oordeel is dat onder ‘dag’ wordt verstaan een tijd van vierentwintig uren zoals genoemd in artikel 136 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering en dat dit meebrengt dat de dag van invrijheidstelling niet wordt vergoed (Hof Den Haag 8 september 2016 - ECLI:NL:GHDHA:2016:2689).
4.7.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen. Zij merkt hierbij op dat zij rekening heeft gehouden met de uitgebreide toelichting op het verzoek in het bijzonder betreffende het al dan niet vergoeden van de dag van de invrijheidsstelling.
4.8.
Ten aanzien van het verrekenen ex artikel 90 lid 3 Sv
4.8.1.
Op grond van artikel 90 lid 3 Sv wordt, indien de rechter beslist tot het toekennen van (schade)vergoeding naar aanleiding van een verzoek ex artikel 89 en/of 591a Sv, het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen (bijvoorbeeld een schadevergoedingsmatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht), tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is indien die nog niet door hem zijn voldaan (Vgl. Gerechtshof Amsterdam 18 november 2015 - ECLI:NL:GHAMS:2015:4977).
4.8.2.
Uit een overzicht openstaande zaken van het CJIB van 2 november 2016 blijkt dat verzoeker op grond van een (onherroepelijke) strafbeschikking (CJIB-nummer: 0022 5424 0313 8949) verplicht is nog een bedrag van € 550,00 aan de Staat te betalen.
4.8.3.
De op grond van artikel 89 en 591a Sv aan verzoeker uit te keren bedragen zullen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker op grond van bovengenoemde strafbeschikking verplicht is aan de Staat te betalen.

5.Beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
€ 105,00
(honderdvijf euro)voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane verzekering heeft geleden.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro)voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Ten aanzien van de verrekening ex artikel 90 lid 3 Sv:
De (schade)vergoedingsbedragen worden verrekend met het bedrag dat verzoeker de Staat (CJIB) nog moet betalen van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), met CJIB nummer 0022 5424 0313 8949).
Deze beslissing is gegeven op 3 november 2016 en in het openbaar uitgesproken door
mr. W.H. van Benthem, rechter
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier.