ECLI:NL:CRVB:2015:2309
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van AOW-uitkering en AIO-aanvulling wegens vermeende onttrekking aan vrijheidsbenemende maatregel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de AOW-uitkering en de AIO-aanvulling van appellant, geboren op 12 juni 1943. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had op 21 oktober 2011 besloten om de uitkeringen per 1 juli 2011 in te trekken, omdat appellant zich volgens de Svb onttrok aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Appellant had echter bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat hij ten tijde van belang niet voortvluchtig was. De Raad oordeelde dat de Svb niet op goede gronden had kunnen besluiten dat appellant zich onttrok aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende maatregel. De Raad concludeerde dat de Svb ten onrechte de AOW-uitkering en AIO-aanvulling van appellant had beëindigd. De uitspraak van de rechtbank Limburg werd vernietigd en het beroep van appellant werd gegrond verklaard. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.940,- bedroegen, en moest het griffierecht van € 160,- vergoeden.