ECLI:NL:RBAMS:2016:5369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
C/13/597719 / HA ZA 15-1061
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding tegen de Sociale Verzekeringsbank wegens onrechtmatige stopzetting van AOW-uitkering

In deze zaak vordert eiser schadevergoeding van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) wegens de onrechtmatige stopzetting van zijn AOW-uitkering. De rechtbank Amsterdam oordeelt dat de beëindiging van de AOW-uitkering onrechtmatig was, maar wijst de schadevergoedingsvordering af wegens onvoldoende causaal verband. Eiser, die in 2007 was veroordeeld tot een taakstraf, had zijn AOW-uitkering stopgezet gekregen omdat hij als voortvluchtig was geregistreerd. Eiser had echter zijn taakstraf niet kunnen uitvoeren vanwege gezondheidsproblemen en was naar Thailand gereisd, waar hij door een watersnoodramp in erbarmelijke omstandigheden verkeerde. De rechtbank concludeert dat de SVB niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van eiser en dat de beëindiging van de uitkering op een onjuiste toepassing van de wet berustte. Ondanks de erkenning van onrechtmatigheid door de SVB, wordt de vordering tot schadevergoeding afgewezen omdat de rechtbank van mening is dat er geen voldoende causaal verband is tussen de onrechtmatige daad en de door eiser geleden schade. Eiser had al psychische problemen voordat de AOW-stopzetting plaatsvond, en de omstandigheden in Thailand waren het gevolg van de watersnoodramp, niet van het besluit van de SVB. De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt eiser in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/597719 / HA ZA 15-1061
Vonnis van 24 augustus 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat: mr. J.M. Timmer te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat: mr. G. Verberne te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en SVB worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2016,
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 mei 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2007 is [eiser] door de strafrechter veroordeeld tot een taakstraf. Deze veroordeling is in 2009 onherroepelijk geworden. De tenuitvoerlegging van de taakstraf is vanwege de gezondheidstoestand van [eiser] meerdere malen uitgesteld.
2.2.
Op 18 augustus 2011 is [eiser] afgereisd naar Thailand.
2.3.
Op 27 september 2011 heeft de reclassering gerapporteerd:
“Aangezien de termijn van de werkstraf van de heer [eiser] verstreken is, zijn wij genoodzaakt zijn werkstraf als onuitvoerbaar retour te sturen.
Samenvattend kunnen wij concluderen dat betrokkene ons steeds goed op de hoogte heeft gehouden over zijn situatie en dat zijn psychische klachten ertoe hebben geleid dat hij geen invulling heeft kunnen geven aan de werkstraf. Hij heeft hier bewijsstukken van overgelegd. De heer [eiser] heeft geen enkel uur gewerkt van de opgelegde 114 uur werkstraf.”
2.4.
Op 15 oktober 2011 heeft de advocaat-generaal naar aanleiding van het niet-uitvoeren van de taakstraf een vervangende hechtenis van 57 dagen bevolen, onder toezending van deze beslissing aan het Centraal Justieel Incassobureau (CJIB).
2.5.
Per 8 november 2011 heeft het CJIB [eiser] als voortvluchtig geregistreerd.
2.6.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft SVB de AOW-uitkering van [eiser] beëindigd met ingang van december 2011 omdat [eiser] volgens de gegevens van het CJIB vanaf 8 november 2011 voortvluchtig is. Het besluit verwijst daarbij naar artikel 8c van de AOW. Het bedrag dat [eiser] vanaf 8 november 2011 tot en met 31 december 2011 teveel heeft ontvangen, behoeft niet door [eiser] te worden terugbetaald, aldus het besluit (dat is geadresseerd aan [eiser] te Bangkok, Thailand).
2.7.
In juli 2012 is [eiser] uit Thailand teruggekeerd.
2.8.
Op 7 augustus 2012 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen het besluit van SVB van 23 december 2011.
2.9.
Bij besluit van 6 mei 2013 heeft SVB het bezwaar gegrond verklaard en onder herroeping van het besluit van 23 december 2011de beëindiging van AOW-uitkering ongedaan gemaakt door middel van nabetalingen. SVB kwam tot deze beslissing op basis van de volgende overwegingen:
“Uit nader onderzoek is ons het volgende gebleken:
(…)
De advocaat-generaal heeft naar aanleiding van bet bericht van de reclassering het voorstel tot vervangende hechtenis aan het CJIB toegezonden op 5 oktober 2011. Hiertegen is bezwaar mogelijk. Op dat moment verbleef u echter reeds in Thailand. [Uw rechtshulpverlener] heeft aangegeven dat u met medeweten van de reclassering naar Thailand bent vertrokken. U heeft uw contactgegevens achter gelaten. De reclassering heeft hiervan echter geen melding gemaakt in de eindrapportage die naar de advocaat-generaal is gestuurd.
U bent naar Thailand vertrokken voor een geplande duur van 3 maanden. Echter, toen u in Thailand verbleef, voltrok zich daar een watersnoodramp. Door deze watersnoodramp was het niet mogelijk naar Nederland terug te keren. Bovendien waren alle communicatiekanalen verstoord.
U was niet op de hoogte van de omzetting van de taakstraf in een vervangende hechtenis. Uit het zaakoverzicht van het CJIB blijkt dat de omzetting van de taakstraf niet in persoon aan u betekend is. U bent er pas achter gekomen dat uw AOW was stopgezet vanwege de signalering als voortvluchtige toen u de beslissing van de SVB ontving. U heeft toen alsnog bezwaar ingediend tegen de omzetting van de taakstraf.
Met uw bezwaar tegen de omzetting van de taakstraf was u eigenlijk te laat. Dit bezwaar is echter toch inhoudelijk behandeld. Bovendien heeft de advocaat-generaal van bet ressortsparket te ‘s- Hertogenbosch na ontvangst van het bezwaarschrift tot onmiddellijke schorsing van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis besloten. U bent gesignaleerd geweest in het opsporingsregister tot en met 21 mel 2012.
Uw bezwaar tegen de omzetting is gegrond verklaard. De omzetting is ongedaan gemaakt en u heeft alsnog de mogelijkheid gekregen om de taakstraf te voldoen. U heeft zich dan ook niet willens en wetens aan de vrijheidsstraf onttrokken.
Op grond van het bovenstaande is de SVB van mening dat u niet op de hoogte kon zijn van het feit dat u gesignaleerd stond in het opsporingsregister als voortvluchtige. Uit de bewijsstukken die zijn toegestuurd en uit het zakenoverzicht blijkt dit ook.
De SVB beslist daarom uw bezwaarschrift gegrond te verklaren.”
2.10.
Bij brief van 6 september 2013 heeft [eiser] SVB aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het besluit van 23 december 2011.
2.11.
In antwoord hierop heeft SVB op 2 december 2013 geschreven:
“Er is sprake van een onrechtmatig besluit. Dit blijkt uit het feit dat het bezwaarschrift van de heer [eiser] tegen onze beslissing van 23 december 2011 met onze beslissing van 6 mei 2013 gegrond is verklaard. Dan rest de vraag of de SVB aan uw verzoek tot schadevergoeding tegemoet kan komen.”
In de brief heeft SVB vervolgens medegedeeld de door [eiser] aangevoerde schadeposten niet te zullen vergoeden, deels omdat de schade niet voor verdere vergoeding in aanmerking komt (juridische kosten waren door SVB reeds gedeeltelijk vergoed volgens de voor bezwaarprocedures geldende forfaits), deels omdat [eiser] de schade niet voldoende heeft aangetoond (overige materiële schade en immateriële schade).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert kort gezegd veroordeling van SVB tot betaling schadevergoeding, namelijk € 44.310,00 als schadevergoeding voor onterechte vrijheidsontneming, € 10.000,00 aan immateriële schade, € 7.047,04 aan buitengerechtelijke rechtsbijstand en € 7.208,91 aan wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan de vordering ten grondslag.
Toen [eiser] op 18 augustus 2011 afreisde naar Thailand was hij van van plan om op 11 november 2011 weer terug te komen. [eiser] had geen retourticket gekocht, omdat twee enkeltjes goedkoper waren. De reis naar Thailand geschiedde in overleg met en met goedvinden van de reclassering. Vanaf begin oktober 2011 begonnen in Thailand de overstromingen, het begin van een watersnoodramp. Dit duurde tot midden of eind februari 2012. [eiser] kwam geïsoleerd te zitten en kon niet eens bij het vliegveld komen. In januari 2012 bleek dat [eiser] geen AOW meer kreeg; het besluit van 23 december 2011 had [eiser] niet ontvangen. Zonder geld was [eiser] niet in staat om, toen dat in logistieke zin weer mogelijk was, naar Nederland terug te keren. [eiser] heeft tot 29 juli 2012 onder de meest erbarmelijke omstandigheden moeten zien te overleven in een door watersnood getroffen Thailand. [eiser] was genoodzaakt tot bedelen. Mede vanwege de overstromingen was het in Thailand dusdanig slecht gesteld met de sanitaire voorzieningen en algehele hygiëne dat [eiser] 16 kilogram is afgevallen. Het was een ‘avontuur’ op leven en dood. [eiser] heeft na enkele weken barmhartigheid bij een arme Thaise familie gevonden; door middel van vele handen zijn gelden bij elkaar gekregen voor [eiser] om terug te kunnen keren naar Nederland. [eiser] heeft het stopzetten van de AOW als een ware en volstrekt onterecht ondergane vrijheidsbeneming ervaren; anders dan een vrijheidsbeneming in Nederland kon [eiser] evenwel niet rekenen op drie maaltijden per dag. [eiser] heeft als gevolg van de gebeurtenissen in Thailand een posttraumatische stressstoornis opgelopen, zo blijkt ook uit het psychologisch rapport. [eiser] heeft last van angsten, nachtmerries en slapeloosheid; [eiser] is emotioneel en piekert constant over zijn traumatische ervaringen in Thailand. Hij gaat daardoor zelden naar buiten en vermijdt mensen. [eiser] is zeer somber en heeft weinig eetlust. [eiser] heeft als gevolg van de ervaringen in Thailand ook last van bijkomende effecten als zweten, een koortsig gevoel en hoogtevrees (wat [eiser] voorheen niet had).
3.2.1.
Het gevorderde bedrag aan schade als gevolg van de onrechtmatige vrijheidsontneming is gebaseerd op de afspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ter zake van schadevergoeding wegens onterecht voorarrest in strafzaken (artikel 89 Sv). Volgens die afspraken wordt een bedrag van € 105,00 per dag gerekend voor onterecht verblijf in een huis van bewaring in beperkingen of een extra beveiligde inrichting. In het geval van [eiser] is verdubbeling van dat bedrag gerechtvaardigd, gezien de uitzonderlijke omstandigheden waaronder hij in Thailand noodgedwongen moest verblijven. [eiser] rekent aan materiële schadevergoeding 211 dagen x € 210,00 = € 44.310,00.
3.3.
SVB voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ambtshalve wordt overwogen dat deze zaak in procesrechtelijke zin moet worden beoordeeld naar het recht dat van toepassing was vóórafgaand aan het op 1 juli 2013 in werking treden van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50), zulks blijkens het uit die wet volgende overgangsrecht. Volgens het oude recht is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering (Hoge Raad 17 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC3059, onder meer gepubliceerd in NJ 2000,87)
Onrechtmatige daad
4.2.
Als een bestuursorgaan een besluit intrekt of herroept onder mededeling dat dit geschiedt omdat het besluit onjuist is, of anderszins erkent dat een besluit onrechtmatig is, komt aan het ingetrokken of herroepen besluit geen formele rechtskracht toe en behoort de burgerlijke rechter de onjuistheid van het besluit tot uitgangspunt te nemen bij de beoordeling van een vordering die is gegrond op een onrechtmatige daad van het bestuursorgaan bij het nemen van het besluit. Indien een zodanige mededeling of erkenning niet is gedaan, hangt het af van de redenen voor intrekking of herroeping en de omstandigheden waaronder het primaire besluit is totstandgekomen, of dat besluit onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW en, zo ja, of de onrechtmatige daad aan het bestuursorgaan kan worden toegerekend, met dien verstande dat de onrechtmatigheid is gegeven indien het ingetrokken of herroepen besluit berust op een onjuiste uitleg van de wet (Hoge Raad 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1705, gepubliceerd op rechtspraak.nl).
4.2.1.
In casu heeft SVB de onrechtmatigheid van het besluit van 23 december 2011 blijkens de bewoordingen van de brief van 2 december 2013 erkend vanwege het feit dat het bezwaar tegen dat besluit gegrond is verklaard. In dit geding heeft SVB betoogd dat de bewoordingen in die brief ongelukkig zijn gekozen, dat immers een herroepen primair besluit niet per se onrechtmatig is, dat het besluit van 23 december 2011 slechts is herroepen op basis van een ex nunc beoordeling in de bezwaarprocedure terwijl het destijds, op 23 december 2011, nemen van het besluit op goede gronden is gebeurd.
4.2.2.
Het kan zo zijn dat de bewoordingen ongelukkig zijn gekozen, feit is dat SVB aan [eiser] heeft verklaard dat SVB een onrechtmatig besluit heeft genomen en dat SVB vervolgens aan [eiser] te kennen heeft gegeven dat zij onrechtmatig handelen harerzijds als uitgangspunt neemt voor de verdere afhandeling van de zaak: “Dan rest de vraag of de SVB aan uw verzoek tot schadevergoeding tegemoet kan komen.”, schrijft SVB immers. De rechtbank moet derhalve uitgaan van de onjuistheid van het besluit van 23 december 2011. Bovendien moet worden geoordeeld dat, zelfs als de erkenning van onrechtmatigheid achterwege was gebleven, het besluit van 23 december 2011 als onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW moet worden gekwalificeerd omdat SVB bij het nemen van dat besluit artikel 8c AOW niet juist heeft toegepast, zo volgt uit inmiddels vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter in dit verband:
“Met ingang van 1 januari 2011 is artikel 8c van de AOW in werking getreden. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het recht op ouderdomspensioen eindigt, indien de pensioengerechtigde zich, nadat het recht op ouderdomspensioen is ingegaan, onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. (…) In de uitspraak van de Raad van 9 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY3507) is geoordeeld dat onder ‘zich onttrekken’, is te verstaan de situatie waarin een onherroepelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel nog niet ten uitvoer is gelegd, de veroordeelde in verband daarmee in het opsporingsregister is opgenomen en door Justitie inmiddels tevergeefs één of meer pogingen zijn ondernomen tot tenuitvoerlegging van de straf of maatregel. De Svb dient aannemelijk te maken dat sprake is van een zodanige situatie en mag daarbij in beginsel afgaan op informatie van het CJIB.” (Centrale Raad van Beroep 10 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2309, gepubliceerd op rechtspraak.nl).
In casu is SVB afgegaan op de melding van de naam van [eiser] in het opsporingsregister zonder te onderzoeken of door Justitie inmiddels tevergeefs één of meer pogingen zijn ondernomen tot tenuitvoerlegging van de straf of maatregel. De beëindiging van AOW-uitkering is dus onrechtmatig geweest.
Toerekenbaarheid
4.3.
De onrechtmatige daad kan, uiteraard, aan SVB worden toegerekend. SVB is immers de bevoegde en daarmee verantwoordelijke instantie als het gaat om toepassing van artikel 8c AOW.
Schade
4.4.
De door [eiser] als materieel aangeduide schade, de onterechte vrijheidsberoving, zal niet als zodanig worden toegewezen. Ten eerste zijn de LOVS-afspraken in deze zaak niet van toepassing. Voorts wordt overwogen dat het verblijf te Thailand niet door dwang van SVB is gerealiseerd, anders dan bij een voorrarrest dat immers door dwang van de justitiële autoriteiten geschiedt. De vergelijking met onterechte vrijheidsberoving gaat dan ook mank. Verder is van belang dat de motivering van deze schadepost neerkomt op het hebben geleden van immateriële schade: [eiser] stelt immers schade te hebben geleden door, kort samengevat, de erbarmelijke omstandigheden waarin hij heeft moeten verkeren, maar hij stelt geen schade in de zin van vermogensverlies (zoals bijvoorbeeld medische kosten die hij heeft moeten maken en die niet werden vergoed onder een verzekering). Er is dus geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende materiële schade.
4.5.
SVB betwist de door [eiser] gestelde immateriële schade. Daartoe voert zij onder meer aan dat de schade in onvoldoende causaal verband staat tot het onrechtmatige besluit. Dit verweer slaagt. Dat sprake is geweest van aantasting van de persoon heeft [eiser] niet anders onderbouwd dan door te wijzen op zijn psychische problemen. Vaststaat dat [eiser] reeds een psychisch kwetsbare man was voordat sprake was van een onrechtmatig besluit van SVB. Dit blijkt er al uit dat zijn taakstraf om die reden niet kon worden uitgevoerd. Bovendien was dit een reden voor hem om naar Thailand af te reizen, zo heeft hij aangevoerd. Deze psychische klachten zijn, zo voert [eiser] verder aan, verergerd doordat hij daar geconfronteerd is met erbarmelijke leefomstandigheden. Deze situatie was er echter het gevolg van dat er net in die periode sprake was van een watersnoodramp en dus ook niet van het onrechtmatige besluit van SVB. Tegen deze achtergrond is er sprake van een te ver verwijderd causaal verband tussen een eventuele verergering van de psychische klachten van [eiser] , die overigens door hem nog niet met een rapport is onderbouwd, en het onrechtmatige besluit van SVB. Voor zover de vordering derhalve ziet op vergoeding van immateriële schade, ligt deze ook voor afwijzing gereed.
4.6.
Nu de vordering wordt afgewezen, bestaat ook geen aanleiding tot toekenning van enig bedrag aan rente of buitengerechtelijke incassokosten.
4.7.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tegen SVB worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van SVB tot heden begroot op:
€ 1.909,00 aan griffierecht
€ 1.788,00aan salaris advocaat (2 punten, liquidatietarief IV)
€ 3.697,00
De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van SVB tot heden begroot op € 3.697,00, te vermeerderen met nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en SVB niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016.
type: BvB
coll:
*