De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met haar medeverdachten, allen familieleden, schuldig gemaakt aan de uitbuiting van meerdere vrouwen gedurende een periode variërend van een half jaar tot meerdere jaren. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Vooropgesteld wordt dat mensenhandel en het voordeeltrekken uit uitbuiting ernstige strafbare feiten zijn, waarmee inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een ander wordt gemaakt en de persoonlijke vrijheid van die ander ernstig wordt geschaad.
Kern van het handelen was de constante dwang jegens de slachtoffers, misleiding van deze jonge vrouwen, het misbruik van de kwetsbare positie van die vrouwen en het emotionele overwicht dat verdachte en haar medeverdachten hadden op de vrouwen.
Opvallend is de kennelijke vanzelfsprekendheid waarmee verdachte en haar medeverdachten onderling en jegens hun slachtoffers opereerden. De samenwerking van de verdachten binnen hun familieverband was van een vanzelfsprekendheid die alleen op die manier gestalte kan krijgen wanneer alle daarbij betrokkenen bekend zijn met de werkelijke gang van zaken en hun belangen en doelen - de uitbuiting van vrouwen in de prostitutie - identiek zijn. Dat was bij verdachte en haar medeverdachten evident het geval. Die samenwerking was structureel en systematisch. Weliswaar lijkt wel sprake te zijn van enige vorm van hiërarchie tussen verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte 3] en kinderen waarbij de ouders aanvankelijk mogelijk het laatste woord hadden maar ook dat de kinderen, waaronder medeverdachte en zoon [zoon medeverdachte] , alle ruimte kregen en gebruikten om zich als mede uitbuiter te manifesteren. De zoon en medeverdachte heeft zich in deze zaak uitdrukkelijk als uitbuiter gemanifesteerd met en met behulp van verdachte en zijn stiefvader en medeverdachte [medeverdachte 3] .
Daarbij is ook van belang dat gebruik werd gemaakt van - kennelijk - door verdachte en medeverdachten ontwikkelde codetaal, die zag op klantenaantallen en verdiensten.
Het optreden van verdachte en medeverdachten getuigt van het ontbreken van elk respect jegens de slachtoffers die zij slechts als productiemiddelen beschouwden en met voorbijgaan aan hun belangen. Zij veinsden dat hun slachtoffers al deel uitmaakten van hun familie of het gezin zoals in het geval van [persoon 3] of mogelijk deel van dat familie- of gezinsverband zouden kunnen uitmaken met de daaraan verbonden (voorkeurs) behandelingen. Tekenend is het feit dat verdachte ‘mama’ werd genoemd, en dat de slachtoffers “thuis” konden komen (nadat zij voldoende hadden verdiend) terwijl in werkelijkheid slechts de eigen belangen werden nagestreefd. Er werd een vorm van loyaliteit ten opzichte van de “familie” gekweekt waarbij de slachtoffers als het ware medeverantwoordelijk werden gemaakt voor het welbevinden van de familie en de inkomsten van het gezin en daarop mochten worden aangesproken. Er werd een betere toekomst voorgespiegeld waar aan zou worden gewerkt met het verdiende geld, terwijl daarvan in het geheel geen sprake was. De verdiensten van de slachtoffers kwamen voor een overgroot deel, mogelijk geheel ten goede aan verdachte en de medeverdachten dan wel hun (echte) familie en verwanten.
De bejegening van de slachtoffers, was commanderend, denigrerend en schofferend. B
Niet aannemelijk is geworden dat verdachte en haar medeverdachten zelf op enige legale wijze bijdroegen aan het “familie- of gezinsinkomen”. Verdachte en zijn medeverdachten hebben tijdens hun verhoren veelvuldig melding gemaakt van hun werkzaamheden in de autobranche, de handel in kleding en activiteiten op de markt. Op geen enkel moment tijdens de verhoren of de behandeling ter zitting zijn deze stellingen voorzien van enige daadwerkelijke feitelijke en verifieerbare onderbouwing. Ook aan de mededeling van verdachte dat zij zelf actief werkzaam was in de prostitutie in de in geding zijnde periode kan ernstig worden getwijfeld. Het beeld dat uit het dossier naar voren komt is van een familie die (nagenoeg) volledig afhankelijk was van de werkzaamheden en de prostitutie-inkomsten van de slachtoffers.
Uit de in het dossier beschikbare mutaties blijkt sprake van aanwezigheid van (leden van) de familie in het Wallengebied gedurende een reeks van jaren terwijl zij in wisselende samenstelling in het gezelschap verkeren van personen die verdacht en soms veroordeeld zijn ter zake van mensenhandel.
Het geheel maakt de indruk van een goed geolied familiebedrijf, waarin zelfs over de opvolging werd nagedacht. Vader en moeder leiden het bedrijf en de kinderen kunnen hen te zijner tijd opvolgen, daarvan getuigt deze zaak.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Door haar handelen heeft de verdachte opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst verschaft. De rechtbank rekent de verdachte aan dat zij daardoor de integriteit van het economische verkeer heeft geschaad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande uit een oogpunt van vergelding, speciale en algemene preventie bij de bepaling van de omvang van de aan verdachte op leggen straf alleen worden volstaan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langere duur. De rechtbank zal, nu zij tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de rechtbank in verband met de zeer ruime overschrijding van de redelijke termijn tot een grotere korting op de door aanvankelijk beoogde straf komt, wel in voor verdachte gunstige zin afwijken van de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsstraf.