ECLI:NL:GHAMS:2015:4977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
R 000957-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van kosten van een raadsman in het kader van artikel 90 lid 3 Sv

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2014. Het verzoekschrift was ingediend door de appellant, die een vergoeding uit 's Rijks kas vroeg voor de kosten van zijn raadsman, op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank had de verzochte vergoeding toegewezen, maar de officier van Justitie had een vordering tot verrekening ingediend op basis van artikel 90, derde lid, Sv, vanwege een aan de appellant opgelegde strafbeschikking van € 347,00. Het hof heeft de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift. De appellant heeft afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer te verschijnen.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat het zich richtte tegen de toewijzing van de vordering tot verrekening van de schadevergoeding ex artikel 591a Sv. De advocaat van de appellant betoogde dat de wetgever niet bedoeld kan hebben dat de kosten van de raadsman voor verrekening in aanmerking komen, omdat dit zou leiden tot onbillijke situaties. De advocaat-generaal daarentegen stelde dat de vordering van de officier van Justitie terecht was toegewezen, omdat de wet de vergoeding van de kosten van de raadsman aan de cliënt toekent.

Het hof concludeerde dat er geen beletsel was voor de verrekening van de kosten van de raadsman, maar dat de vordering tot verrekening in dit specifieke geval niet kon worden toegewezen. Dit was omdat de strafbeschikking onherroepelijk was geworden, maar het hof twijfelde of de boete nog niet was voldaan. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende de appellant een vergoeding van € 830,00 toe voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift, maar wees de vordering tot verrekening af. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000957-15/ (591a Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 13/702879-14
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2014 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. R.P. van der Graaf,
Muntkade 1, 3531 AK Utrecht.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van de forfaitaire vergoeding ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van het gelijktijdig ingediende verzoekschrift op de voet van artikel 89 Sv.

2.Procesverloop

De raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verzochte vergoeding toegewezen. Bij gelegenheid van de behandeling in raadkamer heeft de officier van Justitie verrekening gevorderd op de voet van artikel 90, derde lid, Sv, ter zake van een aan verzoeker opgelegde strafbeschikking ter hoogte van
€ 347,00. De raadkamer heeft deze vordering toegewezen.
Het hoger beroep is ingesteld door verzoeker (hierna: appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer, van het onderhavige verzoekschrift en van de stukken met betrekking tot de behandeling van dit verzoek in eerste aanleg.
Het hof heeft op 14 oktober 2015 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
Appellant heeft blijkens een door hem ondertekende verklaring met die strekking afstand gedaan van zijn recht om in raadkamer te verschijnen en gehoord te worden.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Standpunt appellant
De advocaat van appellant heeft in hoger beroep toegelicht dat het appel zich uitsluitend richt tegen de toewijzing van de vordering tot verrekening van de toegekende schadevergoeding ex artikel 591a Sv. Juiste interpretatie van de wetstekst van de artikelen 89, 90 en 591a Sv moet leiden tot de conclusie dat de wetgever niet bedoeld kan hebben dat ook de vergoeding van de kosten van een raadsman voor verrekening op de voet van artikel 90, derde lid, Sv, in aanmerking zou kunnen komen. Een andere opvatting zou tot de onbillijke uitkomst leiden dat de raadsman zijn kosten in zoverre niet (meer) vergoed zou krijgen en in plaats daarvan slechts met een vordering op zijn cliënt zou blijven zitten, en voorts in feite de boetes van zijn cliënt zou betalen.
Standpunt Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van Justitie terecht en op goede gronden is toegewezen, zodat het hoger beroep ongegrond is.
In dit verband heeft hij er op gewezen dat de wet de vergoeding van de kosten van de raadsman niet aan de raadsman, maar aan diens cliënt toewijst, zodat er geen sprake kan zijn van een situatie waarin de raadsman de boetes van zijn cliënt betaalt.
Oordeel van het hof
Het hof ziet noch in de tekst van de wet, noch in de totstandkomingsgeschiedenis van de artikelen 89, 90, 591 en 591a Sv een beletsel voor de door de officier van Justitie gevraagde en door de rechtbank toegewezen verrekening van de vergoeding van de kosten van de raadsman als bedoeld in het tweede lid van artikel 591a Sv.
Het hof constateert dat het vierde lid van artikel 591a Sv – dat het gehele artikel 90 Sv van overeenkomstige toepassing verklaart – al lang voordat de verrekening in het derde lid van artikel 90 Sv werd toegevoegd van kracht was. Bij de invoering van het huidige derde lid van artikel 90 Sv heeft de wetgever op geen enkele manier iets geuit dat opgevat zou kunnen worden als de wens om de vergoeding voor de kosten van een raadsman uit te zonderen van de nieuw in te voeren verrekeningsmogelijkheid. In zoverre biedt de wetsgeschiedenis dus geen aanknopingspunten voor de door de raadsman voorgestane visie.
Een zodanig aanknopingspunt ziet het hof evenmin in de omstandigheid dat het tweede lid van artikel 591a Sv enerzijds spreekt over vergoeding van “schade” ten gevolge van tijdverzuim en anderzijds van vergoeding voor de “kosten” van een raadsman, terwijl het derde lid van artikel 90 Sv alleen spreekt over een “schadevergoeding”. De wetgever stelt immers evenzeer in de laatste zin van het tweede lid van artikel 591a Sv dat een vergoeding voor “deze kosten” voorts kan worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten. Nergens blijkt uit – en dit artikellid is ook nooit zodanig uitgelegd – dat de wetgever het hier alleen over de kosten van de raadsman heeft en niet over de schade ten gevolge van tijdverzuim. Het hof houdt het er daarom voor dat de termen “kosten” en “schade” hier door elkaar worden gebruikt, zonder dat hiermee is bedoeld een juridisch relevant verschil aan te geven.
Het argument van de raadsman dat een andere wetsuitleg dan hij voorstaat het onwenselijke en ook niet door de wetgever beoogde gevolg zou hebben dat de raadsman “zijn geld niet zou krijgen” brengt het hof niet tot een ander oordeel. De vergoeding wordt – anders dan bijvoorbeeld de vergoeding op toevoeging – door de wetgever aan de gewezen verdachte toegekend en wordt ook door het hof – tenzij de gewezen verdachte zijn raadsman uitdrukkelijk heeft gemachtigd om deze gelden namens hem in ontvangst te nemen, zoals hier het geval is – aan de gewezen verdachte en niet aan de raadsman uitbetaald.
Ondanks het vorenoverwogene kan de vordering tot verrekening in dit geval echter niet worden toegewezen. De strafbeschikking ter zake waarvan de vordering tot verrekening is gedaan en toegekend zou volgens mededeling van de officier van Justitie in raadkamer van de rechtbank van 12 februari 2015 op 18 december 2014 onherroepelijk zijn geworden. Deze mededeling komt ook overeen met de vermelding op het zich in het dossier bevindende Uittreksel Justitiële Documentatie ten name van appellant van 12 oktober 2015 waar de desbetreffende strafbeschikking (CJIB nr 6132 5420 0201 6102) is vermeld onder het kopje “Volledig afgedane zaken betreffende overtredingen”, met de vermelding: onherroepelijk op 18 december 2014. Daarmee is echter nog niet gezegd dat sprake is van een boete die nog niet is voldaan, zoals bedoeld in artikel 90, derde lid, Sv. Het dossier bevat weliswaar een overzicht van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) van 24 november 2014 waarop de boete als nog niet betaald is vermeld, maar dit overzicht acht het hof te gedateerd voor de huidige beslissing.
De advocaat-generaal heeft desgevraagd geen recenter overzicht verstrekt. Bij deze stand van zaken blijft de mogelijkheid open dat de boete inmiddels is betaald, in welk geval er geen grond zou zijn om de gevorderde verrekening met die alsdan niet langer verschuldigde boete toe te wijzen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam moet worden vernietigd. Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van het opstellen, indienen en in eerste aanleg en in hoger beroep in raadkamer toelichten van het verzoekschrift op de voet van artikel 89 Sv ten bedrage van € 830,00, zijnde het geldende standaardbedrag. De vordering tot verrekening zal worden afgewezen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep ter zake van de gevraagde vergoeding ex artikel 591a Sv;
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding ex artikel 591a Sv van € 830,00 (ACHTHONDERD EN DERTIG) euro toe voor het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift ex artikel 89 Sv in twee instanties;
Wijst af de ter gelegenheid van de behandeling in raadkamer bij de rechtbank Amsterdam van
12 februari 2015 gedane vordering van de officier van Justitie tot verrekening op de voet van het bepaalde in artikel 90, derde lid, Sv, ter zake van een aan appellant opgelegde strafbeschikking ter hoogte van € 347,00;
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.L. Bruinsma, M.W. Groenendijk en T. de Bont, in tegenwoordigheid van
mr. K.D.M. de Lange als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 18 november 2015.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van
€ 830,00(ACHTHONDERD EN DERTIG euro), te betalen uit ’s Rijks kas aan appellant voornoemd door overmaking van dit bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Hendrickx Vlielander Van der Graaf Advocaten te Utrecht o.v.v. ‘[referentienummer]’.
Amsterdam, 18 november 2015.
Mr. J.L. Bruinsma, voorzitter.